Het betreft een uitgebreide samenvatting (91 blz) van de voorgeschreven stof voor het vak Overeenkomstenrecht (RB0602), traditioneel het moeilijkste vak van de bachelor Rechtsgeleerdheid. Het gaat om de stof uit de reader, de twee studieboeken, de cursussite en jurisprudentie. Belangrijke passages ...
Samenvatting Overeenkomstenrecht
Leereenheid 1 - Inleiding in het overeenkomstenrecht
Van het begrip rechtshandeling is geen omschrijving opgenomen in de wet. Art. 3:33 BW geeft aan
wat voor een rechtshandeling nodig is: een rechtshandeling vereist een op rechtsgevolg gerichte wil, die
zich door een verklaring heeft geopenbaard. Een rechtshandeling wordt omschreven als een handeling
die op een rechtsgevolg is gericht. Het gegeven dat zij op het intreden van een rechtsgevolg moet zijn
gericht, onderscheidt de rechtshandeling van gewone handelingen. Rechtshandelingen zijn uitsluitend
de handelingen die, naar hun aard, gericht zijn op een of meer bepaalde rechtsgevolgen (bv.
onrechtmatige daad is geen rechtshandeling). De houding van het recht t.a.v. rechtshandelingen is
positief: zolang geen zwaarwegende redenen zijn voor het tegendeel, zal het recht zich achter de
handelende en zijn rechtshandeling opstellen. De menselijke autonomie komt tot uitdrukking: de
bevoegdheid van elk individu om de eigen rechtspositie te bepalen. Een rechtsfeit kan worden
omschreven als een feit waaraan rechtsgevolg is verbonden. Ten eerste behoren rechtshandelingen
daartoe. Ten tweede kunnen ook andersoortige menselijke handelingen (bv. onrechtmatige daden) tot
rechtsgevolg leiden. Ten slotte kunnen er blote feiten zijn waaraan het recht rechtsgevolg verbindt (bv.
geboorte). Op alle rechtshandelingen is afdeling 3.2 art. 3:32-59 BW van toepassing. Gezien de
plaatsing zijn de erin vervatte bepalingen geschreven voor rechtshandelingen van vermogensrechtelijke
aard. Het vermogensrecht is echter niet het enige terrein waarop rechtshandelingen worden verricht
(personen- en familierecht, rechtspersonenrecht etc.). Art. 3:59 BW bepaalt dat de regels buiten het
vermogensrecht overeenkomstige toepassing vinden voor zover de aard van de rechtshandeling of van
de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.
Rechtshandelingen zijn onder te verdelen in eenzijdige en meerzijdige rechtshandelingen. Bij een
eenzijdige rechtshandeling treedt het rechtsgevolg in door de wilsverklaring van een persoon.
Eenzijdige rechtshandelingen worden onderverdeeld in ongerichte (bv. opmaken testament) en gerichte
(bv. doen aanbod) rechtshandelingen. Gerichte rechtshandelingen vereisen een geadresseerde om
rechtsgevolg te hebben, voor ongerichte is enkel een wilsverklaring van een persoon voldoende. Uit
diverse bepalingen blijkt dat de wetgever op het terrein van nulliteiten geneigd is de eenzijdige gerichte
rechtshandelingen conform de meerzijdige te behandelen en alleen voor de eenzijdig niet-gerichte
rechtshandelingen een aparte plaats in te ruimen (bv. art. 3:32 lid 2 BW). Bij een meerzijdige
rechtshandeling zijn twee of meer personen nodig (bv. sluiten overeenkomst). Meerzijdige
rechtshandelingen zijn te onderscheiden in overeenkomsten en andere meerzijdige rechtshandelingen.
