Dit is de BOK van het vak Farmacologie leerjaar 1 van de studie Farmakunde. Dit omvat alle punten die studenten moeten weten voor de toets FC1. Ik heb voor de toets een 8,8 gehaald. De volgende onderwerpen komen aan bod;
- A1 Farmacologie, cellen en organen
- A2 Farmacokinetiek en toedieningsvor...
Farmacologie 1 toets I (GFA1.FC1.113)
All documents for this subject (3)
3
reviews
By: david33 • 7 months ago
By: HuFarmaA • 11 months ago
By: rameentariqmirza • 1 year ago
Seller
Follow
amyvanloon
Reviews received
Content preview
BOK: Farmacologie
Week 1:
Je kunt een definitie geven van anatomie, fysiologie, pathologie en
farmacologie (farmacokinetiek en farmacodynamiek):
- Anatomie: Is de studie van inwendige en uitwendige structuren.
- Fysiologie: Is de studie van de functies van het menselijk lichaam.
- Pathologie: Is de studie van het ontstaan en verloop van ziekten.
- Farmacologie: Is de studie van de wisselwerking van farmacologische stoffen
en fysiologische processen.
- Farmacokinetiek: Beschrijft de wijze waarop de farmacologische stoffen door
het lichaam verwerkt worden.
- Farmacodynamiek: Beschrijft de wijze waarop de farmacologische stoffen op
het lichaam werken en wat de effecten hiervan zijn.
Je kunt de verschillende organisatieniveaus van het menselijk lichaam
benoemen: chemisch niveau, celniveau, weefselniveau, orgaanniveau en
niveau van orgaanstelsel:
- Chemisch niveau: Atomen, de kleinste stabiele bouwstenen van de materie,
verbinden zich met elkaar tot moleculen met een complexe vorm.
- Celniveau: Verschillende moleculen vertonen interactie, zodat grotere
structuren ontstaan. Elk type structuur heeft een specifieke functie in een cel.
De cellen zijn de kleinste levende eenheden van het lichaam.
- Weefselniveau: Een weefsel bestaat uit cellen van hetzelfde type die
samenwerken om een specifieke functie uit te voeren.
- Orgaanniveau: Een orgaan bestaat uit twee of meer verschillende weefsels
die samenwerken om een specifieke functie uit te voeren.
- Orgaanstelsel Niveau: Organen werken samen in orgaanstelsels.
- Organisatieniveau: Alle orgaanstelsels in het lichaam werken samen om het
leven en de gezondheid in stand te houden.
,Je kunt van de volgende orgaanstelsels de organen benoemen en de functie
uitleggen: huid, zenuwstelsel, hormoonstelsel, cardiovasculaire stelsel,
ademhalingsstelsel, spijsverteringsstelsel:
Huid: beschermt het lichaam tegen gevaren vanuit de omgeving ; speelt een rol bij
het reguleren van de lichaamstemperatuur ; levert sensorische informatie
- Haar: Beschermt de schedel.
- Huid: Vormt een barrière tegen schadelijke stoffen en voorkomt dat water en
elektrolyten verloren gaan.
- Nagels: Beschermd de zenuwuiteinden.
Het beenderstelsel:
- Schedel: Beschermt de hersenen.
- Borstbeen: Het maakt het mogelijk om samen met de ribben adem te halen.
- Ribben: Beschermen van de ingewanden en maak het mogelijk om adem te
halen.
- Wervels: Geeft stabiliteit, maakt draaien mogelijk.
- Heiligbeen: Einde van de wervelkolom.
- Sleutelbeen: Zorgt samen met het schouderblad ervoor dat de arm een
complete rotatie kan maken.
- Schouderblad: Zorgt samen met het sleutelbeen ervoor dat de arm een
complete rotatie kan maken.
- Beenderen van de arm: Geven vorm aan de arm.
- Bekken: Verbind de bekken met de benen, is ook essentieel voor bewegingen
van de romp en de benen.
- Beenderen van het been: Geven vorm aan de benen.
Het spierstelsel:
- Axiale spieren: Om te zorgen dat het lichaam kan bewegen en kracht uit kan
oefenen.
- Spieren van de ledematen: Maakt optillen en lopen mogelijk (beweging).
,- Pezen en gewrichtsbanden: Brengen stevigheid aan zodat het lichaam soepel
kan bewegen.
Het zenuwstelsel: Maakt onmiddellijk reactie op prikkels mogelijk, meestal door het
coördineren van de activiteiten van andere orgaanstelsels ; levert en interpreteert
sensorische informatie over interne en externe omstandigheden
- Hersenen (centrale zenuwstelsel): Bestuurt het lichaam aan.
- Ruggenmerg (centrale zenuwstelsel): Geeft berichten door van je hersenen
naar het lichaam en andersom ook.
- Perifere zenuwen: Zorgt ervoor dat signalen vanuit de zenuwen bij de
hersenen aankomen.
