Deze samenvatting bevat alle literatuur voor het vak beleidsinnovatie in complexe systemen voor het jaar 2023, gegevens door professoren Fenger en Marks.
Het bevat de volgende artikelen/boeken:
College 1
- Gerrits: p 1-31
- Schneider
- Anderson
College 2
-De Vries
- Hartley
- Gadot
...
Samenvatting boek Punching Clouds [volledig] en Zit Je Vast [eindconclusies]
All for this textbook (1)
Written for
Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR)
Bestuurskunde master
Beleidsinnovatie in complexe systemen
All documents for this subject (1)
4
reviews
By: erasmusstudentbsk • 8 months ago
By: jaspertigelaar • 9 months ago
By: pimveringmeier • 1 year ago
By: yourizeilstra • 1 year ago
Seller
Follow
lieskezijlstra2002
Reviews received
Content preview
Samenvatting Beleidsinnovatie in Complexe Systemen
College 1
Schneider (2012): Governance and complexity
Introductie
Het concept van governance is de afgelopen jaren steeds populairder geworden, maar daarmee
neemt ook de vaagheid van het begrip toe. Ditzelfde geldt voor de complexiteitstheorie. Het doel van
dit artikel is om te onderzoeken op welke manieren complexiteitstheorieën de governance-theorie
kunnen ondersteunen om de focus te verscherpen. Dit hoofdstuk vergelijkt beide theorieën in de
manier waarop zelforganisatie wordt verklaard. Er wordt beargumenteerd dat de complexiteits-
heorie een breder en dieper begrip biedt van opkomende mechanismen en werkwijzen.
Governance en het probleem van complexiteit
Governance is een complex concept -> verschillende definitie. Breedste betekenis van governance =
de productie van sociale orde, collectieve goederen of het oplossen van problemen door
doelbewuste politieke en sociale interventie; of door gezaghebbende beslissingen (hiërarchie) of
door zelfbesturende regelingen. Het verschil tussen governance en overheid, is dat governance zich
niet beperkt tot overheidsinstellingen. Binnen governance kan onderscheid worden gemaakt tussen
brede en smalle perspectieven -> dit kan worden toegepast op 4 dimensies:
1. Samenstelling: een smal perspectief relateert governance alleen aan een reeks private actoren
(regeren zonder overheid), terwijl een brede visie het relateert aan alle soorten actoren.
2. Structuur: een smalle visie relateert governance alleen aan horizontale en polycentrische
relationele structuren, terwijl de brede visie alle mogelijke relaties omvat. Dit gaat van het
sternetwerk (meest gecentraliseerd, 1 centraal knooppunt) tot all-chanel netwerk (alles is met
elkaar verbonden).
3. Mechanisme: smalle visie verbindt governance alleen met nieuwe vormen van coördinatie
(netwerken en onderhandelingssystemen), terwijl brede visie alle soorten sociale mechanismen
van coördinatie en orde omvat (dus ook top-down en bottom-up controle door
marktbeslissingen).
4. Niveau: smalle visie beperkt governance tot specifiek niveau van sociale activiteit (zoals maken
van regels), terwijl brede visie alle soorten acties binnen het beleidsvormingscircuit omvat.
De meest bruikbare visie lijkt het breedste perspectief te zijn. Het voorziet in een kader dat het brede
scala aan institutionele regelingen omvat waarmee de coördinatie, regulering en controle van
systemen mogelijk worden gemaakt.
Er zijn 4 belangrijke traditionele sub-disciplines van politieke wetenschappen. Het doel van de
conflicttheorie is om uit te leggen hoe meerdere actoren met uiteenlopende belangen en
verschillende institutionele contexten, succesvol coördineren en samenwerken bij de productie van
publieke goederen en het oplossen van problemen.
1. Vergelijkende politiek: vergelijking van politieke systemen om het effect van verschillende
instellingen en actor-contexten op de opkomst van stabiliteit en systematische prestaties te
begrijpen.
2. Beleidsanalyse: focust op de inhoud en het proces van publieke beleidsvorming -> overtuiging
dat beleid ontstaat vanuit een breed beleidsvormingsnetwerk.
3. Politieke economie: sterk beïnvloed door economische theorieën. Deze discipline is gebaseerd
op de conflicttheorie, die ervan uitgaat dat actoren uit eigenbelang en concurrentie bestaan.
4. Internationale betrekkingen: houdt zich bezig met conflicten en samenwerking in het
internationale systeem. Gaf ook aandacht aan samenwerking, informatie-uitwisseling en
wederzijds leren in de mondiale politiek.
