Samenvatting van alle hoofdstukken uit het boek van van der Molen et al. over klinische psychologie die de studenten van de UU moeten leren in blok 4 van jaar 1.
LET OP: In mijn jaar (2022/2023) was het zo dat we de eerste 10 hoofdstukken (eerste 30 blz in deze samenvatting) alleen globaal hoefde...
neurobiologische benaderingen van psychopathologie
leertheoretische benaderingen van psychopathologie
cognitieve benaderingen van psy
Connected book
Book Title:
Author(s):
Edition:
ISBN:
Edition:
Written for
Universiteit Utrecht (UU)
Psychologie
Klinische Psychologie (202000008)
All documents for this subject (63)
1
review
By: rswood • 1 year ago
Seller
Follow
kimvans
Reviews received
Content preview
Klinische Psychologie
Deel 1
H1 Over Klinische psychologie en
‘abnormaal’ gedrag
15/04/2023, p. 15
Volgens Duijker zijn er vijf basisdisciplines binnen de psychologie: de psychologische
functieleer, de ontwikkelingspsychologie, de gedragsleer, de persoonlijkheidspsychologie en
de methodenleer. Daarnaast zijn er volgens hem er drie toepassingsgerichte disciplines: de
klinische psychologie, de arbeids- en organisatiepsychologie en de onderwijspsychologie.
1.1 Het terrein van de klinische psychologie
15/04/2023, p. 16
De kern van de klinische psychologie wordt gevormd door psychische stoornissen en
afwijkingen van ‘normaal’ gedrag die de persoon in kwestie nadelig beïnvloeden. Afwijkingen
kunnen plaatsvinden op individueel niveau (gedrag, gedachten en belevingen), of in relaties
met andere mensen. Kennis van de ‘normale’ processen is nodig om afwijkingen van de
norm vast te kunnen stellen en te kunnen begrijpen.
Box 1.1 De klinisch psycholoog versus de psychiater
In de praktijk doen de klinisch psycholoog en de psychiater vaak ongeveer hetzelfde, maar
een klinisch psycholoog heeft psychologie gestudeerd, en een psychiater geneeskunde. Na
een master klinische psychologie moet je nog een postmasteropleiding van twee jaar
doen, voordat je jezelf klinisch psycholoog mag noemen. De specialisatie tot psychiater na
de opleiding geneeskunde duurt vier jaar. Klinisch psychologen zijn in methodologisch
opzicht vaak beter, terwijl psychiaters vaak meer verstand hebben van biologische
aspecten van mentale psychische stoornissen.
1.2 Aspecten van ‘abnormaal’ gedrag
17/04/2023, p. 19
Seligman, Walker en Rosenhan (2001) onderscheiden zeven factoren die bepalen of gedrag
abnormaal is. Ten minste één van deze factoren moet aanwezig zijn, en des te meer/heftiger
factoren aanwezig zijn, des te meer mensen het gedrag abnormaal zullen vinden; persoonlijk
lijden; (dis)functionaliteit van het gedrag; irrationeel en onbegrijpelijk gedrag;
onvoorspelbaarheid en controleverlies; opvallend en onconventioneel gedrag; gedrag dat
een ongemakkelijk gevoel (observer discomfort) bij anderen teweegbrengt; of het overtreden
van morele normen.
,Een psychische stoornis wordt gekenmerkt door klinisch significante symptomen op het
gebied van de cognitieve functies, de emotieregulatie of het gedrag van een persoon, dat
een uiting is van een disfunctie in de psychologische, biologische, of ontwikkelingsprocessen
die ten grondslag liggen aan het psychische functioneren. Dit gaat samen met persoonlijk
lijden, of met een verslechtering van het functioneren. Er zijn drie uitsluitende
omstandigheden geformuleerd, waarin er geen sprake is van een psychische stoornis. Dit zijn
te verwachten en cultureel aanvaarde reacties (rouw na een verlies), afwijkend gedrag dat
voortkomt uit het deel uitmaken van een politieke, religieuze of seksuele minderheid, en
afwijkend gedrag dat voortkomt uit een persoonlijk conflict tussen het individu en de
maatschappij.
1.3 Normaal en abnormaal: waar ligt de grens?
18/04/2023, p. 24
1.3.1 Het statistisch model
Er worden verschillende modellen gebruikt om te beslissen wat normaal of abnormaal is. Het
statistisch model gaat ervanuit dat menselijke eigenschappen min of meer normaal verdeeld
zijn. Extreme waarden worden als abnormaal beschouwd. Problemen met dit model zijn dat
er grenzen gesteld moeten worden tussen normaal en abnormaal,
dat sommige stoornissen minder vaak voorkomen dan anderen, en
daarmee dus automatisch abnormaler zijn, en dat er geen rekening
wordt gehouden met individueel lijden, wat wel bepaalt of de situatie
problematisch is of niet.
