Inhoudsopgave
Blok 1 – Historie............................................................................................................................................. 1
Interpreting evidence Chapter 1 – introduction..............................................................................................2
Blok 2 - Bewijsevaluatie................................................................................................................................. 5
Berger, C.E.H. (2010) ‘Criminalistiek is terugredeneren, Logisch correct redeneren in forensische
rapportages ...en in de rechtszaal’, Nederlands Juristenblad, 784-789...........................................................5
Berger, C.E.H., Aben, D.J.C. (2010) ‘Bewijs en overtuiging: Rationeel redeneren sinds Aristoteles’, Expertise
en Recht, 52-56................................................................................................................................................9
Evett, I.W. (1998) ‘Towards a uniform framework for reporting opinions in forensic science casework’,
Science & Justice 38, 198-202. 26-30............................................................................................................12
Interpreting evidence Chapter 2 – interpreting scientific evidence..............................................................14
Interpreting evidence Chapter 3 – The alternative hypothesis.....................................................................17
Blok 3 – kritiek............................................................................................................................................. 23
Saks, M.J., Koehler, J.J. (2005) ‘The Coming Paradigm Shift in Forensic Identification Science’ Science 309,
892-895..........................................................................................................................................................23
Berger, C.E.H., Buckleton, J.S., Champod, C., Evett, I.W., Jackson, G. (2011) ‘Evidence evaluation: A
response to the court of appeal judgment in R v T’, Science & Justice 51, 43-49.........................................27
Faigman, D.L. (2002) ‘Is science different for lawyers?’, Science 297, 339-340............................................33
Houck, M.M. (2006) ‘CSI: Reality’, Scientific American, 67-71......................................................................35
Kennedy, D. (2003) ‘Forensic Science: Oxymoron?’, Science 302, 1625........................................................38
Schweitzer, N.J., Saks, M.J. (2007) ‘The CSI Effect: Popular Fiction about Forensic Science Affects the
Public’s Expectations about Real Forensic Science’, Jurimetrics J. 47, 357-364............................................39
Interpreting evidence Chapter 4 - What Questions can the experts deal with?...........................................41
Interpreting evidence Chapter 5 - Explaining the strength of evidence........................................................45
Blok 4 - context bias..........................................................................................................................................52
Association of Forensic Science Providers (2009) ‘Standards for the formulation of evaluative forensic
science expert opinion’, Science & Justice 49, 161-164................................................................................52
Dror, I., Charlton, D. (2006) ‘Why experts make errors’, Journal of Forensic Identification 56, 600-616......56
Dror, I., Charlton, D., Peron, A.E. (2006) ‘Contextual information renders experts vulnerable to making
erroneous identifications’ Forensic Science International 156, 74-78..........................................................59
Stoel, R., Berger, C.E.H., Kerkhoff, W., Mattijssen, E., Dror, I. “Minimizing contextual bias in forensic
casework”, in Hickman, M. (ed) Forensic Science and the Administration of Justice, 2013, SAGE
Publications, 67-86........................................................................................................................................61
Intepretating Evidence Chapeter 6 - The case a a whole..............................................................................68
Intepretating Evidence Chapeter 9 - Errors of thinking.................................................................................74
Blok 1 – Historie
1
,Interpreting evidence Chapter 1 – introduction
In het boek worden niet de technische details van methodes besproken die gebruikt worden voor
forensische doeleinden, omdat deze snel gedateerd raken. De bedoeling is ons te focussen op hoe
zulk soort bewijs geïnterpreteerd dient te worden en opgenomen moet worden in het strafproces.
1.1 Three principles
Meerdere ideeën zijn voorgesteld als principes voor forensische wetenschap:
1. (i) Edmond Locard’s (1877-1966) principe: een dader laat sporen achter op het plaats delict,
of andersom: draagt sporen mee van het plaats delict. ‘Every contact leaves a trace’ vaak
verkeerd gequote omdat hij dit nooit heeft gezegd.
2. (ii) Principe van individualiteit: het is mogelijk dat tussen twee objecten geen onderscheid
valt te maken, maar geen twee voorwerpen zijn identiek.