Er zijn 3 overeenkomsten binnen de governancetheorie:
• Het vermijden van holistische (en functionele) macro-verklaringen waarin grote “georganiseerde
gehelen” (staten, systemen, subsystemen, etc.) de belangrijkste actoren zijn wier acties primair
worden bepaald door hun functies en structurele posities
1
,• De invoeging van een verscheidenheid aan nieuwe institutionele arrangementen die de
coördinatie, samenwerking en integratie mogelijk maken, evenals het creëren van sociale orde
• Een synthese tussen zuiver conflictgerichte en zuiver integratiegerichte perspectieven, die een
toenemende verscheidenheid aan politieke verhoudingen en structurele configuraties
impliceren.
Zo heeft de governance-theorie bijgedragen aan een meer gedifferentieerd beeld van de
hedendaagse politiek en samenleving dan eerdere benaderingen. Vanuit dit perspectief kan de
governance-theorie worden gezien als weerspiegeling van de groeiende maatschappelijke
complexiteit.
Complexiteitstheorie en ontstaan van orde
De complexiteitstheorie ontstond in de natuurwetenschappen, techniek en wiskunde. De kernvraag
is het verklaren van het spontane ontstaan van orde door zelforganiserende processen op meerdere
niveaus in de natuur en samenleving. Het wordt gebruikt op de opkomst van ‘sociale ordes’, zoals
organisatiepatronen en intentionele structuren in politieke en economische systemen te verklaren.
Ook deze theorie kreeg te maken met vaagheid -> er bestaan 10 belangrijke definities, waarvan
sommige kunnen worden opgevat als facetten van complexiteit.
Facetten en Uitleg
definities
1 Compositorisch Het aantal en de diversiteit aan componenten die een systeem bevat
2 Relationeel De onderlinge verbondenheid tussen de componenten in een systeem:
(dichtheid, intensiteit en diversiteit).
3 Ecologisch De verbondenheid van een systeem met zijn externe omgevingen en interne
(subsysteem)omgevingen
4 Hiërarchisch De differentiatie van een systeem over de verschillende hiërarchische niveaus
5 Functioneel Het aantal en de diversiteit aan functies die een systeem vervult
6 Mechanistisch Het aantal en de diversiteit van mechanismen die in een systeem werken
7 Statistisch De minimale hoeveelheid informatie over het gedrag van een systeem in het
verleden die nodig is om de toekomstige ontwikkeling ervan te voorspellen
8 Algoritmisch De mate van regelmaat (beschreven door algoritmen) die door een systeem
wordt weergegeven versus de willekeur ervan.
9 Thermodynamisch De hoeveelheid thermodynamische hulpbronnen die nodig is om een systeem
helemaal opnieuw in elkaar te zetten
10 Fractaal De ‘vaagheid’ en de mate van detail die een systeem op steeds kleinere schaal
weergeeft
Veel van deze definities wijzen op gemeenschappelijke eigenschappen: systemen worden niet
gevormd door enkele structurerende principes, maar bestaan uit veel heterogene componenten die
lokale gedragsregels volgen. Interactie, observatie, communicatie en onderhandelen leiden
vervolgens tot de verdeling van regels en interactiepatronen.
Belangrijk kenmerk van complexiteitstheorie is het idee dat collectie orde alleen kan voortkomen uit
lokale interactie op micro-niveau -> dus bottom-up. In het complexiteitsperspectief zijn systemen
dynamisch en adaptief. Actoren passen hun gedrag aan om het te verbeteren door middel van leer-
/evolutionaire mechanismen zoals variatie en selectie. Dit genereert nieuwe gedragspatronen. We
kunnen dit zijn als opkomende complexiteit, om met steeds complexere en meer diverse
omgevingen om te kunnen gaan. De diversiteit aan componenten en complexiteit van interactie
hebben invloed op de ontwikkelprocessen van deze systemen. De continue procesdynamiek leidt tot
niet-lineair gedrag, wat impliceert dat kleine gebeurtenissen tot significante veranderingen kunnen
leiden. Hoewel er meerdere perspectieven bestaan binnen de complexiteitstheorie, moeten 6
sleutelconcepten worden benadrukt:
1. Actoren: de basisaanname is dat actoren gedeeltelijk autonoom, onderling afhankelijk, divers en
in staat zijn tot regelgericht gedrag. Actoren zijn individuen, organisaties, overheden,
2
, samenlevingen etc. M.b.t. diversiteit kunnen actoren verschillen in (1) macht, status en controle
over hulpbronnen; 2) actoren kunnen hun omgeving waarnemen volgens specifieke ‘interne
modellen’ of geloofssystemen; 3) actoren kunnen een reeks actieprincipes en
besluitvormingscriteria toepassen en beperkt worden door verschillende toegang tot informatie
en rekenkracht. I.t.t. tot de rationele keuzetheorie, die de nadruk legt op gemiddeld gedrag, is
heterogeniteit van actie een sleutelkenmerk in complexe systeemmodellen. M.b.t. autonomie is
belangrijk dat er geen hogere of centrale instantie is met volledige control over het gedrag van
de actor en er zijn geen regels die actie op deterministische wijze controleren. Hoewel ze worden
bepaald door macroregels (bijv. sociale normen), kunnen regels gedeeltelijk worden genegeerd,
anders geïnterpreteerd of veranderd door daaropvolgende interactie.
