- Kopskelet + zintuigen + brein
- Ruggenmerg en wervelkolom
- Appendiculair skelet (met aanhangsel dus benen en armen (en evt vinnen)
o Zoogdieren: haar, zweten, melk en placenta
Mens: bouwt voort op eerdere bouwplannen
Anatomie
- Systemisch: een hele systeem met een geza functie (tractus)
- Regionaal: alles in 1 gebied
Tractus locomotorius Bewegingsapparaat
Tractus circulatorius Hart en bloedvaten
Tractus respiratorius Ademhaling/stofwisseling
Tractus digestivus Spijsvertering
Tractus urogenitalis Nieren/urine en geslachtsorganen
Systema nervosum Zenuwstelsel
Lymfesysteem
Endocriensysteem
Integumentair systeem Huid, schubben, haar, nagels en zweetklieren
, Anna de Ronde
HC.7 Bouwplan van cellen en organen
4 september
Evolutie
- RNA-organismen
- DNA-organismen
- Microben/bacteriën
- Planten
- O2-concentratie stijgt => atmosfeer ontstaat
- Aerobe organismen/ eukaryoten
- Meercelligen
o Ontstaan door ontwikkeling van prokaryoten en schaalvergroting
- Eukaryote: ontstaan door endosymbiose
Eukaryote evolutie
- Prokaryoot heeft alphaproteabacterie opgenomen en dit heeft zich ontwikkeld tot
mitochondrien = endosymbiose (idem voor cyanobacteriën => chloroplast)
- Endosymbiont-theorie: vanuit prokaryote vooroudercellen zijn anaerobische eurkaryote
cellen ontstaan
o Onderbouwing : 1. Aanhechting spirochaete bacterie => vorming microtubili en
flagel. 2. Alphaproteabacterie => mitochondrien. 3. Cyanobacterie => chloroplast. 4.
Opname eencellige roodwier => dubbel membraan chloroplast
o Verticale gen transfer: ouder geeft gen door aan nakomeling (=> trage evolutie)
o Horizontale gen transfer: uitwisseling tussen verschillende soorten (=> snelle
evolutie)
- Eukaryotisering
o Verlies celwand => plooiingen in celmembraan => groter inwendig oppervlak
o Flexibel celmembraan => mogelijkheid fagocytose
o Microtubili en microfilamenten => structuur =>
o Cytoskelet => inwendig transport/ compartimenten en amoeboïde bewegingen
Eukaryote Prokayote
Groot door wijze energiehuishouding Energievoorziening met ionenpompen
(mitochondriën) (daardoor kleine cel, want beperkte capaciteit
DNA met histonen Celwand
Organellen met membraan (ook de kern) = 70S ribosomen
compartimenten
80S ribosomen
Cytoplasme en cytosol
Indeling in organismewereld is bepaald door hoe erg rRNa op elkaar lijkt (heeft essentiële functie)
Eukaryote celopbouw
- Plasmamembraan om cytoplasma: cytosol(de vloeistof met neutrale pH)+ organellen buiten
de kern binnen het membraan
o Fosfolipide bilaag: hydrofiel en hydrofobe uiteinde (vormen bij elkaar spontaan een
membraan)
, Anna de Ronde
o Eiwitten kunnen binden aan het oppervlakte of in het membraan (=transmembraan
=> benodigd voor communicatie en activiteit cel)
Ook suikerstructuren kunnen binden = glycocalex, bindt water waardoor een
soort smeer ontstaat waardoor de cel beschermd is
- Kern met nucleolus
o Celkern= nucleus
Poriën zorgen voor contact met ER
o Nucleolus= cellichaampje
Transcriptie rRNA en assemblage ribosomale sub units (rRNA+eiwit die
gemaakt zijn in cytoplasma)
o ER (endoplasmatisch reticulom
Ruw ER: eiwitvertaling, vouwing en transport (maakt bijv. blaasjes
eromheen)
Smooth ER: Ca-opslag, productie en opslag glycogeen en synthese steroïden
en phopholipide
Verantwoordelijk voor aanmaak van de kernenveloppe
- Organellen
o Golgi-apparaat
Soort postkantoor (sorteren en verzenden correctie locatie, evt ook
verpakken)
Verantwoordelijk voor transport eiwitten
Soort postcode aan eiwit: signaalpeptide
o Mitochondriën
Energiehuishouding (belangrijkste functie)
Eigen DNA (veel oorspronkelijke genen naar de nucleus gegaan)
Veel membraan oppervlakte => veel ionenpompen dus veel
membraangradiënt => veel ATP
o Lysosomen
Afvalverwerking van de cel
Membraan dus afgeschermd van cytosol
Belangrijk voor goede afbraak
Veel verschillende eiwitten en enzymen voor de afbraak
Ionenpomp aanwezig (pH wordt lager)
o Cytoskelet
Structuur en stevigheid
Microtubili: kleine buisjes door de cel voor transport
Actine microfilamenten: belangrijk voor beweging van de cel
o Transport binnen cel
Door kernporiën
Over een membraan
Met afgesnoerde blaasjes
Membraan dynamiek
- Heel druk: veel transport
- Exocytose: producten uitscheiden buiten de cel
- Endocytose: producten opnemen in de cel
Histologie: weefselleer
, Anna de Ronde
4 basistypen weefesel
- Epitheel (contact extern milieu)
- Bindweefsel (structuur)
- Zenuwweefsel ( voor elektrische geleiding)
- Spierweefsel
- Verschillende celtypen ontstaan uit hetzelfde DNA, is afhankelijk van transcriptieprofiel van
de cel = welke genen wel of niet afgeschreven worden
HC.8 Van DNA naar RNA naar eiwit
4 september
DNA (het genoom)
- Dubbele helix met brede en smalle groeven (door AT en CG)
- Dubbele strengen lopen antiparallel
- Genen coderen voor eiwitten ( via RNA)
- Centraal dogma: DNA>transcriptie>RNA> translatie> eiwit
- In alle cellen van ons lichaam het zelfde dus makkelijk te analyseren
o Proteoom: aanwezige eiwit op dat moment in de cel
o Transcriptoom: aanwezige RNA in de cel op dat moment
Beide moeilijk te analyseren omdat het afhankelijk is van de expressie
Genetische code
- Triplet code
- Streng DNA lees je van 5’=> 3’ (dus van N naar C)
- Leesraam 3 verschillende mogelijkheden (attacg: att acg, a tta cg, at ttc g)
Translatie
- In ribosomen
o Kleine subunit en grote subunit
o Kleine unit= 40S, grote 60S
S is de sedimentatiesnelheid in de ultracentrifuge
- mRNA +tRNA (anticodon + aminozuur)
- kleine unit: ribosoom hecht aan mRNA
o A-site: tRNA met aminozuur hecht aan mRNA
o P-site: aminozuur wordt in de keten gebouwd
o E-site: tRNA en aminozuur verbreken de verbinding en een ketting van aminozuren
ontstaat
- Grote unit: bevat veel rRNA voor structuur en katalysatie binding aminozuren
- Juiste leesraam kiezen
o Kleine subunit bindt aan 5’-kant en scant tot het startcodon AUG (die bepaalt dus het
juiste leesraam)
Leesraam= ORF open reading frame, UTR = untranslated region. 5’-UTR
wordt nog afgelezen, 3’-UTR: na stopcodon niet getransleerd
o Vervolgens komt de grote subunit erbij (subunits kunnen dus los van elkaar)
Lineaire peptideketen >> functioneel eiwit
- Door vouwing eiwit (spontaan en door bindingen)
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller derondeanna. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.89. You're not tied to anything after your purchase.