Histologie en histopathologie van de orgaanstelsels
All documents for this subject (36)
Seller
Follow
goormansamber1
Reviews received
Content preview
Samenvatting histologie en histopathologie van de
orgaanstelsels
Open vragen histologie
1) Bespreek de functionele histologie en voorkomen van de verschillende types capillairen.
Capillairen of haarvaten zijn buizen gevormd door een enkele laag van aaneensluitende
endotheelcellen. Ze maken de uitwisseling tussen het bloed en de omgevende weefsels mogelijk. Op
een doorsnede van een capillair kan blijken dat de wand gevormd door een of meer op elkaar
aansluitende endotheelcellen. Bij de aanhechting van twee endotheelcelranden ontstaan soms
randplooien: marginal folds. In en rond endotheelcellen kunnen structuren voorkomen die het type en
de functie van een capillair bepalen:
• Rond het capillair kan een lamina basalis liggen, die door het endotheel zelf wordt gevormd en
die aansluit op het collageen.
- endotheel: platte cellen die het lumen aflijnen, die rusten op een basale membraan dat we
in de LM zien als een lijntje. Met een EM zien we echter twee delen, namelijk de lamina
basalis en de lamina reticularis. Laminine is een belangrijk bestanddeel van de lamina
basalis.
• Pericyten
- = ongedifferentieerde mesenchymcellen
- omgeven door lamina basalis van endotheel
- actinefilamenten → pericyten hebben contractiele eigenschappen
• Soms zijn fenestrae (poriën) aanwezig. Deze zijn meestal in groepjes gelegen en vormen op die
manier zeefplaten die een porositeit van de wand veroorzaken.
- De fenestrae zijn soms voorzien van een diafragma dat als dunne membraan de vrije
doorgang van vloeistof en/of deeltjes beperkt.
We kunnen capillairen indelen in verschillende typen:
• Continue capillairen: deze komen het meest voor. Er zijn een continue endotheellaag en een
continue lamina basalis (= niet-gefenestreerd). Deze worden gevonden in onder andere
spieren, bindweefsel, exocriene klieren en zenuwweefsel. Transport vindt plaats door
transcytose, dus vesikeltransport door het cytoplasma van de cel heen.
• Gefenestreerde capillairen met fenestrae en een diafragma: en wordt omgeven door een
continue lamina basalis. Transport vindt plaats door fenestrae, we vinden dit type terug in
endocriene klieren en in het darmkanaal.
• Gefenestreerde capillairen met fenestrae zonder diafragma: omgeven door een dikke basale
lamina. De fenestrae laten vloeistof en kleine deeltjes door. Dit type vinden we terug in de
nierglomeruli.
• Leversinusoïden: capillairen bekleed met een aaneengesloten laag endotheelcellen, voorzien
van fenestrae zonder diafragma. Er is geen lamina basalis en het lumen is verwijd.
• Discontinue sinusoïden: komen voor in hemopoëtische organen voor, zoals het beenmerg en
de milt. Ze hebben grotere gaten of spleten tussen het endotheel, waar een gemakkelijke
uitwisseling van cellen tussen het bloed en het weefsel plaatsvindt.
• Lymfecapillairen: worden niet-gefenestreerd, tamelijk los endotheel begrensd, zonder dat een
basale lamina aanwezig is.
,Een capillair bed is een anstomoserend netwerk tussen terminale arteriolen en postcapillaire venulen.
De terminale arteriolen zijn bekleedt met een enkele laag van dwarse, gladde spiercellen die
onderbroken raakt bij de overgang naar een capillair. De laatste dwarse gladde spiercel heeft de functie
van precapillaire sfincter: oefent controle uit op de doorstroming.
2) Bespreek de cellen in het hart die bloeddruk en hartfrequentie bepalen.
Baroreceptoren zijn mechanoreceptoren die zich in de sinus carotis en in de aortaboog bevinden. Hun
functie is om drukveranderingen waar te nemen door te reageren op veranderingen in de spanning van
de arteriële wand. Het baroreflex-mechanisme is een snelle reactie op veranderingen in bloeddruk.
Wanneer de bloeddruk te hoog stijgt, vuren baroreceptoren in een hoger tempo en veroorzaken
parasympathische stimulatie van het hart. Als gevolg hiervan daalt het hartminuutvolume.
Sympathische stimulatie van de perifere arteriolen zal ook afnemen, wat resulteert in vasodilatatie.
Gecombineerd zorgen deze activiteiten ervoor dat de bloeddruk daalt.
Wanneer de bloeddruk te laag wordt, neemt de snelheid van het afvuren van de baroreceptor af. Dit
veroorzaakt een toename van de sympathische stimulatie van het hart, waardoor het
hartminuutvolume toeneemt. Het veroorzaakt ook sympathische stimulatie van de perifere
bloedvaten, wat resulteert in vasoconstrictie. Gecombineerd zorgen deze activiteiten ervoor dat de
bloeddruk stijgt.