De obligatoire overeenkomst staat centraal: meerzijdige rechtshandeling waarbij een of meer
partijen jegens een of meer andere partijen een verbintenis aangaan (art. 6:213 lid 1 BW). Omdat de
overeenkomst gekenmerkt wordt door het verbintenisscheppende karakter, wordt gesproken van een
OVEREENKOMSTENRECHT 1
,obligatoire overeenkomst. De overeenkomst wordt vaak contract genoemd. Een tweede bijzonderheid is
dat de begrippen overeenkomst en contract niet alleen worden gebruikt om de verbintenisscheppende
handeling zelf aan te geven, maar ook ter aanduiding van de door die handeling in het leven geroepen
rechtsverhouding. Er is sprake van een genus-speciesrelatie. Iedere overeenkomst is een rechtshandeling,
maar omgekeerd is niet iedere rechtshandeling een overeenkomst.
De gelaagde structuur van het BW zorgt ervoor dat op een leerstuk meerdere onderdelen van het
BW van toepassing zijn. Voorbeeld: op de obligatoire overeenkomst zijn zowel de regels voor alle
rechtshandelingen als de regels voor de obligatoire overeenkomst van toepassing. Schakelbepalingen
kunnen bepaalde regels van overeenkomstige toepassing verklaren op gevallen die zij op grond van hun
plaatsing in het BW niet bestrijken (art. 3:59, 3:78, 6:216, 6:261 lid 2 BW).
Bepaalde overeenkomsten worden in de wet uitdrukkelijk geregeld omdat zij zo vaak voorkomen dat
een afzonderlijke regeling gewenst is of ter bescherming van een van beide partijen. Voor deze
benoemde of bijzondere overeenkomsten moet naast de titels 3.2 en 6.5 tevens de regelgeving
m.b.t. de benoemde overeenkomst in Boek 7 (of 7A) worden geraadpleegd. De belangrijkste benoemde
overeenkomst is de koopovereenkomst (titel 7.1). Hierbinnen is de consumentenkoop belangrijk.
Consumentenkoop is de koop met betrekking tot een roerende zaak, die wordt gesloten door een
verkoper die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf en een koper, natuurlijk persoon, die
niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf (art. 7:5 lid 1 BW). Titel 1 van Boek 7 BW is
vrijwel geheel van dwingend recht (art. 7:6 lid 1 BW). Een onbenoemde overeenkomst is een
overeenkomst die niet uitdrukkelijk in de wet is geregeld. Zo’n overeenkomst wordt alleen beheerst door
de algemene regels van titel 3.2 en 6.5 BW. Gemengde overeenkomsten vertonen kenmerken van
twee of meer benoemde overeenkomsten. Voorbeeld: pensionovereenkomst (huur woonruimte, koop
voedsel en opdracht). Welke regels zijn dan van toepassing? De wetgever kiest voor de cumulatieleer
(art. 6:215 BW). In beginsel moeten de regels van de benoemde contracten naast elkaar worden
toegepast. Er wordt een uitzondering gemaakt voor zover:
- de bepalingen niet verenigbaar zijn, of
- de strekking van die bepalingen (i.v.m. de aard van de overeenkomst) zich tegen toepassing verzet
De keuze wordt dan aan de rechter gelaten.
Als een overeenkomst wordt gesloten tussen méér dan twee partijen, noemt men dit
meerpartijenovereenkomsten (bv. driehoeksruil, derdenbeding). Zijn de regels voor
overeenkomsten van toepassing? Art. 6:213 lid 2 BW bepaalt dat bedoelde bepalingen niet op de
meerpartijenovereenkomst van toepassing zijn, voor zover de strekking van de betrokken bepalingen in
verband met de aard van de overeenkomst zich daartegen verzet. Beziet men art. 6:213 lid 1, 2 BW in
onderling verband, dan ontstaat het beeld dat de regels van het overeenkomstenrecht ook voor de
meerpartijenovereenkomst gelden (lid 1), maar dat er uitzonderingen zijn (lid 2).