1.3.2 Het medisch of ziektemodel
Volgens het medisch of ziektemodel liggen de oorzaken van psychische stoornissen in
onderliggende mechanismen. Deze mechanismen kunnen somatogeen (psychische stoornis
is veroorzaakt door een lichamelijke aandoening) of psychogeen (psychische stoornis is
veroorzaakt door een psychologisch mechanisme) zijn.
Volgens dit model moet de oorzaak van de stoornis
behandeld worden, niet de stoornis zelf. Kritiek op dit
model is dat er niet altijd sprake is van ‘genezing’,
aangezien er voor veel stoornissen nog geen onderliggend mechanisme is vastgesteld dat
aangepast kan worden. Daarnaast worden er psychosociale en ethische normen gebruikt
voor het vaststellen van de psychische stoornissen, terwijl er medische termen voor de
behandeling worden gebruikt. Nog een punt van kritiek betreft de termen ‘ziekte’ en
‘therapie’, en het stigma dat deze met zich meebrengen; volgens de labelling-theorie is het
label ‘psychiatrisch patiënt’ iets waar je nooit vanaf komt, en wat een self-fulfilling prophecy
met zich meebrengt.
1.3.3 Het leer- of onderwijsmodel
Het leer- of onderwijsmodel is een alternatief op het medisch model. Volgens dit model zijn
de stoornissen ontstaan door verkeerd verlopen leerprocessen. In dit model zijn de
stigmatiserende termen vervangen door andere
,termen, wordt de verantwoordelijkheid meer bij de persoon zelf (de ‘leerling’) gelegd, en
wordt de therapie/hulpsituatie meer waarheidsgetrouw beschreven. Volgens de aanhangers
van dit model wordt iemand niet als ‘ziek’ beschouwd, totdat die niet meer de
verantwoordelijkheid over zichzelf kan dragen, dit noemen we het demarcatie- of
afgrenzingscriterium. Volgens Szasz zijn organische afwijkingen een criterium voor
geestesziekte, hij is het dus niet met het bovenstaande criterium eens.
H2 Neurobiologische benaderingen van
psychopathologie
2.1 Een historische schets
19/04/2023, p. 33
Buikhuisen wilde onderzoek doen naar de rol van neurobiologische factoren in het gedrag
van jonge delinquenten. Hierop was veel kritiek; mensen vonden het te kort door de bocht
om hier een biologische verklaring voor te zoeken. Het reductionisme hoort echter bij de
wetenschap, dus Buikhuisen zat hier niet fout. Een ander kritiekpunt was dat het gevaarlijk
kan zijn een biologische verklaring te zoeken achter psychopathologisch gedrag. Denk hierbij
aan de frontale lobotomie, het verwijderen van de frontaalkwab, die werd uitgevoerd bij
mensen om ze rustiger te maken. Aan de andere kant zijn er ook goede dingen
voortgekomen uit het zoeken naar biologische verklaringen, dus dit kritiekpunt geldt niet
echt. Broca’s afasie is hier een voorbeeld van; een taalstoornis als gevolg van een
beschadiging van de linker frontaalkwab. Griesinger zag in dat de biologie op dat punt in de
tijd (19e eeuw) nog niet goed genoeg was om alle psychopathologie te kunnen verklaren, en
dat bijvoorbeeld psychologie en antropologie ook nodig waren.
Dementia paralytica is een syndroom dat ontdekt is in het begin van de negentiende eeuw,
waarna in het begin van de twintigste eeuw de biologische oorzaak (syfilis) is gevonden,
waarna deze biologische oorzaak behandeld werd. Vaststellen, oorzaak vinden, en
behandeling voor de oorzaak vinden is nog steeds hoe dit soort processen verlopen.
Tegenwoordig ligt de nadruk echter meer op de interactie tussen psychologische en
biologische processen.
Internaliserende problematiek wordt gekenmerkt door emotionele instabiliteit en een
verstoord affect, veroorzaakt door overactiviteit van het autonome zenuwstelsel.
Externaliserende problematiek wordt gekenmerkt door gedragsproblemen, veroorzaakt door
onderactiviteit van het autonome zenuwstelsel.