Het prikkelvormende geleidingssysteem van het hart verzorgt de coördinatie van de contractie van atria
en ventrikels, zodat het hart als een efficiënte pomp functioneert. Het geleidingssysteem bestaat uit
gespecialiseerd hartspierweefsel en omvat:
• Sinuatriale (SA) knoop
- In de wand van het rechteratrium tussen de uitmondingen van de v. cava superior en
inferior
• Atrioventriculaire (AV) knoop
- In de wand van het rechteratrium bij het septum
• Atrioventriculaire (AV) bundel (van His)
- Ontspringt in de AV-knoop en splitst zich in het septum tussen de ventrikels in twee
bundeltakken. De AV-bundel bestaat aanvankelijk uit dezelfde kleine cellen als die waaruit
de knopen bestaan, maar na splitsing nemen deze cellen geleidelijk in omvang toe, tot hun
diameter groter wordt dan gewone hartspiercellen → Purkinje-vezels
• Purkinje-vezels
- Vormen het geleidingssysteem. Deze cellen hebben centraal gelegen kernen; de
myofibrillen zijn schaars en liggen verspreid aan de periferie. De cel is rijk aan glycogeen.
Het sarcoplasmatisch reticulum is slecht ontwikkeld, maar er zijn veel mitochondriën. De
cellen zijn door nexusverbindingen elektrisch gekoppeld.
- Purkinje-vezels zijn verantwoordelijk voor een snelle prikkeloverdracht en verzorgen het
hartritme en de contracties ter plaatse.
Hartspiercellen kunnen spontaan contraheren, zonder dat ze van het zenuwstelsel impulsen ontvangen
(prikkelgeneratie). Ook gekweekte hartspiercellen in vitro contraheren met een eigen ritme. In situ zijn
de hartspiercellen via nexusverbindingen in de laterale celmembranen gekoppeld tot functionele
complexen. De cellen die het snelst contraheren, kunnen hun contractietempo ‘opleggen’ aan de
andere cellen.
,Normaliter fungeren de cellen van de SA-knoop als gangmaker (pacemaker) van de hartcontractie:
direct ten opzichte van de atriale hartspiercellen, indirect door stimulatie van de AV-knoop en van de
ventrikels via de Purkinje-vezels. Zowel het orthosympathische als het parasympathische deel van het
autonome zenuwstelsel draagt bij aan de innervatie van het hart. In de gebieden dicht bij de SA- en
ook de AV-knoop bevinden zich veel zenuwvezels en ganglioncellen.
Deze zenuwvezels kunnen de frequentie van de hartslag beïnvloeden door een effect op de SA-knoop.
Prikkeling via de parasympathicus (de n. vagus) heeft een vertraging van de hartslag tot gevolg, terwijl
een prikkeling via de sympathicus het hartritme versnelt. De sensibele innervatie van het hart is
gelegen in vrije, afferente zenuwuiteinden die zich tussen de vezels van het myocard bevinden. Deze
zenuwuiteinden registreren de pijn in het geval van angina pectoris. Die pijn kan optreden bij een
gedeeltelijke afsluiting van een coronaire arterie, die op haar beurt regionaal zuurstoftekort
veroorzaakt. Daarnaast zijn er ook rekkingsgevoelige zenuwuiteinden. + Chemoreceptoren: vraag 3
3) Bespreek de chemoreceptoren ter hoogte van het carotislichaampje.
Chemoreceptoren zijn cellen die reageren op chemische veranderingen in het bloed, met name
chemische concentraties in CO2, O2 en H+ (pH). Wanneer chemoreceptoren een verandering in CO2, O2
en H+ detecteren, sturen ze impulsen naar het cardiovasculaire centrum. Er zijn twee soorten
chemoreceptoren: perifere chemoreceptoren en centrale chemoreceptoren. Perifere bevinden zich in
carotislichamen in de halsslagader en aortalichamen langs de aortaboog.
Perifere chemoreceptoren (carotis- en aortalichamen) detecteren veranderingen in arteriële
bloedzuurstof en initiëren reflexen die belangrijk zijn voor het handhaven van homeostase tijdens
hypoxemie (tekort aan O2 in het bloed).
Wat hun specifieke functie betreft, helpen perifere chemoreceptoren om de homeostase in het
cardiorespiratoire systeem te handhaven door de concentraties van bloed-gedragen chemicaliën te
bewaken. Deze polymodale sensoren reageren op variaties in een aantal bloedeigenschappen,
waaronder lage zuurstof (hypoxie), hoge kooldioxide (hypercapnie) en lage glucose (hypoglykemie).
