100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting 2.3C Afstemming binnen Opvoeding en Onderwijs (FSWE2-032-A) $5.43   Add to cart

Summary

Samenvatting 2.3C Afstemming binnen Opvoeding en Onderwijs (FSWE2-032-A)

 0 view  0 purchase
  • Course
  • Institution

Samenvatting van alle relevante literatuur van blok 2.3C Afstemming binnen Opvoeding en Onderwijs voor het tentamen. De literatuur is gestructureerd per leerdoel en is aangevuld met de besprekingen uit de onderwijsgroepen. De samenvatting is geschikt voor studenten Pedagogische Wetenschappen aan de...

[Show more]

Preview 4 out of 52  pages

  • January 18, 2023
  • 52
  • 2021/2022
  • Summary
avatar-seller
2.3C Afstemming binnen Opvoeding & Onderwijs


Probleem 1. De ecologie van ontwikkeling
LD1: Hoe zit het model van Bronfenbrenner in elkaar?
Bronfenbrenner (1979)
De ecologie van menselijke ontwikkeling bevat de studie over de progressieve, wederzijdse
accommodatie tussen een ontwikkelend individu en de veranderende eigenschappen van de
omgeving waarin dit individu leeft. Dit proces wordt beïnvloed door relaties tussen deze
settings en de grotere context waarin de setting zich bevindt.

Er zijn drie kenmerken van deze definitie:
• De ontwikkelende persoon is geen tabula rasa -> de mens is een groeiende entiteit
die verandert door de omgeving en die de omgeving om zich heen verandert;
• De interactie tussen het individu en de omgeving is bidirectioneel -> wederkerig;
• De omgeving die relevant is voor de ontwikkeling van een individu is niet beperkt tot
één setting, maar er zijn connecties tussen meerdere invloeden van buitenaf.

Het ecologische model van Bronfenbrenner stelt dus dat de omgeving waarin kinderen
opgroeien grote invloed heeft op hun ontwikkeling en gedrag. De menselijke ontwikkeling is
de wederzijdse aanpassing tussen een opgroeiend kind en zijn directe omgeving.

De ecologische omgeving is een rangschikking
van structuren:
• Microsysteem: patroon van activiteiten,
rollen en interpersoonlijke relaties die
ervaren worden door de ontwikkelende
persoon in zijn/haar omgeving ->
proximale processen (face-to-face
interactie);
• Mesosysteem: bevat de relaties tussen
twee of meer settings (thuis, school,
buurt) waarin het ontwikkelende
individu deelneemt -> interactie tussen
microsystemen. Dit mesosysteem wordt
gevormd/uitgebreid als het individu in
een nieuwe setting komt;
• Exosysteem: één of meer settings waarin het individu niet actief deelneemt, maar
gebeurtenissen plaatsvinden die invloed kunnen hebben op de setting van het
ontwikkelende individu -> werk van de ouders, etnische en religieuze gemeenschap;
• Macrosysteem: continue aspecten binnen de lagere-orde systemen die bestaan op
het niveau van de cultuur in het algemeen -> cultuur, ideologie, wetgeving.

Een ecologische transitie vindt plaats als de positie van een individu in de ecologische
omgeving verandert als gevolg van een verandering in de rol van het individu, de setting of
in beide hiervan. Elke ecologische transitie is een gevolg, maar ook een oorzaak van
ontwikkelingsprocessen.

Development-out-of-context stelt dat ontwikkeling niet alleen kan worden gezien als de
context op zich, maar er is sprake van een interactie met de omgeving.


1

,2.3C Afstemming binnen Opvoeding & Onderwijs

Menselijke ontwikkeling is het proces waarbij het individu een meer uitgebreide en juiste
opvatting van de ecologische omgeving ontwikkelt. Dit is het resultaat van de interactie
tussen het individu en zijn/haar omgeving. Dit is een verandering van karakter die over de
tijd standhoudt. Er zijn drie kenmerken van menselijke ontwikkeling:
• Ontwikkeling is een verandering van de karakteristieken van de persoon die zowel een
reorganisatie over tijd als plaats is;
• Verandering in de ontwikkeling vindt plaats in de domeinen perceptie en actie;
• Perceptie en actie komen op alle vier niveaus van de ecologische omgeving voor.