2. Netwerken: kernidee is dat meerdere agenten lokale interacties aangaan op basis van een
netwerk van meerdere relaties. De meeste systemen zijn dus multi-relationeel.
3. Regels: actoren gebruiken voorgeschreven middelen voor hun actie. Regelgestuurd gedrag kan
reageren op veranderingen in de omgeving of op acties van andere actoren.
4. Aanpassing: idee is dat de eigenschappen en actieregels van actoren leiden tot dynamische
patronen die ontstaan door wederzijdse aanpassing. Een sleutelidee is dat actoren op zoek gaan
naar een betere ‘fitheid’ en hun acties aanpassen op basis van vallen en opstaan, feedback,
imitatie en leren. Vaak wordt de metafoor van het fitheid landschap gebruikt. Veel pieken geven
bijv. aan dat er veel succesvolle aanpassingsstrategieën bestaan. Ook kan er sprake zijn van co-
evolutie, wanneer adaptieve veranderingen in 1 populatie de fitheid van andere populaties
veranderen.
5. Niet-lineaire dynamiek: systemen zijn niet-lineair, wanneer de componenten onderling
afhankelijk zijn en wanneer veranderingen in 1 component vele andere beïnvloeden. Dit leidt tot
onvoorspelbaarheid -> gedrag van een systeem is (op de lange termijn) moeilijk te voorspellen.
6. Opkomst (emergence): idee dat interactie op microniveau, waar agenten hun lokale regels
volgen, in de loop van de tijd collectieve patronen zal genereren (bijv. arbeidsverdeling) ->
zelforganisatie van orde.
Implicaties van complexiteitsdenken voor de governancetheorie
Complexiteitsbenaderingen passen een gediversifieerd perspectief toe op politieke configuraties →
complexe systemen omvatten meerdere niveaus, talrijke en heterogene componenten en meerdere
relaties. Volgens dit perspectief zijn sociale processen niet te herleiden tot enkele basisprincipes of
logica’s. Het idee is dat alle soorten politieke systemen complexe combinaties van ordes zijn, waarin
rekening moet worden gehouden met een veelheid aan factoren en omstandigheden.
Dit perspectief kan de governance-theorie in verschillende opzichten verbeteren. Het draagt bij aan
een meer gedetailleerde en dynamischer perspectief, dat rekening houdt met niet-lineariteit. Ook
maakt het de integratie van meerdere niveaus, relaties en heterogene actoren in 1 beeld mogelijk.
Anderson (1999): Complexity theory and organization science (optioneel)
Abstract: Complexe organisaties vertonen niet-lineair gedrag. Een nieuwe reeks conceptuele en
computationele hulpmiddelen maakt nieuwe benaderingen mogelijk voor het modelleren van niet-
lineaire interacties binnen en tussen organisaties. Complexe adaptieve systeemmodellen
vertegenwoordigen een nieuwe manier om het complexe te vereenvoudigen. Ze bevatten 4
sleutelelementen: actoren met schema’s, zelforganiserende netwerken, co-evolutie en
systeemevolutie. Het toepassen van complexe adaptieve systeemmodellen op strategisch
management leidt tot de nadruk op het bouwen van systemen die snel effectieve adaptieve
oplossingen kunnen ontwikkelen. De strategische leiding van complexe organisaties bestaat uit het
creëren en aanpassen van omgevingen waarbinnen effectieve, geïmproviseerde, zelfgeorganiseerde
oplossingen kunnen evolueren. Managers beïnvloeden strategisch gedrag door het fitnesslandschap
voor lokale actoren te veranderen en de organisatiearchitectuur waarbinnen agenten zich aanpassen
te herconfigureren.