,2.2 Psychopathologie: een genetisch perspectief
19/04/2023, p. 36
Of psychologische stoornissen genetisch kunnen zijn, wordt onderzocht op verschillende
manieren. Familiestudies onderzoeken of de vatbaarheid voor een bepaalde stoornis in de
ene familie meer voorkomt dan in de andere, alleen families delen vaak bijvoorbeeld ook
omgevingsfactoren, die ook een verklaring voor de vatbaarheid zouden kunnen zijn. In
tweelingstudies wordt gekeken of tweelingen dezelfde vatbaarheid hebben. De concordantie
is de mate waarin eenzelfde eigenschap bij twee familieleden voorkomt. Deze wordt
uitgedrukt door middel van de concordantiecoëfficiënt die tussen 0 en 1 ligt (hoger=meer
concordantie). Als de concordantie bij eeneiige tweelingen significant hoger is dan bij twee-
eiige tweelingen, is er waarschijnlijk sprake van een genetische invloed. Ook hier zijn
omgevingsfactoren een probleem. Bij adoptiestudies wordt er gekeken naar de vatbaarheid
binnen de biologische familie van een adoptiekind, hierbij hebben de kinderen dus vaak
andere omgevingsfactoren dan de biologische ouders.
Box 2.1 De relatie tussen genotype en fenotype
Het genotype is de totale genetische bagage van een individu. Het fenotype bestaat uit de
observeerbare fysieke en gedragsmatige kenmerken die het resultaat zijn van de interactie
tussen genotype en omgeving. Genotype-omgeving-correlatie is de invloed van het genotype
op de ervaringen van een persoon met de omgeving. Genotype-omgeving-interactie is de
interactie tussen het genotype en de omgeving die invloed heeft op een persoon.
Momenteel geloven veel wetenschappers dat psychopathologie veroorzaakt wordt door een
bepaalde genetische vatbaarheid voor een stoornis en een stressvolle omgeving. Volgens het
diathese-stressmodel hebben vatbare personen in een negatieve omgeving meer kans op de
ontwikkeling van een negatieve uitkomst. Volgens de differential susceptibility theory
worden vatbare personen zowel beïnvloed door een negatieve als een positieve omgeving.
Een bepaalde vatbaarheid kan dus zorgen voor een bovengemiddeld negatieve uitkomst,
maar ook voor een bovengemiddeld positieve uitkomst. Het is duidelijk dat er genetische
factoren aanwezig zijn bij psychologische stoornissen, het is alleen niet duidelijk in welke
mate. Waarschijnlijk dragen meerdere genen bij aan de vatbaarheid voor een stoornis.
Personen met een gedragsstoornis hebben vaak een afwijking in het temperament.
Temperament is een vroeg te observeren individuele manier van reageren. Kinderen met een
moeilijk temperament hebben vaker gedragsproblemen. Temperament heeft zowel een
genetische als een omgevingsvariabele. Dit is ook het geval bij depressie en bipolaire
stoornissen. Bij depressie speelt ook sekse een rol (v>m). Waarschijnlijk zorgt een genetische
factor niet voor verhoogde vatbaarheid voor een specifiek angstsyndroom, maar tot een
algemene neurotische aanleg die kan leiden tot angststoornissen. Een uitzondering is
specifieke fobieën, hiervoor is geen genetische aanleg vastgesteld.
Box 2.2 De hersenen
Neuronen bestaan uit dendrieten, een cellichaam en een axon (dit hebben we gehad bij H&G
in blok 1). In de presynaps worden neurotransmitters gesynthetiseerd, bij elektrische
activatie worden ze getransporteerd naar de synaptische spleet, waar de neurotransmitters
op specifieke receptoren passen, waardoor ze de vervolgzenuw prikkelen. Er zijn vijf factoren
,die de synaptische overdracht beïnvloeden; de hoeveelheid van de neurotransmitter in de
synaptische spleet, blocking agents, remmende neuronen, neuronengevoeligheid, en het
aantal receptoren op het postsynaptische neuron. Productie, katabolisme (chemische
afbraak), en heropname beïnvloeden de hoeveelheid van de neurotransmitter. Blocking
agents passen ook op de receptoren, maar prikkelen het neuron niet. Een remmend neuron
remt de overdracht van de zenuwimpuls tussen de pre- en de postsynaptische neuronen.
2.3 Psychopathologie: een cognitief-neurowetenschappelijk
perspectief
20/04/2023 (happy 420), p. 44
2.3.1 Het limbische systeem
Het limbische systeem, bestaande uit onder anderen de amygdala, de hippocampus en de
hypothalamus, is belangrijk voor emoties en het emotionele geheugen. De amygdala zorgt
voor een alerte reactie op informatie die betrokken is bij emoties. Bij mensen met een
depressie is de amygdala hyperactief, wat zorgt voor de gedrukte stemming. Bij mensen met
een paniekaanval zou de plotselinge paniek kunnen komen door overactiviteit van deze
hersengebieden. Onderactiviteit kan zorgen voor ongevoeligheid voor straf, wat kan leiden
tot antisociaal agressief gedrag. Cortisol wordt gereguleerd door de HPA-as in het limbisch
systeem. Verhoogde cortisolniveaus staan mogelijk in verband met atrofie (afsterving of
verschrompeling) van de hippocampus, waarvan de gevolgen een neurotoxisch (vernietigt
cellichamen van zenuwcellen) effect lijken te hebben.