Bronfenbrenner & Morris (2006)
Het bio-ecologisch model bestaat uit vier kenmerkende onderdelen (PPCT):
• Proximale processen: de interactie tussen het individu en de omgeving. De kracht van
het proximale proces wordt beïnvloed door de persoon, context en tijd.

• Persoon: de biologische eigenschappen van een persoon hebben invloed op de kracht
en richting van de proximale processen ->
o Disposities: aangeboren kenmerken die proximale processen laten starten en
blijven beïnvloeden;
o Resources: bronnen van kennis, vaardigheden en ervaringen zijn noodzakelijk
voor het effectief functioneren van proximale processen -> in hoeverre
proximale processen werken heeft een invloed op het proces;
o Demand characteristics: eisende eigenschappen van personen lokken
bepaalde reacties uit bij de sociale omgeving, dat een indirecte invloed heeft
op het proximale proces -> versnellen of vertragen.
Deze drie karakteristieken komen in verschillende patronen voor en kunnen zo
verschillende invloeden hebben op de proximale processen en de ontwikkeling.

• Context: eigenschappen uit de omgeving (alle systemen) die het proximale proces
bevorderen of juist afremmen.

• Tijd: de invloed van een proximaal proces is afhankelijk van de continuïteit,
voorspelbaarheid en stabiliteit van de interactie.
o Microtijd: continuïteit versus discontinuïteit in proximale processen;
o Mesotijd: de tijd en regelmatigheid (structuur) van proximale processen
gemeten binnen grotere tijdsintervallen -> dagen, weken;
o Macrotijd:
§ Historische tijd: de veranderende verwachtingen in de samenleving;
§ Life-events: puberteit, scheiding van ouders.

Er zijn twee stellingen over het PPCT-model:
• Propositie I: de interactie moet plaatsvinden over een langere tijd tussen een actief
individu en de directe omgeving van dit individu -> bidirectioneel;
• Propositie II: de vorm, kracht, inhoud en richting van proximale processen die invloed
hebben op ontwikkeling variëren per individu door andere karakteristieken.

Het onderzoek van Drillien heeft aangetoond dat kinderen met een slechte moeder-kind-
interactie vaker probleemgedrag vertonen op latere leeftijd. De kwaliteit van de interactie


2

,2.3C Afstemming binnen Opvoeding & Onderwijs

werd vastgesteld door de responsiviteit van de moeder te
meten. De responsiviteit van de moeder werkt als buffer ->
responsiviteit zorgt voor een vermindering van
gedragsproblematiek bij kinderen.

In dit onderzoek zijn de vier componenten meegenomen:
• Proximaal proces: responsiviteit van de moeder;
• Persoon: wel/geen laag geboortegewicht;
• Context: welke sociale klasse;
• Tijd: kinderen zijn zeven jaar lang gevolgd en getest toen ze twee en vier waren.

Drillien heeft niet goed de bidirectionaliteit van de proximale processen weergeven in haar
studie -> responsiviteit heeft alleen invloed op het kind, niet andersom. De verkregen
resultaten kunnen dus een onderschatting zijn van de echte resultaten.

Er zijn meerdere criteria van ontwikkeling:
1. Het individu moet deelnamen aan een activiteit;
2. Om effectief te zijn moet de activiteit regelmatig plaatsvinden;
3. Activiteiten moeten lang genoeg doorgaan zodat ze complexer worden;
4. Proximale processen bij bi-directioneel -> invloed in beide richtingen;
5. Proximale processen zijn niet gelimiteerd tot interacties met personen -> objecten;
6. De persoonlijke kenmerken van een individu beïnvloeden de inhoud, timing en
effectiviteit van proximale processen.

LD2: Wat is het effect van meesters in het onderwijs op jongens?
Tavecchio (2008)
Er zijn meerdere nadelen van veel vrouwelijk personeel (en dus weinig mannen):
• Beide seksen kunnen elkaar aanvullen voor de klas;
• Het rolmodel dat wordt aangeboden is vrouwelijk -> de vrouwen in de kinderopvang
en het onderwijs laten vooral zien hoe vrouwen zich moeten gedragen;
• Minder technisch-uitdagende en wereld-ontdekkende activiteiten -> veel aandacht
voor emoties, taal en communicatie, minder voor bewegen, competitie en onderzoek;
• Typisch jongensachtige manier van problemen uiten roept weerstand op bij
vrouwelijke leerkrachten -> zorgt voor meer stress en problemen.