Het endocriene (hormoon) stelsel: Reguleert langdurige veranderingen in de
activiteit van andere orgaanstelsels
- Epifyse: Scheidt hormoon en neurotransmitters af en produceert het hormoon
melatonine.
- Hypofyse: Controleert de werking van een aantal hormoonproducerende
klieren zoals de bijnieren, schildklier, zaadballen en eierstokken.
- Schildklier: Produceert het schildklierhormoon.
- Pancreas (alvleesklier): Maakt verschillende enzymen en stoffen aan die
belangrijk zijn voor de vertering zoals insuline en glucagon.
- Thymus: Produceert afweercellen en cellen die onthouden hoe bepaalde
afweerstoffen gemaakt moeten worden bij aanwezigheid van een ziekte.
- Bijnieren: Produceren hormoon.
- Ovaria (vrouw): Produceert het vrouwelijk geslachtshormoon.
- Testes (man): Produceert het mannelijk geslachtshormoon.
Het cardiovasculaire stelsel: Transporteert cellen en opgeloste stoffen, waaronder
voedingsstoffen, afvalstoffen, zuurstof en koolstofdioxide
- Hart: Zorgt voor de bloedsomloop.
- Capillairen (haarvaten): Vervoerd zuurstofrijk bloed en voert afvalstoffen af.
,- Arterie (slagader): Vervoerd bloed vanuit het hart naar de rest van het
lichaam.
- Vene (ader): Zorgt voor de terugvoer van het bloed.
Het lymfestelsel:
- Thymus: Produceert afweercellen en cellen die onthouden hoe bepaalde
afweerstoffen gemaakt moeten worden bij aanwezigheid van een ziekte.
- Lymfknopen: Filtert afvalstoffen uit de lymfe.
- Milt: Zorgt voor een goede afweer tegen bacteriën door antistoffen te maken
tegen bepaalde bacteriën.
- Lymfevaten: Zijn de transportlijn voor lymfe.
Het ademhalingsstelsel: Vervoert lucht naar plaatsen in de longen waar
gaswisseling plaatsvindt tussen de lucht en bloedcirculatie ; produceert geluid voor
communicatie
- Neusholte: Verwarmt en bevochtigt de ingeademde lucht.
- Sinus: Speelt een rol bij het reukvermogen, resonantie van de stem en de
bevochtiging van de lucht.
- Larynx (strottenhoofd): Maakt spreken mogelijk en beschermt de luchtpijp.
- Bronchie: Wisselt zuurstof en CO2 uit.
- Diafragma (middenrif): Maakt het mogelijk om de longen te vergroten zodat er
lucht in kan.
- Long: Maakt ademen mogelijk.
- Trachea: Hierdoor kan zuurstof de longen bereiken.
- Farynx (keelholte): Doorgang van voedsel en lucht.
Het spijsverteringsstelsel: Verwerkt voedsel, neemt voedingsstoffen op en
verwijdert afvalstoffen
- Farynx (keelholte): Doorgang van voedsel en lucht.
- Speekselklieren: Produceert speeksel.
- Mond, gebit, tong: Mengt het voedsel met het speeksel en maakt het voedsel
klein.
,- Slokdarm: Doorgang van de keelholte naar de maag.
- Lever: Produceert gal, van aminozuren nieuwe eiwitten maken, zet
verzadigde vetten om in onverzadigde vetten, ontgiftigt het lichaam en opslag
van glycogeen.
- Maag: Verteren van eiwitten en vetten, ook maakt hij micro-organisme
onschadelijk.
- Dikke darm: Onttrekt vocht en zout.
- Pancreas (alvleesklier): Maakt verschillende enzymen en stoffen aan die
belangrijk zijn voor de vertering zoals insuline en glucagon.
- Dunne darm: Vertering van voedsel en absorptie van voedingsstoffen,
vitamines en mineralen.
- Rectum: Laatste deel van de dikke darm.
Het urinaire stelsel:
- Nier: Fileren van het bloed.
- Ureter (urineleider): Leidt de urine van de nier naar de blaas.
- Blaas: Opslag van urine.
- Urethra (urinebuis): Voert urine vanuit de blaas naar buiten.
Het mannelijk voortplantingsstelsel:
- Prostaat: Maakt vocht aan.
- Zaadblaasje: Produceert spermavocht.
- Ductus deferens (zaadleiders): Leiden zaadcellen van de bijballen naar de
prostaat.
- Urethra (urinebuis): Voert urine vanuit de blaas naar buiten.
- Bijbal: Worden de zaadcellen opgeslagen.
- Zaadbal: Produceren testosteron en zaadcellen aan.
- Penis: Urine afvoeren en voortplanting mogelijk maken.
- Scrotum (balzak): Zorgt voor bescherming en ondersteuning van de
teelballen en zorgt dat ze de juiste temperatuur hebben.
,Het vrouwelijk voortplantingsstelsel:
- Melkklier: Hier wordt de melk in geproduceerd en opgeslagen.
- Eileider: Zorgt voor het transport van zaadcellen en eicellen.
- Ovarium (eierstok): Produceren eicellen en hormoon oestrogeen en
progesteron.
