Dit document bevat alle uitwerkingen van de 10 werkcolleges van het vak Grondslagen Europees & Internationaal Belastingrecht van de Tilburg University 2023. Hiermee heb ik het vak in één keer gehaald.
Werkcollege 1: Inleiding internationaal belastingrecht
Vraag 1.1
In het internationaal belastingrecht is het onderscheid tussen inwoners en niet-inwoners van
wezenlijk belang.
a) Geef aan hoe dit onderscheid tot uitdrukking komt in de Nederlandse inkomsten-,
vennootschaps- en dividendbelasting.
Inkomstenbelasting:
- Een inwoner is binnenlands belastingplichtig voor wereldinkomen (art. 2.1 lid 1 sub a Wet IB).
- Een niet-inwoner is buitenlands belastingplichtig voor Nederlands inkomen (art. 2.1 lid 1 sub
b Wet IB).
Vennootschapsbelasting:
- Lichamen die gevestigd zijn in Nederland zijn binnenlands belastingplichtig voor hun
wereldinkomen (art. 2 Wet Vpb).
- Niet in Nederland gevestigde lichamen zijn buitenlands belastingplichtig voor Nederlands
inkomen (art. 3 Wet Vpb).
Dividendbelasting:
- Een inwoner van Nederland is belastingplichtig voor de opbrengst van zijn aandelen (art. 1 lid
1 Wet DB). Een inwoner kan als binnenlands belastingplichtige dividendbelasting verrekenen
met inkomsten/vennootschapsbelasting (art. 9.2 lid 1 sub Wet IB en art. 25 Wet Vpb).
- Een niet-inwoner van Nederland is net als een inwoner van Nederland belastingplichtig voor
de opbrengst van zijn aandelen (art. 1 lid 1 Wet DB). Er kan geen verrekening plaatsvinden
indien je niet belastingplichtig bent in Nederland (art. 9.2 lid 8 Wet IB).
Voor de dividendbelasting maakt het niet of de belastingplichtige (de aandeelhouder) inwoner is van
Nederland of niet. Het gaat erom dat het bedrijf waarin hij aandelen houdt in Nederland gevestigd
moet zijn. Een binnenlandse aandeelhouder kan verrekenen met inkomsten-/vennootschapsbelasting
omdat dividendbelasting een voorheffing is. Een buitenlandse aandeelhouder kan dit niet omdat hij
geen Nederlandse belastingplicht heeft.
b) Geef aan hoe dit onderscheid tot uitdrukking komt in het OESO-modelverdrag.
Verdragstoepassing:
- Verdragstoegang voor inwoners van (een van) beide verdragspartijen (art. 1 en 4 OESO).
- Geen verdragstoegang voor niet-inwoners van verdragspartijen (art. 1 en 4 OESO).
Woon- en bronstaat:
- Hoofdregel inwoner: primair heffingsrecht (art. 7, 10-15, 18 en 21 OESO). Woonstaat dient
voorkoming dubbele belasting te geven (art. 23a en 23b OESO).
- De bronstaat heeft in beperkt aantal gevallen heffingsrecht van de inwoner waarbij
voldoende nexus bestaat met de bronstaat (art. 6, 7 en 15 OESO).
- In beginsel kan een niet-inwoner het verdrag niet toepassen (art. 1 en 4 OESO). Uitzondering:
wél beroep op non-discriminatiebepaling die zegt dat je niet mag discrimineren op basis van
inwonerschap, dus soms wel verdragstoepassing (art. 24 lid 1 OESO).
Het onderscheid inwoner/niet-inwoner is in het OESO-modelverdrag dus van belang voor de
verdragstoegang en dus voor de vraag of het überhaupt toegepast kan worden. Niet-inwoners van
minstens een van beide verdragsstaten hebben geen toegang tot de verdragsvoordelen, slechts tot de
non-discriminatiebepaling van art. 24 lid 1 OESO.
Vraag 1.2
Noem vier oorzaken hoe internationaal dubbele belasting kan ontstaan en geef bij elke oorzaak
tevens een concreet voorbeeld.
Zes verschillende oorzaken hoe internationaal dubbele belasting kan ontstaan:
1. Botsing van subjectieve beginselen
2. Botsing van subjectieve en objectieve beginselen
3. Botsing van objectieve beginselen
4. Kwalificatieverschillen
5. Classificatieverschillen
6. Transferpricing mismatches
Subjectief beginsel: over wie heffen?
- Woonplaatsbeginsel
- Nationaliteitsbeginsel
- Functionaliteitsbeginsel
Objectief beginsel: over wat heffen?