Dit sluit aan bij de gender socialisatie theorie: leerkrachten van hetzelfde geslachten als de
leerling zorgen voor positieve effecten bij deze leerling -> niet bewezen. Men denkt dat het
gebrek aan mannelijke docenten te maken heeft met de gender schema theory.

Driessen (2007)
Theorie: Doordat het percentage vrouwelijke leraren stijgt en het percentage mannelijke
leraren daalt wordt het onderwijs vrouwelijker. Er is een toenemende afwezigheid van
mannelijke rolmodellen voor jongens op school -> zou kunnen zorgen voor minder goede
schoolcarrière voor jongens.

Conclusie: In Nederland heeft het geslacht van leraren geen effect op de prestatie, de
houdingen of het gedrag van leerlingen ongeacht welk geslacht de leerlingen hebben. Er is


3

, 2.3C Afstemming binnen Opvoeding & Onderwijs

dus geen goed bewijs voor het tegengaan van de ‘feminisatie’ van het onderwijs. Kritiek
hierop was dat het niet representatief was -> niet gekeken naar doublerende leerlingen.

De Zeeuw & Van Beijsterveldt (2014)
Theorie: Vrouwelijke docenten ervaren het gedrag van jongens als meer problematisch en
verminderen hun en motivatie om te leren. Uit sommige studies bleek dat kinderen betere
cijfers halen voor rekenen en lezen als ze les kregen van een leraar met hetzelfde geslacht.
Dit zou verklaard kunnen worden doordat leraren met hetzelfde geslacht als rolmodel
fungeren -> leerlingen hebben een betere identificatie met de docent.

Conclusie: Er zijn geen significante hoofdeffecten van het geslacht van docenten. Er zijn geen
significante interacties tussen leerlingen en het geslacht van docenten. Docenten geven dus
geen betere cijfers aan leerlingen met hetzelfde geslacht. Het vergroten van het aantal
mannelijke docenten in het basisschoolonderwijs is dus waarschijnlijk niet zo effectief in het
verminderen van een geslachtsverschil als wordt gedacht.

Het boys problem stelt dat jongens slechtere schoolprestaties hebben dan meisjes. Dit komt
omdat er te veel vrouwelijke leerkrachten zijn (feminisering) en dus een gebrek aan
mannelijke rolmodellen. De feminisering van het onderwijs is dus niet gunstig voor jongens.

Antwoord leerdoel: er is geen verband tussen het geslacht van de leraar en de prestaties
van de leerlingen. Dit is niet in lijn met de verwachtingen die hier over waren.

LD3: Wat is het verschil in relatie tussen jongens en meisjes met meesters en de relatie
tussen jongens en meisjes met juffen?
Tavecchio (2008)
Er zijn meerdere verschillen tussen jongens en meisjes die verklaren dat jongens een minder
goede relatie zouden hebben met juffen dan met meesters:
• Meisjes zijn verbaal meer actief, jongens zijn meer fysiek actief;
• Het hormoon testosteron (mannen) zet aan tot actie en beweging -> impulsiever,
wilder, avontuurlijker, risico’s. Het hormoon progesteron (vrouwen) zorgt juist voor
een afname van ruw spel en vermindert de neiging tot het nemen van risico’s;
• Jongens ontwikkelen hun luister- en spreekvaardigheden langzamer dan meisjes;
• Jongens koppelen emoties en handelingen minder makkelijk aan taal;
• Jongens leren minder met taal en meer door experimenten -> doen ipv denken.

Uit onderzoek van Ahnert et al (2006) blijkt dat meisjes vaker dan jongens en veilige relatie
ontwikkelen met vrouwelijk personeel. De zorg die vrouwelijk personeel aanbiedt sluit beter
aan bij de behoeften van meisjes en wordt door meisjes ook beter herkend en gewaardeerd.
Daarnaast versterkt de positieve reactie van meisjes het gedrag van de leidsters en houdt dit
zo in stand. Dit geeft antwoord op waarom feminisering in het onderwijs een probleem is.

Spilt, Koomen & Jak (2012)
Er zijn twee soorten relaties tussen leerkracht en leerling:
• Positieve relatie: zorgt voor meer betrokkenheid en betere aanpassing -> betere
academische prestaties en vermindering van probleemgedrag;
• Negatieve relatie: risico op aanpassingsproblemen en onderpresteren.


4

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller riccigeenen. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.43. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

62890 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling

Recently viewed by you


$5.43
  • (0)
  Add to cart