Obligatoire overeenkomsten kunnen aan de hand van diverse criteria worden onderscheiden:
OVEREENKOMSTENRECHT 2
,- Tweepartijen tegenover meerpartijenovereenkomsten;
- Bijzondere (en gemengde) overeenkomsten tegenover niet-bijzondere overeenkomsten;
- Wederkerige overeenkomsten tegenover eenzijdige overeenkomsten. Een overeenkomst is wederkerig,
indien elk van beide partijen een verbintenis op zich neemt ter verkrijging van de prestatie waartoe de
wederpartij zich daartegenover jegens haar verbindt (art. 6:261 lid 1 BW, bv. huur). Overeenkomsten
die hieraan niet voldoen, zijn eenzijdige overeenkomsten (bv. schenking). Let op: de
schenkingsovereenkomst is eenzijdig, maar de rechtshandeling is meerzijdig (ook aanvaarding nodig);
- Overeenkomsten onder bezwarende titel tegenover overeenkomsten om niet. Een contractpartij gaat
een overeenkomst aan onder bezwarende titel (anders dan om niet), als de door haar toegezegde
prestatie in verband staat met een bepaalde prestatie van de wederpartij. Overeenkomsten die
hieronder niet vallen, zijn overeenkomsten om niet. Het onderscheid valt grotendeels samen met dat
tussen wederkerige en eenzijdige overeenkomsten. Maar: bij een wederkerige overeenkomst moeten
prestatie en tegenprestatie in hetzelfde contract tegenover elkaar zijn gesteld, wat voor een
overeenkomst onder bezwarende titel niet nodig is. Het speelt op diverse terreinen een rol:
derdenbescherming (degene die anders dan om niet handelt, komt eerder voor bescherming in
aanmerking dan de om niet handelende), aanbod en aanvaarding (omdat een overeenkomsten om niet
voor de begunstigde aantrekkelijk is, wordt sneller aangenomen dat het aanbod tot zo’n overeenkomst
door hem is aanvaard);
- Consensuele overeenkomsten tegenover formele (en reële) overeenkomsten. De hoofdregel is dat
overeenkomsten vormvrij zijn (consensueel). Soms geldt toch een vormvereiste, dit zijn formele
overeenkomsten;
- Kortstondige overeenkomsten tegenover duurovereenkomsten. Diverse overeenkomsten (bv. koop)
vestigen een kortstondige relatie. Andere overeenkomsten zijn erop gericht een rechtsverhouding te
doen ontstaan die zich over een periode uitstrekt (bv. arbeidsovereenkomst).
- Hoofdovereenkomsten tegenover hulpovereenkomsten. Een hoofdovereenkomst is een overeenkomst
die zelfstandig een reden van bestaan heeft, zoals alle benoemde overeenkomsten. De
hulpovereenkomst is een overeenkomst die wordt aangegaan in afhankelijkheid van een buiten haar
liggende rechtsverhouding. Het doel van zo’n overeenkomst kan zijn het voorbereiden, versterken,
bevestigen, regelen of afwikkelen van een buiten haar liggende rechtsbetrekking. Een voorovereenkomst
is een hulpovereenkomst waarin een partij zich verbindt tot het tot stand brengen van een andere
overeenkomst in de toekomst en waarvan de inhoud in hoofdzaken voldoende bepaald of bepaalbaar is
(bv. overeenkomst kredietverschaf ng bank).
Het recht van de obligatoire overeenkomst wordt beheerst door een drietal grondbeginselen: de
contractvrijheid, de vormvrijheid (consensualisme) en de verbindende kracht van de overeenkomst.
Samen leiden ze tot het uitgangspunt dat iedere overeenkomst rechtens als verbindend zal worden
aangemerkt. Het grondbeginsel van de contractvrijheid houdt in dat het partijen vrijstaat een
overeenkomst te sluiten met wie zij wensen, met de inhoud die zij wensen en op het moment dat zij
wensen. Maar: de contractvrijheid vindt haar grens, waar de uitoefening ervan in een concrete situatie
in con ict komt met een belang van hogere orde (art. 3:40 BW). Er is overigens weinig dwingende
OVEREENKOMSTENRECHT 3
, wetgeving. Dwingend recht komt met name voor als de wetgever één van de partijen bescherming wil
bieden of de belangen van derden in het geding zijn. Het grondbeginsel van vormvrijheid is
neergelegd in art. 3:37 lid 1 BW: tenzij anders is bepaald, kunnen verklaringen in iedere vorm
geschieden en kunnen zij in een of meer gedragingen besloten liggen. Er gelden uitzonderingen (bv.