Aan de ene kant optimistisch, omdat i en ii tezamen groot potentieel opleveren voor een forensisch
wetenschapper; als elk contact de mogelijkheid oplevert sporen over te dragen, én elk spoor van
elkaar verschilt. Echter, als 2 dingen nooit identiek zijn, zullen bijvoorbeeld twee aparte
vingerafdrukken van dezelfde vinger ook niet identiek zijn.
- De vraag is: hebben twee sporen dezelfde bron, en hoe veel van onze observatie helpt ons
deze vraag te beantwoorden.
Deze principes zijn beide niet als wetenschappelijke wetten aan te merken, omdat ze niet aan de
voorwaarde voor falsifieerbaarheid voldoen (Karl Popper, 1902-1994). Er zou dus een experiment
opgesteld moeten kunnen worden die deze principes weerleggen:
- Als een experiment geen sporen kan vinden na contact, kan het ook betekenen dat slechts de
feilbaarheid van het detectie proces.
- Het principe dat geen twee objecten identiek zijn behoeft geen bewijs, omdat in de regel
twee identieke objecten betekent dat ze bij definitie één object zijn. Helaas kunnen we ook
vaak niet de bron vinden wat een object identiek maakt...
(iii) Individualisatie principe: als er genoeg overeenkomsten zijn tussen twee objecten om de kans
op toeval uit te sluiten, dan zouden de twee objecten van dezelfde bron afkomstig moeten zijn.
Of in de woorden van Tuthill, H. (1994):
The principles which underlie all proof by comparison of handwritings are very simple, and, when
distinctly enunciated, appear to be self-evident. To prove that two documents were written by the
same hand, coincidences must be shown to exist in them which cannot be accidental.
When any two items have characteristics in common of such number and significance as to preclude
their simultaneous occurrence by chance, and there are no inexplicable differences, then it may be
concluded that they are the same, or from the same source.
... we look for unique characteristics in the items under examination. If we find a sufficient number of
characteristics to preclude the possibility of probability of their having occurred by coincidence in two
different objects, we are able to form a conclusion of individualization. It is as simple as that.
Principe is problematisch, omdat:
- De kans op toeval kan nooit compleet worden uitgesloten.
2
, - Er is geen algemene regel mogelijk voor het aantal toevalligheden om een individualisatie
vast te stellen, hoe zeker we van onze zaak willen zijn hangt af van de zwaarte en ernst van
het delict (bijv. moord t.o.v. winkeldiefstal). Ook wordt het gebaseerd op bewijs en andere
feiten en omstandigheden van het delict.
- Dus: de rol van de forensische wetenschapper is niet om te beslissen over het probleem,
maar om de beschrijven wat de waarde is van het bewijs. Dit principe zou daarom niet
moeten worden toegepast.
1.2 Dreyfus, Bertillon and Poincaré
Alfred Dreyfus (1959-1935) werd beschuldigd van spionage, waarbij een van de belangrijkste
bewijsstukken een beschuldigend briefje in Dreyfus’ zijn handschrift was. Een van de getuigen was
Alphonse Bertillon (1853-1914). Hij verwees naar bepaalde overeenkomsten, en vermenigvuldigde
de kansen dat deze bij toeval tegelijk aanwezig waren. Hij kreeg kritiek van Poincaré, een
wiskundige. Hij had drie kritiekpunten:
1. Het getal wat hij had berekend was gebaseerd op de waarschijnlijkheid dat de vier
overeenkomsten tussen de vier onderzochte kenmerken aanwezig waren. Er waren veel
meer kenmerken aanwezig/onderzocht, dus waren de kansen om de vier overeenkomsten te
vinden veel groter dan wat Bertillon had berekend.
2. Gebeurtenissen die werkelijk hebben plaatsgevonden, lijken vooraf hoogst onwaarschijnlijk.
Het gemaakte voorbeeld hierbij was het trekken van een reeks getallen voor de loterij. De
kans dat een bepaalde reeks getallen wordt getrokken is extreem laag. Wanneer echter een
bepaalde reeks getallen eruit komt, betekent dit dus niet gelijk dat de trekking oneerlijk is
geweest.