- Baarmoeder: Innesteling van een bevruchte eicel.
- Vagina: Transportlijn voor menstruatiebloed en afscheiding.
- Uitwendige geslachtsdelen: Bescherming van de vagina.
Je kunt de functie van de volgende celorganellen benoemen: celkern,
endoplasmatisch reticulum, ribosomen en mitochondriën:
- Celkern: Hier zit het DNA in opgeslagen en regelt de productie van eiwitten
- Endoplasmatisch reticulum: Produceert samen met de ribosomen eiwitten en
transporteert het naar het golgiapparaat.
- Ribosomen: Zitten op het ruw endoplasmatisch reticulum (ER) en maken
eiwitten op basis van DNA en RNA.
- Mitochondriën: Zijn kleine boonvormige organellen die vrijwel alle energie
voor de cel produceren. Ze gebruiken de energie uit brandstof als glucose en
vet om adenosinetrifosfaat (ATP) te produceren.
- Golgi-apparaat: Maakt ruwe eiwitten functionele eiwitten (bruikbaar).
Je kunt de bouw en functie van eiwitten, lipiden, koolhydraten en suikers
benoemen: Eiwitten:
- Bouw: Ketens van aminozuren die kleine stikstofmoleculen bevatten, deze
zijn verbonden met peptide bindingen. Ze bevatten allemaal een aminogroep
(NH2) en een carboxylgroep (COOH).
- Functie: Ze vormen pezen en ligamenten (gewrichtsband). Ook zorgen ze
voor de spiercontractie. Daarnaast zijn hormonen opgebouwd uit eiwitten. De
antilichamen die bacteriën vernietigen. Hemoglobine is ook een eiwit dat
nodig is voor het zuurstoftransport.
Lipiden:
- Bouw:Glycerol gekoppeld met drie vetzuren.
- Functie: Levert energie aan het lichaam en levert vitamines. Ze zijn
bouwstenen voor lichaamscellen.
Koolhydraten:
- Bouw: Bestaat uit monosachariden.
- Functie: Wordt als brandstof gebruikt.
Suikers:
- Bouw: Monosachariden.
, - Functie: Is de bouwsteen van polysachariden en is belangrijk voor brandstof
voor de stofwisseling.
Je kunt benoemen wat ATP is en waar het voor nodig is (inclusief
celademhaling):
ATP: Wordt in elke cel van het lichaam geproduceerd. Cellen hebben een
energiebron nodig om ATP te kunnen produceren zoals glucose. Cellen breken
vetten en koolhydraten af om uit die energie die vrij komt ATP te maken. ATP verlies
een deel van zijn energie aan zijn taken binnen de cel.
Woordformule: Koolhydraten/lipiden + zuurstof + ADP -> ATP + CO2 + water +
warmte
- Celademhaling: Biochemisch proces in de cel waarbij ADP wordt opgeladen
tot ATP, dit gebeurt in de mitochondriën.
Je kunt uitleggen wat het werkingsmechanisme is van een geneesmiddel:
Werkingsmechanisme van geneesmiddel: Biochemische interactie tussen het
geneesmiddel en de signaalstoffen zoals neurotransmitters en hormonen. Wanneer
een geneesmiddel bindt aan een aangrijpingspunt vindt er een reactie plaats
(gewenst effect of ongewenst effect).
- Agonist:Is de natuurlijke chemische boodschapper.
- Antagonist: Blokkeren de receptoren en het effect (houd de reactie tegen).
- Partiële agonist: Er bindt maar een deel aan de receptor.
Je kunt uitleggen dat het werkingsmechanisme van een geneesmiddel
(aangrijpingspunt) leidt tot het gewenste effect:
Eiwitten als aangrijpingspunt: Ze hebben een sleutelrol bij elk fysiologisch proces.
Als je een eiwit met een geneesmiddel beïnvloedt, grijp je dus ook in een
fysiologisch proces.
- Reden 1: Er komen veel verschillende eiwitten voor in veel verschillende
weefsels, waardoor er veel aangrijpingspunten ontstaan.
- Reden 2: Verschillende weefsels maken hun eigen, unieke eiwitten en
geneesmiddelen kunnen dus op die eiwitten aangrijpen en zo hun effect
uitoefenen op die specifieke weefsels.
- Reden 3: Eiwitten spelen een sleutelrol bij fysiologische processen waardoor
ze op deze processen kunnen ingrijpen.
Receptoren: Moet perfect passen (sleutel - slot principe) als het klikt dan
ontstaat er een reactie in de cel (kan therapeutisch effect zijn of
bijwerkingen).
Receptor: Zitten op de celmembraan en komen ook binnen in de cel voor.
Chemische boodschappers binden (of geneesmiddelen) aan receptoren omdat de
receptor de juiste ruimtelijke structuur heeft voor de binding. Het klikt net als een
sleutel in een sleutelgat. Als een chemische boodschapper of geneesmiddel bindt
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller amyvanloon. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.20. You're not tied to anything after your purchase.