Macro-economie voor bedrijfskunde
Module 1: introductie
Macro-economie:
- Micro = de beslissingen van individuele agenten (i.e. bedrijven en consumenten)
- Meso = sector-niveau (bv. de industrie, het onderwijs)
- Macro = hoe al deze beslissingensamenkomen en dé economie vormen
Mankiw & Taylor: “macroeconomics is the study of economy-wide phenomena”,
including inflation, unemployment and economic growth.
- Macro-economie bestudeert hoe alle economische beslissingen die individuele
bedrijven/consumenten/spaarders/werkgevers/ werknemers maken samenkomen en het
economische systeem vormen.
o Dagdagelijkse beslissingen die iedereen neemt, hoe die bepalen dat een economie groeit
- Meestal op het niveau van een land of regio
Twee grote stromingen:
- Lange termijn bv. groei van landen
- Korte termijn bv. conjunctuur, inflatie, werkloosheid, recessie
Wat is het nut van macro-economie?
Nut voor toekomstige bedrijfseconomen
- Berichtgeving over macro-economische situatie kunnen volgen en begrijpen wat dit mogelijks
betekend voor individuele bedrijven en consumenten
Bv. de impact van een recessie op verkoop, de impact van inflatie op kosten
- Controverse: Macro-economen zijn goed in het verklaren van het verleden maar niet goed in het
voorspellen van de toekomst
- Macro-economie is een sociale wetenschap → bestudeert mensen.
o De wereld waarin deze mensen leven en beslissingen maken verandert
o Verschillende economen hebben verschillende vertrekpunten
o Verschillende economische stromen doorheen de tijd
Natuurlijke wetenschappen gecontroleerde experimenten; economie = sociale wetenschap
(bestudeert menselijk gedrag + het maakt gebruik van empirische methoden)
- Modellen om te tonen hoe de economie werkt: voorspellen en vergelijken wat er gebeurd zou
zijn als iets niet doorgevoerd zou zijn geweest
o Contrafeitelijke analyse is gebaseerd op een premisse van wat er zou zijn gebeurd als iets
niet was gebeurd
o Endogene variabele = variabele waarvan de waarde binnen het model wordt bepaald bv.
gevraagde hoeveelheid
Exogene variabele = variabele waarvan de waarde buiten het model wordt bepaald bv. prijs
- Gevolgtrekking = conclusie of verklaring afgeleid van bewijs en redenering
o Deductief: start van feiten en waarheid
o Inductief: start met data en observatie veralgemenen: het formuleren van algemene
concepten/verklaringen door af te leiden uit specifieke gevallen van een gebeurtenis/gedrag
Inductief & deductief geen van beiden is dé juiste
o Laboratorium of natuurlijk experiment
- Theorie om iets uit te leggen of te voorspellen
o Falsificatie (Karl Popper) = de mogelijkheid dat een theorie wordt verworpen als gevolg van
de nieuwe waarnemingen of nieuwe gegevens, kan bewezen worden als ‘fout’; we kunnen
niet alles zeker weten
1
,Economische stromen:
- Grondlegger economie = Adam Smith
o Nog geen sprake van “Economie” of opsplitsing micro & macro
o Bezig met vragen waarmee we nog steeds bezig zijn: Waarom zijn sommige landen arm en
andere rijk?
o Economische groei
- De neoklassieke benadering: de markt is een centraal kenmerk bij het genereren van welzijn & bij
het beantwoorden van de drie vragen waarmee alle samenlevingen worden geconfronteerd
o Gaat ervan uit dat beslissingen gebaseerd zijn op rationaliteit, dat economische subjecten
handelen uit eigenbelang en autonoom zijn
o Modelleert gedrag door middel van beperkte optimalisatieproblemen: Individuen proberen
het nut te maximaliseren, afhankelijk van de beperking van hun inkomen; ondernemingen
proberen de kosten te minimaliseren afhankelijk van de beperking van de beschikbare
middelen en de prijs van die middelen.
o Critici aannames zijn gebrekkig zijn + dat wat wordt waargenomen over menselijk gedrag
niet in overeenstemming is met de neoklassieke visie
- De feministische economie: Economisch welzijn wordt niet alleen geleverd door
marktuitwisseling, maar omvat ook onbetaald werk dat thuis wordt verricht.