2.3.2 De prefrontale cortex
De prefrontale cortex is vooral betrokken bij het initiëren en inhibiteren van doelgericht
gedrag. De ventrolaterale prefrontale cortex is betrokken bij emotieregulatie. De emotionele
respons wordt vanuit de amygdala naar de prefrontale cortex gestuurd. Mensen met laesies
in de prefrontale cortex kunnen lijden aan een pseudodepressief syndroom, waarbij er
sprake is van initiatiefverlies, affectieve vervlakking en sociale teruggetrokkenheid, of van
een pseudopsychopathisch syndroom, waarbij er sprake is van impulsiviteit. Sommige
depressieve mensen hebben een verlaagde activiteit en volumevermindering in bepaalde
hersengebieden.
Box 2.3 Neuroimaging
Neuroimaging is een verzamelnaam voor een aantal technieken waarmee in vivo
verschillende typen afbeeldingen van het centraal zenuwstelsel kunnen worden gemaakt
(MRI, fMRI, CT, PET, SPE(C)T). Een MRI geeft informatie over de verschillen in
waterstofdichtheid, en over weefseltypen. Voor psychopathologisch onderzoek is de fMRI
het belangrijkst, omdat hiermee veranderingen in de regionale cerebrale doorbloeding
kunnen worden vastgesteld. Hiermee wordt echter geen rechtstreekse neuronale activiteit
gemeten. Daarnaast kunnen er met neuroimaging geen oorzaak-gevolgconclusies getrokken
worden.
Het blijft onduidelijk of neurale defecten de oorzaak of het gevolg van psychopathologische
stoornissen zijn, of dat de defecten tegelijk met de stoornis spelen.
, 2.4 Emotieregulatie
22/04/2023, p. 48
Emotieregulatie is het hanteren, ervaren en uiten van een door een probleemsituatie
opgeroepen emotie. Externaliserende stoornissen zijn gerelateerd aan een gebrek aan
controle (onderregulatie) van emoties, internaliserende stoornissen zijn gerelateerd aan een
overcontrole (overregulatie) van emoties.
Er zijn vijf vormen strategieën voor emotieregulatie; selectie van de situatie (wegblijven van
een onprettige situatie), modificatie (veranderen) van de situatie, verandering in aandacht
(bijvoorbeeld selectieve aandacht), cognitieve herwaardering (veranderen van de betekenis
van een stimulus), en het onderdrukken van de expressie van emoties. Mensen met
psychopathologie zijn minder goed in emotieregulatie. Mensen met externaliserende
antisociale gedragsproblemen hebben vaak last van een negatieve interpretatiebias; ze
interpreteren de situatie snel als vijandig of negatief. De kindertijd en puberteit zijn de meest
kritische perioden voor de ontwikkeling van emotieregulatiemogelijkheden. De adolescentie
is door de rijping van verschillende psychosociale en biologische factoren een gevoelige
periode voor de ontwikkeling van mogelijke problematiek.
2.5 Comorbiditeit van externaliserende en internaliserende
stoornissen
22/04/2023, p. 50
Comorbiditeit duidt in deze context op het gelijktijdig hebben van twee of meer vormen van
psychopathologie. Voor zowel internaliserende als externaliserende stoornissen kunnen
dezelfde factoren de oorzaak zijn (denk aan temperament). Er kan sprake zijn van
comorbiditeit binnen de internaliserende stoornissen, binnen de externaliserende
stoornissen, of tussen de beide dimensies. Ook hebben bijvoorbeeld familieleden van
iemand met ADHD een grotere kans op de ontwikkeling van andere externaliserende
problematiek, maar ook op het ontwikkelen van een depressie. Een aantal biologische
parameters die onderliggend zijn voor zowel de internaliserende als de externaliserende
stoornissen zijn activiteit van het autonome zenuwstelsel, de HPA-as, bepaalde
neurotransmittersystemen en hersengebieden of circuits. Gedragsstoornissen die beginnen
voor de leeftijd 10 komen vaker door biologische factoren en houden vaak ook langer aan.
H3 Leertheoretische benaderingen van
psychopathologie
3.1 Thorndike en Pavlov: (niet) als kat en hond
22/04/2023, p. 56
Daar gaan we weer met Pavlov ik word helemaal gek van die man
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller kimvans. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.60. You're not tied to anything after your purchase.