Een samenvatting van het boek Ontwikkelingspsychologie 7e druk van Liesbeth van Beelen en Marieke Beckerman-Wagner. Alle stof komt in deze samenvatting terug met heel veel begrippen.
Ontwikkelingspsychologie
Samenvatting 7de druk
Liesbeth van Beemen
Marieke Beckerman-Wagner
1
,Deel 1 Kennismaking met ontwikkelingspsychologie
Hoofdstuk 1 Het terrein van de ontwikkelingspsychologie
De psychologie wil het menselijk gedrag beschrijven en verklaren. De biopsychologie legt de nadruk op lichamelijke, biologische
processen, de sociale psychologie richt zich op de mens als groepslid en de klinische psychologie kijkt naar afwijkend gedrag.
1.1 Een definitie van ontwikkeling
Ontwikkelen: het doorlopen van een reeks toestanden. Het wordt geassocieerd met verandering, vooruitgang, rijping, groei,
differentiatie en leren.
- Verandering en vooruitgang zijn twee essentiële kenmerken van ontwikkeling. Verandering is noodzakelijk om van de
ene toestand naar een andere toestand te raken.
- Rijping, groei en differentiatie zijn uit de biologie afkomstig. Deze verwijzen naar processen die kenmerkend zijn voor
de soort.
- Rijping: impliceert verandering en vooruitgang op twee niveaus:
§ Van klein naar groot à groei
§ Van eenvoudig naar complex à differentiatie
- Leren verwijst naar het verwerven van kennis en vaardigheden op basis van ervaring. De ervaring doen we op door
actief in contact te treden met de omgeving.
“Ontwikkeling wordt opgevat als een reeks progressieve veranderingen die tot hogere niveaus van differentiatie en functioneren
leiden.”
De ontwikkelingspsychologie houdt zich met twee fundamentele kwesties bezig:
1. Welke psychologische toestanden doorlopen individuen tijdens hun ontwikkeling?
2. Welke mechanismen zijn verantwoordelijk voor de overgang van de ene toestand naar de volgende?
Dus het beschrijven en verklaren van ontwikkelingsprocessen.
1.2 Kinder- en jeugdjaren: een afbakening
Ontwikkelingsperioden:
1. Babyperiode (0-12 maanden): je spreekt over een baby zolang het kind nog niet loopt. Groei- en ontwikkelingstempo is
hoog. Vooral op motorisch gebied. Ontstaan gehechtheidsrelatie.
2. Peuterperiode (1-4 jaar): door nieuwe vaardigheden een toename van verkenningsmogelijkheden die de basis vormt
van de snel toenemende sociale en communicatieve vaardigheden. Egocentrisme komt veel voor à zij denken en
handelen sterk vanuit hun eigen belevingswereld en kunnen zich nog niet in anderen verplaatsen.
3. Kleuterperiode (4-6 jaar): is meer op anderen gericht en beschikt meestal over meer rijke fantasie. Het omvat de eerste
twee jaren van het basisonderwijs. Meer contact met leeftijdsgenootjes via school of in de buurt.
4. Schoolperiode (6-12 jaar): de cognitieve ontwikkeling is erg belangrijk in deze fase. Komen meer met andere kinderen
en volwassenen in contact.
5. Adolescentie (12-18 jaar): in het begin zit je in de puberteit à geslachtsrijping. Daarna spreek je van een
jongvolwassene. Ontwikkeling van seksualiteit en identiteit.
1.3 Ontwikkelingspsychologie in historisch perspectief
Voor de achttiende eeuw was de belangstelling voor kinderen met specifieke behoeften en mogelijkheden erg klein. Dit
veranderede nadat verschillende wetenschappers zich gingen interesseren in kinderen:
- De verlichte filosofen Locke en Rousseau: Locke kwam met het tabula rasa-principe. Elk kind kwam als onbeschreven
op de wereld. Dus zonder enige ‘bagage’. Daarbij pleitte hij ook voor een strikte opvoeding die zal resulteren in
optimale zelfdiscipline en vorming van de geest. Rousseau gaf daarentegen het gevoel een belangrijke plaats. Hij
geloofde in de aangeboren natuurlijke goedheid van de mens. Het ziet het kind als een actief en onderzoekend wezen
dat met een sterke wil greep tracht te krijgen op de realiteit.
- Het eerste onderzoek naar kinderen door de bioloog Darwin: Darwin deed onderzoek naar de ontwikkeling van het
menselijk gedrag, wat Locke en Rousseau niet deden. Hij observeerde zijn eigen zoon in de eerste drie levensjaren.
Daarna werden de observatietechnieken verbeterd.