o Moet een waardering van het onbetaalde werk omvatten
o Ook onderzoek naar andere gebieden waar sprake is van gender- en sociale ongelijkheid
o Onmogelijk om waardevrije analyses & onderzoek naar economische kwesties uit te voeren
- De industriële revolutie (1820) → 2 tegenovergestelde stromingen:
o Marxisme: kapitaal dat in handen is van bepaalde individuen is de oorzaak van bv. armoede
Probeerde het kapitalistische systeem te analyseren en te begrijpen en uit te leggen
hoe en waarom productie plaatsvindt & onder welke omstandigheden groepen in
de samenleving economische macht hebben (gebaseerd op klassenstrijd & uitbuiting)
Arbeidswsaardentheorie: suggereerde dat gedurende een conjunctuurcyclus de
winstvoet zou dalen
Deel van de winst opnieuw investeren = constant kapitaal
o Oostenrijkse school: vrije markt werkt altijd perfect; mensen in armoede omdat hun werk
niet bijdraagt aan de productie, wat ze doen is het niet waard
Economisch welzijn wordt gemaximaliseerd wanneer markten hun werk mogen doen
en dat de overheid een minimale rol in de economie zou moeten spelen
“individuele vrijheid”
Verklaring conjunctuurcycli aan de aanbodzijde (overaanbod recessie inflatie)
Individuen zijn de enigen die keuzes maken & daarbij onbedoelde gevolgen hebben
- De crisis van de jaren ’30
o John Maynard Keynes: Keynesiaanse economie
Geen reden om bijvoorbeeld arbeidsmarkten vrij te maken
Markten zorgen niet automatisch voor volledige tewerkstelling: de overheid moet
tussenkomen om werkloosheid op te lossen en geld uitgeven om vraag te stimuleren
Vraag moet aangezwengeld worden: geen geld geen vraag meer werkloosheid
o Dé grondlegger van de macro- economie & economisch beleid: individuele beslissingen
vormen geen geheel, soms moet de overheid tussenkomen
o Cambridge School
- Jaren ’80 = stagflatie tijdens de economische crisis ’70 hoge inflatie én hoge werkloosheid
o Niet te rijmen met ideeën Keynes
o Opkomst monetarisme: inflatie wordt niet enkel bepaald door de vraag, de belangrijkste
factor van inflatie is de hoeveelheid geld die in omloop is in de economie (Fisher-
uitwisselingsvergelijking)
2
, o Geldhoeveelheid bepaald inflatie
o Friedman: inflatie is altijd en overal een monetair fenomeen
o 2 stromingen:
Chicago school (richting Oosterijkse school): overheid is de oorzaak van inflatie, wat de
centrale bank mag doen moet afgelijnd worden
Nieuw Keynesiaanse school: de geldvoorraad heeft een belangrijke impact op de
inflatie, maar markten gaan zichzelf niet corrigeren
- Na de crisis van 2008 → nieuwe theorieën
o >10 jaar lage groei en lage inflatie
o Moderne monetaire theorie: de inflatie wordt veroorzaakt door de geldhoeveelheid, indien
deze te snel toeneemt zien we inflatie (monetaristen) oké op papier, maar in
werkelijkheid zien we dit niet; als je een sterke munt hebt kan je bijdrukken zoveel je wilt
want er zijn steeds genoeg landen die ze kopen als reservemunt
Verhaal dat we niet kunnen investeren in onderwijs en gezondheidszorg is volgens deze
theorie een mythe we hebben het geld in de economie gepompt en toch is inflatie
niet toegenomen
o Hevig bekritiseerd
o Sinds 2021 terug hoge inflatie
Theorie & empirie:
We kunnen een theoretische verwachting/idee hebben over hoe de economie zich gedraagt
Bv. als de werkloosheid laag is gaat inflatie stijgen
Deze theorie wordt dan getoetst aan de werkelijkheid = empirie
- Indien empirie de theorie tegenspreekt, wordt er een nieuwe theorie ontwikkeld
- Economen gebruiken empirische methoden om hypothesen te ontwikkelen en te testen
- Positieve uitspraken = hoe het is; normatieve uitspraken = hoe het zou moeten zijn
- Economen die beleidsmakers adviseren, geven tegenstrijdige adviezen, hetzij vanwege
verschillen in wetenschappelijke oordelen, hetzij vanwege verschillen in waarden. Op andere
momenten zijn economen eensgezind in het advies dat ze geven, maar kunnen beleidsmakers
ervoor kiezen om het te negeren.
