Een overzichtelijke samenvatting van algemene economie en bedrijfsmanagement, Ebel Berghuis 2e druk. H1, H2, H4.2.1, H6, H7, H8, H9, H10, H11, H12, H15.4, H17.1-17.6 en 17.9
De 2e en 1e druk van het boek algemene economie zijn precies hetzelfde. Met deze samenvatting heb je sowieso een voldoende ...
Samenvatting Algemene economie en bedrijfsmanagement
H1 Markten en ondernemers
1.1 Marktwerking en marktefficiëntie
Voor een ondernemend klimaat is marktwerking onmisbaar. Marktwerking is de confrontatie tussen
vraag en aanbod in een concurrerende omgeving. Dat wil zeggen dat individuele vragers en
aanbieders geen machtspositie hebben. Marktwerking is onmisbaar en hierdoor worden bedrijven
scherp gehouden op het gebied van efficiëntie. Er zijn drie vormen van efficiëntie:
1. Allocatieve efficiëntie: doelgerichtheid, produceren wat de markt vraagt.
2. Statische efficiëntie: doelmatigheid, produceren met de geringst mogelijke arbeid, kapitaal
en natuur.
3. Dynamische efficiëntie: de toepassing en ontwikkeling van nieuwe producten en technieken.
1.2 Productie, toegevoegde waarde en inkomensvorming
Pas als de markt bereid is meer voor een product te betalen dan het heeft gekost aan ingekochte
grondstoffen, brandstoffen of halffabricaten, is er sprake van toegevoegde waarde en is er
geproduceerd. Productie is waarde toevoegen. De toegevoegde warde i s de bron voor
inkomensvorming.
Intermediare producten zijn halffabricaten, grond-, hulp- en brandstoffen die worden gebruikt of
verbruikt in het productieproces. Men maakt met intermediaire producten dus geen gebruik van de
productie van een ander bedrijf. Elke schakel in een productieproces voegt waarde toe.
Eerst nog een paar definities en aandachtspunten voordat we verdergaan!
Omzet – intermediaire leveringen = som van toegevoegde waarde
Soms van de toegevoegde waarde = waarde van het eindproduct (dat zijn de verkopen van de
detaillist, omdat in het eindproduct alle productie van betrokken bedrijven is samengebracht)
Nationale inkomen = som van de primaire inkomens = de productie van Nederlandse bedrijven in
binnen- en buitland
Binnenlands product = binnenlands inkomen = productie binnen de Nederlandse landsgrenzen door
Nederlandse en buitenlandse bedrijven
Je begint bij het berekenen van de beloningen van de productiefactoren met bruto toegevoegde
waarde tegen marktprijzen (omzet min intermediair verbruik)
Je haalt de afschrijvingen eraf: NETTO toegevoegde waarde tegen marktprijzen
Je haalt de kostprijsverhogende en kostprijsverlagende belastingen eraf (indirecte belastingen) en
komt uit op NETTO toegevoegde waarde tegen FACTORKOSTEN
DUS:
Van BRUTO naar NETTO -> afschrijvingen eraf
Van MARKTPRIJZEN naar FACTORKOSTEN -> indirecte belastingen eraf
, 1.3 Vormen van concurrentie
Met bedrijfstakgenoten en bedrijfskolomgenoten concurreer je op prijs of op kwaliteit om het
marktaandeel, de marge en uiteindelijk de totale winst te vergroten. Er zijn drie vormen van
concurrentie:
1. Concurrentie in een bedrijfstak: ‘interne concurrentie’. Bij deze concurrentie gaat het om
marktaandeel.
2. Concurrentie tussen afnemers en leveranciers: ‘externe concurrentie’. Bij deze concurrentie
gaat het om de verdeling van de winstmarge.
3. Potentiële concurrentie: potentiële toetreders. Heeft invloed op de winst van bedrijven.
1.3.1. Interne concurrentie
De intensiteit van interne concurrentie wordt door Daems en Douma beïnvloed door de volgende
factoren:
- De concentratiegraad kun je berekenen door de omzet van een aantal bedrijven te delen
door de omzet van de hele bedrijfstak. Als het gaat om de vier grootste bedrijven noemen
we dit C4. (C van concentratie). Als C4 gezamenlijk 80% marktaandeel hebben kun je dus
stellen dat C4 0,8 is. (De vier grootste bedrijven hebben 80% van de markt in bezit). Als de C
hoog ik betekent dat, dat de markt onder een klein aantal bedrijven wordt verdeeld. De C4
methode houdt geen rekening met verschillen in marktaandelen. (Of iedereen een gelijk
aandeel heeft of dat de markt voor de helft in handen is van één bedrijf).
Om het aandeel van elk bedrijf te meten bestaat het HHI Herfindahl-Hirschman-Index. De
HHI sommeert de kwadranten van alle marktaandelen.
Voorbeeld: 5 bedrijven met gelijk aandeel in de markt. HHI 0,2 (allen 20%)
Voorbeeld: 8 bedrijven met ongelijk aandeel 1 bedrijf heeft 65% van de markt en de rest
allemaal 5%. (65²) + (5² x 7) = 4400. 4400 : 1000 = 0,44 = HHI
- De mate van productdifferentiatie wil zeggen dat verschillen tussen soortgelijke producten
worden aangebracht door te variëren in het uiterlijk/merk etc. van het product. Dit
vermindert interne concurrentie (concurrentie tussen bedrijven onderling) omdat er sprake
is van klantenbinding. Men kan de markt segmenteren: weekbladen voor jong en oud
bijvoorbeeld. Toetreden is in zo’n markt lastig.
- Ontwikkeling van de bedrijfstak, in welke fase van de levenscyclus bevindt het product zich.
Expansiefasie: niet veel concurrentie, de vraag is enorm. Verzadigingsfase: heel veel
concurrentie, bedrijven moeten van hun producten af, de vraag zakt enorm in. Door
verzadiging wordt innovatie uitgelokt. Men gaat als bedrijf verschillende producten in
verschillende fases van de levenscyclus aanbieden. Bijvoorbeeld: kranten, papieren kranten,
digitale en weekendabonnementen aanbieden.
- De kostenstructuur heeft ook invloed op de interne concurrentie. Een bedrijf met hoge
constante kosten heeft bij een te lage vraag problemen, het draait verlies. Om toch te
verkopen worden producten met een zeer lage prijs aangeboden, hierdoor ontstaat
concurrentie.
- Uittredingsdrempels. Een groeiende markt leidt tot investeringen. Uiteindelijk zijn er teveel
investeringen gedaan en ontstaat er weer een scherpe concurrentie. Dit zie je vooral bij
markten met hoge uittredingsdrempels.
- Marktonzekerheid. Marktonzekerheid ontstaat door asymmetrische informatie. (Je hebt
vaak geen idee wat je concurrent gaat doen). De interne concurrentie wordt hierdoor
scherper. Je kunt in dit geval investeren in onderzoek en ontwikkeling.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller melissaroeberts. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.85. You're not tied to anything after your purchase.