4) Vergelijk de structuur van de arteria en vena femoralis.
a. femoralis = musculeuze arterie (verdelingsarterie)
• Tunica intima
- Endotheel
- subendotheliaal BW
- Altijd lamina elastica interna, meestal meanderachtig geplooid
• Tunica media
- Goed ontwikkeld met circulair verlopende gladde spieren
- Glycosaminoglycaanrijke extracellulaire matrix (collageen en elastine)
• Tunica adventitia
- longitudinale vezels die naar buiten losser worden;
- alleen bij grote vaten membrana elastica externa
➔ Musculeuze arteriën, met een diameter van enkele millimeters en meer, hebben een drielagige
wand. Tussen de intima en de media vindt men altijd een lamina elastica interna. Deze laag is
door de contractie van de gladde spieren op een karakteristieke meanderachtige manier
geplooid. Dit patroon maakt het gemakkelijk arteriën in een coupe te herkennen. Musculeuze
arteriën hebben een goed ontwikkelde media, opgebouwd uit gladde spiercellen, soms tot
veertig spiervezels dik. De spiervezels zijn nagenoeg circulair georiënteerd, in feite
spiraalvormig met een kleine spoel. De oriëntatie kan tussen opeenvolgende lagen een beetje
veranderen, wat bijdraagt aan de stevigheid van de wand. Tussen de spiervezels liggen
collagene en elastische vezels in een glycosaminoglycaanrijke extracellulaire matrix.
, De binnenlaag van de adventitia bestaat uit longitudinale vezelbundels, die naar buiten losser
worden. Alleen bij grote vaten vindt men een lamina elastica externa
v. femoralis = grote vene
• Tunica intima
- Duidelijk ontwikkeld
- endotheel
- dunne subendotheliale BW laag
• Tunica media
- Duidelijk dunner dan bij arteriën
- Meer BW tussen lagen gladde spieren
• Tunica adventitia
- Vormt grootste deel van de wand
- Gladde spiervezels tussen de longitudinaal verlopende bundels BW vezels
- Longitudinaalverlopende BW vezels
➔ Grote venen hebben een duidelijk ontwikkelde tunica intima. De tunica media is relatief
dunner dan in arteriën, met meer bindweefsel tussen de lagen gladde spiercellen, die ook in
de lengte georiënteerd kunnen voorkomen. De adventitia vormt het grootste deel van de
wand. In de binnenste lagen van de adventitia komen bundels gladde spiercellen voor, die even
als de bindweefselvezels een longitudinale oriëntatie tonen. Venen, vooral die van de
ledematen, bezitten kleppen; deze bestaan uit één of twee halvemaanvormige plooien, die de
bloedstroom alleen in de richting van het hart doorlaten. De kleppen bevatten geen
spierweefsel. Het zijn plooien van de intima met in het centrum een bindweefselskelet; in de
randen is er een concentratie van elastine.
A. femoralis V. femoralis
Tunica intima Endotheel met hieronder weinig Endotheel met hieronder dunne laag
subendotheliaal BW subendotheliaal BW
Membrana elastica interna Aanwezig en sterk geplooid (sterke -
grens)
Tunica media Dikke spierlaag met circulair Maar enkele (2) lagen glad
verlopende gladde spieren en ECM spierweefsel, tussen de lagen
rijk aan collageen en elastine collageen en elastisch BW
Membrana elastica externa Aanwezig (sterke grens) -
Tunica adventitia Longitudinale vezels die naar buiten Grootste deel van de wand, bevat
toe losser worden, gaat over in het longitudinaal verlopende bundels
omliggende BW gladde spiercellen en collagene
BW-vezels
5) Bespreek de structuur van de milt aan de hand van het verloop van de bloedvaten.
Een snede door een verse milt toont een dieprode massa, de rode pulpa die het grootste deel van het
parenchym bevat (parenchym = centrale arteriën in de milt), met daarin geïsoleerde vlekken van witte
pulpa. Deze twee termen geven enigszins aanleiding tot verwarring als we microscopische coupes gaan
bekijken.
De milt is omgeven door een kapsel van onregelmatig dicht bindweefsel van waaruit trabekels het
parenchym van de milt binnendringen. Uit de trabekels ontstaat een fijn netwerk van reticulair
bindweefsel. Omdat de milt eigenlijk een filter is, ingeschakeld in de bloedbaan, is het het makkelijkste
het preparaat te bespreken aan de hand van de gevolgde bloedstroom.
• De miltarterie (a. lienalis) komt via het hilusgebied het orgaan binnen, loopt via het
bindweefselkapsel en vertakt in de trabekels (trabekelarteriën).
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller goormansamber1. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $10.78. You're not tied to anything after your purchase.