Handboek:
- Economische activiteit = hoeveel er in de economie gedurende een bepaalde periode wordt
gekocht en verkocht
- Economie = alle productie- en uitwisselingsactiviteiten die plaatsvinden
- Natuur = alle natuurlijke hulpbronnen van de aarde
- Arbeid = de menselijke inspanning, zowel mentaal als fysiek, die in productie gaat
- Kapitaal = de apparatuur en structuren die worden gebruikt om goederen en diensten te
produceren
- Schaarste = de beperkte aard van de middelen van de samenleving
o We hebben beperkte bronnen en kunnen niet alles produceren wat gevraagd wordt
o Needs = noodzakelijk; wants = waarvan we geloven dat ze ons leven meer comfortabeler
- Economie = de studie van hoe de samenleving haar schaarse middelen beheert
- Trade-off = het verlies van de voordelen van een beslissing om af te zien of op te offeren van één
optie afwegen tegen de voordelen van de gemaakte keuze
o Huishoudens en bedrijven moeten keuzes maken
- Billijkheid = het eigendom van het eerlijk verdelen van economische welvaart onder de leden van
de samenleving
o Een uitkomst kan op de een of andere manier als efficiënt worden aangemerkt, maar is niet
noodzakelijkerwijs wenselijk
3
, - Opportuniteitskost = alles wat moet worden opgegeven om iets te verkrijgen; de waarde van de
gederfde voordelen (opgeofferd)
- Marginale veranderingen = kleine stapsgewijze aanpassingen aan een actieplan
- Economische agenten = een individu, bedrijf of organisatie die op de een of andere manier
invloed heeft op een economie
o Handel ontstaat wanneer economische agenten intrageren met elkaar
- Rationeel = de veronderstelling dat besluitvormers consistente keuzes kunnen maken tussen
alternatieven
- Economisch systeem = de manier waarop middelen zijn georganiseerd en toegewezen om te
voorzien in de behoeften van de burgers van een economie
o Handel komt niet iedereen ten goede
- Kapitalistisch economisch systeem = een systeem dat steunt op privébezit van productiefactoren
om goederen en diensten te produceren die worden uitgewisseld via een prijsmechanisme en
waar de productie wordt voornamelijk met winstoogmerk geëxploiteerd
o Primair gaat het om winst
- Markteconomie = een economie die de drie kernvragen van het economische probleem aanpakt
door middelen toe te wijzen via de gedecentraliseerde beslissingen van veel bedrijven en
huishoudens terwijl ze interageren op markten voor goederen en diensten
o Huishoudens kiezen voor wie ze werken en wat ze met hun geld doen, bedrijven kiezen wie
ze aannnemen en wat ze maken interacten op de markt
- Geplande economische systemen = economische activiteit georganiseerd door centrale planners
die de antwoorden op de fundamentele economische vragen bepaalden
o De overheid kan de economische activiteit verbeteren: promoten efficiency en gelijkheid
- Marktfalen = een situatie waarin schaarse middelen niet worden toegewezen aan hun meest
efficiënte gebruik
- Externaliteit = de kosten of baten van de beslissing van een persoon voor het welzijn van een
omstander (een derde partij) waarmee de besluitvormer geen rekening houdt bij het nemen van
de beslissing bv. vervuiling
- Marktmacht = het vermogen van een enkele economische agent (of kleine groep van agenten)
om een substantiële invloed uit te oefenen op marktprijzen of output
- Micro-economie = studie van hoe huishoudens en bedrijven beslissingen maken en interacten op
de markt bv. congestiebelasting
- Macro-economie = studie van economie-wijde fenomenen bv. inflatie, economische groei,
werkloosheid
- Economische groei = de toename van de hoeveelheid goederen en diensten in een economie
gedurende een bepaalde periode
- BBP per hoofd van de bevolking = de marktwaarde van alle geproduceerde goederen en diensten
in een land in een bepaalde periode gedeeld door de bevolking van een land tot geef een cijfer
per hoofd van de bevolking
- Levensstandaard = verwijst naar de hoeveelheid goederen en diensten die door de bevolking van
een land kan worden gekocht. gewoonlijk gemeten aan de hand van het voor inflatie
gecorrigeerde (reële) inkomen per hoofd van de bevolking
- Productiviteit = de hoeveelheid geproduceerde goederen en diensten uit elk uur van een
arbeider of productiefactor
- Inflatie = een stijging van het algemene prijspeil in de economie bv. wanneer de overheid teveel
geld print
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller User20232024. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $10.89. You're not tied to anything after your purchase.