1.4 Verklarend onderzoek
In de babybiografieën werden de ontwikkelingspsychologische processen zo goed mogelijk beschreven door observaties en
waarnemingen. Daarbij werden ook eigen interpretaties bij toegevoegd.
Een onderzoek kan wetenschappelijk genoemd worden als het streeft naar waarheid, objectiviteit en rationaliteit. Dit moet
allemaal te controleren zijn door een buitenstaander. Om aan te tonen dat een theorie klopt, maken wetenschappers gebruik
2
, van experimenten. In de psychologie worden vaak verbanden of een samenhang tussen twee factoren aangetoond. Correlatie:
statische samenhang tussen twee grootheden. Causaal of oorzakelijk verband: is de ene eigenschap de oorzaak van de ander?
1.5 Meten in de gedragswetenschappen
Operationaliseren: de eigenschap wordt zodanig ‘vertaald’ dat er meetbare gegevens aan gekoppeld kunnen worden. De meting
moet daarbij wel betrouwbaar en valide zijn. Betrouwbaar wil zeggen dat de meting, ongeacht het tijdstip en de persoon die de
meting verricht, steeds hetzelfde resultaat oplevert. Valide wil zeggen dat het meetinstrument ook daadwerkelijk meet wat het
moet meten.
1.5.1 Observatie
Vooral bij baby’s, peuters en kleuters is de observatie van een groot belang. Hun kan je geen vragenlijst of interview voorleggen.
Onderzoekers observeren zo onopvallend mogelijk. Hierbij kunnen video-opnames gebruikt worden. Daarbij moet de
onderzoeker zich aan strikte privacyregels houden. Ook wordt observatie gebruikt bij een laboratoriumexperiment.
1.5.2 Interview en vragenlijst
Open interview: vraagtechniek waarbij de vragen deels geleid worden door de gegeven antwoorden.
Gesloten interview of gestructureerd interview: bestaat uit een vaste reeks vragen die bij verschillende kinderen in dezelfde
volgorde worden gesteld. De antwoorden kunnen zo met elkaar vergeleken worden.
Vragenlijst: heeft een vaste hoeveelheid vragen en ook een beperkt aantal antwoordmogelijkheden. Een nadeel hiervan is dat
het kind voldoende taalvaardigheid moet hebben.
1.5.3 Methoden om ontwikkeling te meten
Er zijn twee soorten onderzoeksmethoden:
- Dwarsdoorsnedeonderzoek: er wordt op één tijdstip de meetresultaten van groepen van verschillende leeftijden
vergeleken. Deze methode is erg goedkoop en snel.
Een nadeel is het cohorteffect. Het verschil tussen leeftijdsgroepen kan worden aangezien voor een
ontwikkelingseffect, terwijl het gaat om een generatieverschil. Een cohort is een groep mensen met hetzelfde
geboortejaar. Een tweede nadeel is dat er niks kan worden gezegd over de individuele ontwikkeling.
- Longitudinaal onderzoek: het meten van gedrag van kinderen op een bepaald tijdstip wordt na verloop van tijd
herhaald. Het volgt de ontwikkeling van het individu. Je hebt hierdoor geen last van het cohorteffect.
De nadelen zijn dat het kostbaar is, lang duurt en het stuit op praktische problemen.
Hoofdstuk 2 Ontwikkelingspsychologische theorieën
2.1 Aanleg of omgeving
Worden gedrag en ontwikkeling bepaald door aangeboren of door omgevings- en ervaringsfactoren? Dit wordt aangeduid met
nature VS nurture. Van nature VS omgeving. Beide spelen een belangrijke rol bij de ontwikkeling.
Nature (nativisten): instinct, talent, groei, temperament en drift. Nurture (omgevingspsychologen): opvoeding, vaardigheid,
kennis en ervaring.
Freud en Piaget zijn nativisten. Zij zien ontwikkeling als een proces dat sprongsgewijs verloopt.
2.2 De psychoseksuele ontwikkelingstheorie van Sigmond Freud (1856-1939)
2.2.1 Es, Ich en Über-ich
Freud onderscheidde drie aspecten van de menselijke geest:
- Es (Id): driften zo spoedig mogelijk bevredigen. à Bepaalt het gedrag van een pasgeboren kind.
- Ich (ego): vormt het realistische element in de persoonlijkheid. Probeert de driftimpulsen uit te stellen, of om te zetten
in gedrag dat wel door de omgeving geaccepteerd wordt.
- Über-ich (super-ego): het geweten of morele standaard. Schuld- en schaamtegevoelens.
2.2.2 De ontwikkelingsfasen
Libido: seksuele drijfveer
Erogene zone: locatie van het lichaam, zoals mond, anus, of genitaliën, die het centrum van lustgevoelens vormt.
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller noa_li. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.01. You're not tied to anything after your purchase.