3
, In de jaren ’60 verspreidde de open-systeemvisie: open systemen zijn open omdat ze hulpbronnen
uitwisselen met de omgeving en omdat ze bestaat uit onderling verbonden componenten die
samenwerken. Dit zorgt voor complexiteit. Er kan worden gekeken naar verschillende soorten
complexiteit. Verticaal = aantal niveaus van organisatiehiërarchie. Horizontaal= aantal functietitels of
afdelingen. Ruimtelijk = aantal geografische locaties. Organisatieontwerp probeert de complexiteit
van de structuur van een organisatie af te stemmen op de complexiteit van haar omgeving en
technologie. Maar lastig is hierbij de niet-lineariteit: het veranderen van een parameter kan het
gedrag van het hele systeem veranderen. Dit zorgt er ook voor dat het lastig is om een model te
bouwen.
De moderne complexiteitstheorie suggereert dat sommige systemen met veel interacties tussen
sterk gedifferentieerde onderdelen verrassend eenvoudig, voorspelbaar gedrag kunnen produceren,
terwijl schijnbaar simpele systemen gedrag genereren dat onmogelijk te voorspellen is. De
complexiteitstheorie beschrijft hoe complexe oorzaken eenvoudige gevolgen kunnen hebben.
Er zijn 6 belangrijke inzichten uit wetenschappelijke literatuur:
1. Veel dynamische systemen bereiken nog een vast punt, nog een cyclisch evenwicht.
2. Processen die willekeurig lijken, kunnen chaotisch zijn
3. Het gedrag van complexe processen kan behoorlijk gevoelig zijn voor kleine verschillen in initiële
omstandigheden, zodat 2 entiteiten met zeer vergelijkbare initiële toestanden in de loop van de
tijd heel andere paden kunnen volgen.
4. Complexe systemen weerstaan eenvoudige reductionistische analyses, omdat onderlinge
verbindingen en feedbackloops het onmogelijk maken om sommige subsystemen constant te
houden om andere afzonderlijk te bestuderen.
5. Complexe patronen kunnen voortkomen uit de interactie van actoren die relatief eenvoudige
regels volgen.
6. Complexe systemen hebben de neiging om zelforganiserend gedrag te vertonen.
De evolutie van de moderne complexiteitstheorie
Verschillende theorieën gingen vooraf aan de complexiteitstheorie. Cybernetica, algemene
systeemtheorie, catastrofetheorie en chaostheorie houden zich allemaal bezig met deterministische
dynamische systemen, systemen waarbij een reeks vergelijkingen bepalen hoe een systeem zich van
tijd tot tijd door zijn toestandsruimte beweegt. Een andere manier om complex gedrag te modelleren
onderzoekt de regelmaat die voortkomt uit de interactie van individuen die met elkaar verbonden
zijn in complexe adaptieve systemen (CAS's). Er zijn 4 elementen die implicaties hebben voor
organisatietheoretici:
• Actoren met schema’s: om een uitkomst op een analyseniveau te modelleren, gaat men ervan
uit dat de uitkomst wordt voortgebracht door een dynamisch systeem dat bestaat uit actoren op
een lager aggregatieniveau. Het gedrag van elke actor wordt gedicteerd door een schema: een
cognitieve structuur die bepaalt welke actie de actor onderneemt op tijdstip t, gegeven de
perceptie van de omgeving.
• Zelforganiserende netwerken: i.t.t. cybernetische controletheorieën dicteert geen enkele
component het collectieve gedrag van het systeem: dergelijke systemen organiseren zichzelf. Dit
vereist het importeren van energie in het systeem.
• Co-evolutie naar de rand van chaos: actoren evolueren met elkaar. Elke actor past zich aan zijn
omgeving aan door ernaar te streven de fitnessfunctie in de loop van de tijd de vergroten. De
uitbetalingsfunctie van elk individu hangt af van de keuzes die andere agenten maken, dus het
adaptieve landschap van elke agent is voortdurend in beweging. Het evenwicht dat voortvloeit
uit deze co-evolutie is dynamisch.
• Recombinatie en systeemrevolutie: complexe adaptieve systemen evolueren door het
binnenkomen, verlaten en transformeren van actoren. Nieuwe middelen kunnen worden
gevormd door elementen van eerdere succesvolle middelen te recombineren. Ook kunnen
verbindingen tussen actoren evolueren.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lieskezijlstra2002. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.96. You're not tied to anything after your purchase.