3. ‘Inversed probability problem’: omgekeerde kans probleem. Het verschil tussen vooraf
berekenen van een effect en het achteraf berekenen van de meest waarschijnlijke oorzaak
van een effect: vaas met 9 witte ballen en 1 zwarte, en een vaas met 9 zwarte ballen en 1
witte. Je trekt uit een van de vazen 1 witte bal: wat is de kans dat de bal uit vaas 1 kwam?
Dus, hij maakte het punt dat losse bewijsstukken ons in staat stellen om onze beoordeling van de
waarschijnlijkheid van een gebeurtenis aan te passen, maar ze kunnen de waarschijnlijkheid van een
gebeurtenis niet bepalen op zichzelf:
Om de kans op een bepaalde oorzaak, van een geobserveerde gebeurtenis, te berekenen, hebben we
bepaalde data nodig:
- We moeten weten wat a priori, voor de gebeurtenis, de kans op deze oorzaak was;
- En we moeten weten wat de kans was op het gevolg (dus de geobserveerde gebeurtenis)
voor elke mogelijke oorzaak.
Alphonse Bertillon (1853-1914): bedacht het systeem van antropometrie (Bertillonnage): er werd
een foto gemaakt van mensen en bepaalde botstructuren werden opgemeten, waarvan bekend stond
dat deze niet veranderen na de adolescentie. Daarna werden ook vingerafdrukken toegevoegd aan de
metingen. Het idee was dat twee mensen nooit dezelfde metingen zou hebben, en zo konden men
recidivisten vinden. Echter kon deze methode agenten niet helpen vaststellen of iemand bijvoorbeeld
aanwezig was geweest bij een bepaald (plaats) delict.
Kritiek:
- Langzaam, duur
- Feilbaar: de agenten die de metingen deden moesten speciaal worden opgeleid, en zelfs dan
zouden twee agenten niet bij dezelfde persoon dezelfde metingen noteren.
- Het systeem kon niet toegepast worden op jeugdigen.
3
, Vingerafdrukken werden wel toegevoegd aan het systeem, maar er was geen formeel classificatie
systeem. Pas later ontwikkeld in Engeland, India en Argentinië.
In het eerste jaar van het gebruik van vingerafdrukken, leverde dit 3x meer verdachten op dan
Bertillonnage, en twee jaar later 10x zo veel.
- Voordeel: simpeler en goedkoper te krijgen van een persoon, en konden agenten helpen
daders van delicten te achterhalen.
1.3 Requirements for Forensic Scientific Evidence
De minpunten van bertillonnage zorgen ervoor dat we gaan nadenken over het ideale
wetenschappelijke systeem voor het identificeren van mensen. Dit houdt in:
- Dat gebruik wordt gemaakt van eigenschappen die sterk variëren tussen personen;
- Dat deze eigenschappen niet of weinig veranderen over tijd;
- Dat deze eigenschappen ondubbelzinnig zijn, zodat twee experts dezelfde eigenschap op
dezelfde manier omschrijven;
- Dat deze eigenschappen overdraagbaar zijn in de vorm van sporen op een plaats delict;
- En dat het redelijk simpel en goedkoop is om uit te voeren.
Inmiddels zijn er systemen van DNA-profielen en vingerafdrukken. Zo kan de politie personen vinden
die sporen hebben achtergelaten op een PD. Als iemand als verdachte wordt aangemerkt, en de
waargenomen eigenschappen van deze persoon zijn overeenkomstig met sporen op de PD, moeten
we evalueren wat deze eigenschappen waard zijn. Als de verdachte niets te maken heeft met het
delict, wat zou dan de kans zijn op het vinden van deze overeenkomsten? Deze kans kan worden
berekend/opgezocht met de hulp van databases van bepaalde eigenschappen die representatief zijn
voor een deel van de populatie.
Advocaten negeren vaak bewijs dat geen zekerheid biedt. Dit is echter zonde, want zo gaat
bewijskrachtig en relevant bewijs verloren. Poincaré vertelde ons niet simpelweg zulk bewijs te
verwerpen, maar de kans te bekijken op de geobserveerde effecten voor de mogelijke oorzaken.
4