geschrift bij koop woningen art. 7:2 BW). Het grondbeginsel van de verbindende kracht van de
overeenkomst wordt vaak omschreven als pacta sunt servanda (art. 6:248 lid 1 BW). Ook hier gelden
uitzonderingen: nietigheid, vernietigbaarheid, onaanvaardbaar vanwege redelijkheid en billijkheid,
wettelijke bedenktijd.
De wet geeft één regeling van het rechtshandelingen- en overeenkomstenrecht die van toepassing is op
alle soorten contractpartijen. Dit neemt niet weg dat uitzonderingen mogelijk zijn (bv. algemene
voorwaarden extra bescherming consument, persoonlijke omstandigheden bij wilsgebrek misbruik van
omstandigheden). Het betekent niet dat de diverse denkbare contractanten bij de toepassing van de wet
ook steeds in alle opzichten gelijk zullen worden behandeld. Er is een tendens ontwikkeld om naar de
hoedanigheid van partijen te differentiëren. Ten eerste de uitleg van de overeenkomst. In diverse
arresten bepaalde de HR dat als een door een professionele contractant opgesteld beding
onduidelijkheden bevat, het voor de hand ligt het beding in het voordeel van diens wederpartij uit te
leggen. In het Haviltex-arrest overwoog de HR t.a.v. de contractuitleg in het algemeen dat daarbij van
belang kan zijn tot welke maatschappelijke kring partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige
partijen mag worden verwacht. Ten tweede het gewicht dat bij een beroep op dwaling pleegt te worden
toegekend aan de over en weer aanwezig gebleken deskundigheid. Ten derde de resultaten waartoe de
toetsing aan redelijkheid en billijkheid aanleiding kan geven. Bij de vraag of redelijkheid en billijkheid
al dan niet aan een bepaalde contractuele afspraak derogeren (afwijken), komt mede belang toe aan de
onderlinge verhouding en de maatschappelijke positie van partijen. Wat voor professionals en
deskundigen geldt, zal vaak a fortiori ook gelden voor overheidslichamen.
Als geen speci eke wettelijke regelingen aanwijsbaar zijn, worden andersoortige overeenkomsten (niet-
wederkerige overeenkomsten, bv. goederenrechtelijke overeenkomst) alleen door titel 3.2 BW beheerst.
Zij vallen niet onder de omschrijving van art. 6:213 BW. Het gat wordt verkleind door de
schakelbepaling van art. 6:216 BW (bv. redelijkheid en billijkheid ook in goederenrecht).
Kenbronnen van het burgerlijk recht zijn de wet, de rechtspraak en de literatuur. Ook de parlementaire
geschiedenis van het wetboek is een belangrijke bron van informatie. Het neemt een tussenpositie in
tussen wet en literatuur (rechter niet gebonden aan PG, wel belangrijker dan reguliere literatuur). Wat
jurisprudentie betreft komt groot gezag toe aan uitspraken van de Hoge Raad. Iedere rechter kan
hiervan afwijken (geen precedentenstelsel), maar doet dat vaak niet. Tegenwoordig zijn ook richtlijnen
geregeld door de EU nationaal van belang (bv. consumentenrechten). Zulke richtlijnen hebben geen
horizontale werking: een burger kan zich er in een con ict met een andere burger niet rechtstreeks op
beroepen. Een richtlijn werkt indirect: van lidstaten wordt verwacht dat zij hun bestaande wetgeving
aan de in de richtlijn opgenomen eisen aanpassen. Hierop kan de burger zich wel beroepen. Volgens
OVEREENKOMSTENRECHT 4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller basdammers. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $15.10. You're not tied to anything after your purchase.