- Bronlandbeginsel
- Oorsprongsbeginsel
Botsing van subjectieve beginselen:
- Een Amerikaan die in Nederland woont. Nederland wil de Amerikaan belasten op grond van
het woonplaatsbeginsel en Amerika op grond van het nationaliteitsbeginsel.
- Een Nederlandse BV die feitelijk gevestigd is in Duitsland. Op grond van de oprichtingsfictie
van art. 2 lid 4 Wet Vpb heft Nederland over het wereldinkomen en Duitsland over het
wereldinkomen op grond van het woonplaatsbeginsel.
Botsing van subjectieve en objectieve beginselen:
- Een timmerman die woont in Nederland, maar werkt in België. Nederland wil belasten op
grond van het woonplaatsbeginsel, maar België op grond van het bronstaatbeginsel.
- Een BV keert dividend uit aan een Belgische aandeelhouder. Nederland houdt
dividendbelasting in (woonplaatsbeginsel) en de aandeelhouder moet dividendbelasting
afdragen in België (bronstaatbeginsel).
Botsing van objectieve beginselen:
- Een schuld aangaan in land A en de rente betalen via een bank in land B. Land A wil heffen op
grond van het bronstaatbeginsel en land B op grond van het oorsprongsbeginsel.
Kwalificatieverschillen:
- Hybride inkomen (verschil in object) kan tot dubbele heffing of non-heffing leiden.
o Inkomen dat in het ene land gekwalificeerd wordt als eigenvermogen en in het
andere land als vreemd vermogen. Zo kan het ene land inkomsten uit een lening zien
als rente-inkomsten, terwijl het andere land het ziet als dividendbetaling.
o Samenwerkingsverband dat door twee landen verschillend gekwalificeerd worden.
Het ene land rekent inkomen toe aan achterliggende aandeelhouders (transparant),
terwijl het andere land het aan het samenwerkingsverband zelf toerekent (non-
transparant).
Classificatieverschillen:
- De woonstaat ziet het inkomen van een zanger als artiesteninkomen en het land waar
opgetreden is ziet het als arbeidsinkomen (bronstaat).
- Het ene land vindt het tot het pensioen behoren (woonstaatbelasting) en het andere land tot
het loon (arbeidsinkomen en dus mag de staat waar de arbeid is verricht erover heffen).
Transferpricing mismatches:
- Landen kunnen verschillende functies toekennen aan inkomen. Ze verschillen van mening wat
de prijs is van iets.
- At arm’s length handelen volgens de Nederlandse beginselen. Daarom wordt de rente voor
belastingheffing soms dus fictief verhoogd. Een ander land kan zeggen dat deze rente
gewoon op het lage tarief blijft. Dus in Nederland tegen een hoog tarief belast en in het
andere land niet aftrekbaar.
Juridische dubbele belasting kan alleen worden veroorzaakt door botsing van beginselen en door
classificatieverschillen.
Economische dubbele belasting kan alleen worden veroorzaakt door kwalificatieverschillen en door
transferpricing mismatches.
Vraag 1.3
Noem tevens vier oorzaken hoe internationaal dubbele non-belasting kan ontstaan en geef opnieuw
bij elke oorzaak tevens een concreet voorbeeld. Geef daarbij tevens aan in hoeverre uw voorbeeld
onderwerp is van het OESO-actieplan inzake Base Erosion and Profit Shifting (BEPS).
Dezelfde oorzaken die dubbele belasting veroorzaken, kunnen ook dubbele non-belasting
veroorzaken.
Vraag 1.4
“The Taxation of Income from Services under Tax Treaties: Cleaning up the Mess” is de titel
van een (tot de verplichte literatuur behorend) artikel van de hand van prof. B.J. Arnold. Arnold
stelt dat de allocatie van heffingsrechten in belastingverdragen betreffende inkomsten uit
dienstverlening volgens hem een rotzooitje is en enorm verschilt als gevolg van het grote aantal
verschillende criteria dat wordt gehanteerd.
Welke zes factoren worden volgens Arnold in de huidige belastingverdragen gebruikt om inkomsten
uit dienstverlening aan een bronstaat toe te wijzen? Noem bij elke factor een voorbeeld.
- Legal capacity in which services are provided – juridische hoedanigheid: de functie waarin
een bepaalde dienst wordt verleend. Heffingsrechten over inkomsten uit een bedrijf als hoge
directeur worden anders verdeeld dan die van reguliere inkomsten uit arbeid (art. 15-17
OMV).
