Strafrechtelijk bewijsrecht is uitgedaagd door de rechtspsychologie. In het bewijsrecht vormt het
correct volgen van een procedure een juridisch-normatieve, dit veronderstelt het waarheidsgehalte
van de inhoud van een verklaring. Vanuit de rechtspsychologie wordt er geen waarde gehecht aan
proceduralisering. Het is daar juist veel meer van belang dat een betrouwbare herinnering vaak juist
een snel na een gebeurtenis vastgelegde herinnering is.
Selectie en waardering van bewijsmateriaal door de feitenrechter wordt slechts bij uitzondering
motivering vereist in het vonnis. Het ontbreken van regels voor de bewijsvoering maakt het
bewijsrecht en de toepassing ervan kwetsbaar ten opzichte van de rechtspsychologie. Echter zijn er
ontwikkelingen die soms rechtspsychologische noties bevatten zoals de regeling van herziening ten
voordele, in het EVRM staat de aanspraak van de verdachte to challenge the evidence centraal. In
het bestaande bewijsrecht zijn er geen belemmeringen voor de rechter om aandacht te besteden
aan bijv. de betrouwbaarheid van bepaald bewijsmateriaal. Ten slotte is de responsieplicht
opgenomen (als de rechter van een UOS afwijkt
Materiële strafrecht bepaalt primair en in abstractie welke menselijke gedragingen strafbaar zijn.
Formele strafrecht behelst over de vragen hoe en met welke middelen in een concreet geval mag
worden onderzocht en vastgesteld of iemand daadwerkelijk een strafbaar feit heeft begaan. Het
gaat uit van een aanvankelijk ondoorzichtige nog op te helderen wereld. De regeling van de soorten
bronnen, bewijsminimum voorschriften en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal is
formeel strafrecht. Toch is er in een opzicht wel sprake van een verband met het materiële
strafrecht. De voorwaarden voor strafbaarheid opgenomen in de delictsomschrijving, bepalen het
bewijsthema. Indirect kan dit ook de bewijslast raken: als de strafbaarheidsgrondslag verschuift van
schade naar risico wordt de bewijslast voor de overheid lichter. De verdediging krijgt het dan lastig
en moer bewijzen dat het risico niet bestond art. 173a Sr. Vragen omtrent de interpretatie van het
materiële recht zullen een rol spelen bij de vraag wat precies bewezen moet worden. De rechter zal
zich moeten oriënteren op de materieelrechtelijke betekenis van een in de ten laste gelegde
opgenomen term (denk aan wetsgeschiedenis). Interpretatie van bestanddelen kan in loop der tijd
wijzigen of onduidelijk zijn. Als aan het materiële bestanddeel niet voldaan is, volgt vrijspraak. Een
verweer op interpretatie van een bestanddeel is een bewijsverweer. Indien het gaat om de pure
interpretatie van het materiële recht dan is herziening naar zijn aard uitgesloten, ongeacht welke
einduitspraak in het geding is.
Het formele strafrecht legt het accent op de onderzoekskant van het proces. Het proces wordt
bezien in fasen van feitenonderzoek en feitenvaststelling. Op basis daarvan wordt gekeken naar de
functies van die fasen en pas daarna naar de taken van diverse organen en de bevoegdheden.
De grondstructuur van het procesrecht is chronologisch. Aan het begin kan vaak nog volstaan
worden met enige verdenking, maar uiteindelijk moet er sprake zijn van de overtuiging.
Het onderzoek in strafzaken betreft geen ervaringsonafhankelijke bewerking van gegevens. De
resultaten zullen bestaan in waarschijnlijkheidsoordelen. Kenmerkend voor het bewijs is het maken
van gevolgtrekkingen op basis van incomplete bronnen.
Verschil strafrecht en empirisch wetenschappelijk onderzoek
De aan de beslissing van de rechter gekoppelde rechtsgevolgen zijn onomkeerbaar. De rechter mag
alleen ontkennend of bevestigend antwoorden op de vraag of de verdachte het feit heeft begaan.
, In het wetenschappelijk onderzoek worden resultaten zelden beantwoord in een ja- of nee-vorm.
Bovendien zijn de resultaten niet bindend: het staat onderzoekers vrij om een onderzoek te
herhalen.
In het strafrecht moet de rechter binnen de termijn van art. 6 EVRM beslissen. In het
wetenschappelijke blijft de vraagstelling open en blijven de gegeven antwoorden open voor
verbetering. In de wetenschap is dus steeds ruimte voor verbetering en aanpassing terwijl in het
strafrecht deze mogelijkheid beperkt is.
Toch zijn er in het strafrecht overeenkomsten met de ervaringsonafhankelijke wetenschappen.
Namelijk het feit dat de waarheid in strafzaken ook formele aspecten heeft. Met het begrip
materiële waarheid wordt gedoeld op de ongebondenheid van de rechter bij zijn onderzoek en
beslissing.
Kortom: de bewijsbeslissing is een beslissing die naar de feitelijke component onvermijdelijk
voorlopig is: er kan altijd blijken dat het toch anders was. Maar in juridische zin is onherroepelijk wel
een alles of niets. Behoudens de herziening is de beslissing dus helemaal niet voorlopig.
Het onderzoek en het bewijs zijn het best te karakteriseren als bijzondere vormen van empirisch
onderzoek en bewijs. Bewijs is altijd verbonden met een context en een thema. In het recht zijn die
beide verbonden met het procesrecht en het materiële recht. In het strafprocesrecht hebben we het
asymmetrische principe = bij twijfel ten gunste van de verdachte. Bij redelijke twijfel gaat het dus
altijd een kant op. Bewijs is in het algemene een met regels verbonden concept.
Anglo-Amerikaanse rechtsbeoefening = een rationalistische kennisopvatting. Dit gaat uit van de
mogelijkheid feiten uit het verleden ondubbelzinnig vast te stellen op basis van onvolledige kennis
en met behulp van waarschijnlijkheden.
Terminologie
- Bewijzen = vaststellen van feiten of aantonen
- Beschikbare bewijsmiddelen = onderzoeksresultaten waarop de rechter zijn beslissing kan
doen steunen
- Gebezigde of gebruikte bewijsmiddelen = onderzoeksresultaten die bij de motivering in het
vonnis moeten worden vermeld en waarop de rechter zijn beslissing heeft doen steunen
- Bewijsmateriaal = ruimer dan bewijsmiddel: verzamelnaam voor de tijdens terechtzitting
onderzoeksresultaten. Het omvat ook stukken van overtuiging (moordwapen, video-
opnames)
- Bewijskracht hangt nauw samen met de betrouwbaarheid van bewijsmateriaal
- Rechter moet overtuigd zijn = hoog bewijsstandaard
- Bewijslast = procespartij kan wettelijk de plicht hebben om een bepaald feit te bewijzen. In
Nederland hebben we dat niet, we hebben wel de stelplicht. In NL is het de rechter die
bewijst.
- Bewijsregels = de regels die de bewijsbeslissing normeren
- Bewijsvoering = doelend op inrichting van het onderzoek op de terechtzitting
- Bewijsgaring= doelend op bewijsmateriaal in voor- en eindonderzoek
- Bewijsverweren = verdediging die beweert dat niet tot bewezenverklaring kan worden
gekomen
Hetgeen dat bewezen moet worden (tenlastegelegde feit) = het object van de bewijsbeslissing
Degene die beslist = het subject ven de bewijsbeslissing
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller marvmar. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.00. You're not tied to anything after your purchase.