- De persoon of entiteit richting wie de dienst wordt verleend: afhankelijk van wie de klant is,
kunnen de heffingsrechten uiteenlopen. Het heffingsrecht bij overheidsdiensten (art. 19 OMV)
ligt bijvoorbeeld anders dan bij privaatrechtelijke diensten richting een vaste inrichting.
- Type dienst: verschillende specifieke soorten dienstverlening krijgen in de modelverdragen
aparte aandacht, zoals luchtvervoer, schipvervoer, overheidsdiensten. Deze kennen
verschillende verdelingen van heffingsbevoegdheden ten opzichte van ‘normale’ diensten
(art. 15 lid 3 OMV).
- Drempelwaarden: in bepaalde bepalingen moet de niet-inwoner van een staat bijvoorbeeld
een kwantitatieve of kwalitatieve norm overschrijden om aan te tonen dat hij een bepaalde
binding heeft met de bronstaat (art. 15 lid 2 sub OMV). Niet alle artikelen kennen een
dergelijke drempel, wat onderscheid maakt.
- Locatie waar de dienst wordt uitgevoerd.
- Toegestane grondslag van de belastingheffing.
Vraag 1.5
Geef aan wat de werking is van de non-discriminatiebepaling van art. 24 lid 5 OMV a.d.h.v. de
arresten van de HR in BNB 1994/207 en BNB 2018/57.
Op grond van de non-discriminatiebepaling van art. 24 lid 5 OMV is het niet toegestaan voor een
verdragsstaat waarin een bedrijf is gevestigd maar waarvan het kapitaal wordt gehouden in de
andere verdragsstaat om dit bedrijf zwaarder te belasten of zwaardere eisen te stellen dan ze voor
andere vergelijkbare bedrijven stellen.
BNB 1994/207:
Het gaat om een situatie waarin een Zweedse moedervennootschap aandelen in een Italiaanse
vennootschap inbrengt in een Nederlandse vennootschap, waarbij het de vraag is of deze uitgifte van
aandelen tegen inbreng van aandelen vrijgesteld is van belasting of niet. De Hoge Raad overwoog dat
dit in de hoofdregel niet het geval is. Echter, uit het op dat moment geldende recht kan worden
herleid dat indien de moedervennootschap in Nederland gevestigd zou zijn, deze uitgifte van
aandelen tegen inbreng van aandelen vrijgesteld zou kunnen worden, terwijl voor buitenlandse
moedervennootschappen aanvullende eisen golden in het Uitvoeringsbesluit BRV. In art. 27 lid 4 van
het belastingverdrag Nederland-Zweden uit de tijd was een vergelijkbare bepaling opgenomen als in
het huidige art. 24 lid 5 OMV. De non-discriminatiebepaling verwerpt in deze casus het nationale
recht van Nederland.
BNB 2018/57:
In deze casus werd een verzoek van een Israëlische moedermaatschappij om Nederlandse
dochtermaatschappijen samen te brengen in een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting
geweigerd, waarna de moedermaatschappij ondanks dat de dochtermaatschappij niet voldeden aan
de voorwaarden, een beroep deed op het discriminatieverbod van art. 27 lid 4 van het
belastingverdrag Nederland-Israël. In de casus werd geoordeeld dat de situatie van de Nederlandse
maatschappijen zonder hun moedermaatschappijen moest worden vergeleken met een situatie
waarin vier Nederlandse dochtermaatschappijen zonder hun Nederlandse moeder een fiscale eenheid
kunnen vormen, hetgeen ook niet kan, omdat de moedermaatschappij essentieel is in de fiscale
eenheid. Hierom kon niet geconcludeerd worden tot discriminatie.
Vraag 1.6
Per 1 juli 2019 is in Nederland het multilaterale instrument (MLI) in werking getreden. Dit
multilaterale verdag kenmerkt zich door 3 elementen: flexibiliteit, transparantie en
wederkerigheid.
Leg uit wat het doel is van het MLI en geef tevens aan hoe de genoemde 3 elementen binnen
de systematiek van het MLI tot uitdrukking komen.
Het doel van het MLI is om een instrument te scheppen waarmee BEPS-maatregelen ook
daadwerkelijke in de bilaterale belastingverdragen kunnen worden geïmplementeerd, zonder dat alle
belastingverdragen volledig opnieuw uitonderhandeld moeten worden. Belastingverdragen van
landen die zijn aangesloten bij het MLI worden als het ware geratificeerd. Het MLI werkt alleen indien
een verdragsrelatie bestaat tussen twee landen die partij zijn bij het MLI en die er vervolgens beiden
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Viscalist. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.71. You're not tied to anything after your purchase.