Is economie ook jouw moeilijkste vak? De mijne in ieder geval wel! Daarom heb ik er altijd voor gezorgd dat mijn samenvattingen erg begrijpelijk en overzichtelijk zijn. Zo houd je irritante begrippen uit elkaar en leer je tegelijkertijd toch hoe lastige economische problemen in elkaar steken. Want ...
Kosten
Consumptie is het aanschaffen van producten door de eindgebruiker, terwijl een
investering een aanschaf van (kapitaal)goederen is door een onderneming. Bij beide
producten treedt schaarste op. Schaars wil zeggen: de spanning tussen oneindige
behoeften en beperkte middelen. Een product is schaars als er een offer/inspanning voor
nodig is om het te maken. Dat is waarom schaarse goederen geld kosten. Vrije goederen
daarentegen, zijn goederen waar geen schaarse middelen worden opgeofferd.
Opofferingskosten
Opofferingskosten is de waarde van datgene wat we opofferen om iets te verkrijgen. De
opofferingskosten bestaan uit de waarde van het een na beste alternatief. Daarom kun je
opofferingskosten ook wel alternatieve kosten noemen.
VB 1)
1. baantje boekwinkel €70 — eerste keuze
2. kranten bezorgen €30 — valt het een na beste alternatief af = alternatieve kosten
3. oppassen €45
VB 2)
Een ondernemer heeft €100.000 op een bankrekening staan tegen een jaarrente van 6%. Hij
overweegt het bedrag te investeren in zijn bedrijf. De investering zal €5.000 rendement per jaar
opleveren. Zal hij kiezen voor investeren?
Nee, want als hij het geld eraf haalt krijgt hij geen 6% rente. Dit is €6.000 wat hij verdient als hij
het geld op de bankrekening laat staan. Kiest hij voor investeren, verdient hij maar €5.000 per jaar.
De opofferingskosten zijn dus €6.000.
VB 3)
Je vrienden vragen of je meegaat naar de disco. Een toegangskaartje kost €20. Maar die avond
kan je ook oppassen waarmee je €15 verdient, of werken in de horeca voor €30. Je vind het
oppassen leuker dan werken in de horeca. Bereken de opofferingskosten en de totale kosten als je
besluit mee te gaan naar de disco.
Het een na beste alternatief is oppassen. De opofferingskosten/alternatieve kosten bedragen €15.
De totale (opofferings)kosten bedragen dan €15 + €20 = €35.
,Budget
Budget is het beschikbare geld. Bij een budgetvergelijking stel je een formule op die de
mogelijke combinaties laat zien die je budget heeft. De budgetlijn laat de verschillende
combinaties zien van twee bestedingsmogelijkheden binnen een bepaald budget.
Verandering budget —> evenwijdige verschuiving v.d. lijn
Verandering prijzen —> verandering helling v.d. lijn
Een budget is nominaal. Dat betekent dat het uitgedrukt is in geld. Ook de koopkracht is
nominaal en is afhankelijk van de inflatie (algemeen prijspeil). De koopkracht is het aantal
goederen/diensten die je met je budget kan kopen. De koopkracht in procenten uitgedrukt
is de reële waarde.
VB 1)
Lotte’s budget bedraagt €150. Voor haar aankopen betaalt ze gemiddeld €15 per product. De
prijzen zijn het afgelopen jaar met 5% gestegen terwijl haar nominale budget gelijk blijft.
a) Bereken de koopkracht van Lotte’s budget bij een gemiddelde prijs van €15
150/15 = 10 producten.
b) Bereken de koopkracht van Lotte’s budget na de prijsstijging.
15 x 1,05 = €15,75 150/15,75 = 9,52 producten.
c) Bereken met hoeveel procent de reële waarde van Lotte’s budget is gedaald.
NIEUW—OUD/OUD x 100% = (9,52-10)/10 x 100% = 4,8%
Gevangenendilemma
Een gevangenendilemma is een speltheorie. De spelers streven voor een zo’n hoog
mogelijke uitbetaling, de informatie is symmetrisch (hoeft niet altijd zo te zijn) en de ene
beslissing heeft invloed op die van de ander. Er kunnen verschillende strategieën (3)
worden gespeeld, zoals een dominante strategie: deze strategie levert het meest op,
ongeacht de strategie van de ander. Het draait hier dus om eigenbelang.
Met een gedomineerde strategie levert de uitkomst in alle gevallen het minst op.
Bij een tit-for-tatstrategie stellen de spelers zich coöperatief op. Wanneer de ene speler
ineens niet meer besluit samen te werken, straf je hem de volgende ronde door hetzelfde
te spelen waarmee hij jouw onderuit heeft gehaald. Nu hebben de spelers zich niet-
coöperatief opgesteld.
Een bindende afspraak is een afspraak waar je (juridisch(rechtelijk)) niet onderuit kunt.
Soms komt het voor dat er een evenwicht in bijvoorbeeld dominante strategieën
plaatsvindt. Dit is een voorspelling van de uitkomst van het spel. Ook komt
meeliftersgedrag (free-ridersgedrag) wel eens voor: dat is als iemand gratis profiteert van
de inspanningen van anderen.
, Hoofdstuk 2. Jeugd
Loonheffing
Kinderbijslag is de bijdrage van de overheid voor ouders met kinderen tot 18 jaar, die elk
kwartaal wordt betaald en niet inkomensafhankelijk is. Kinderbijslag is een voorbeeld van
een stroomgrootheid: een grootheid die over een bepaalde periode wordt gemeten en
(meestal) periodiek is. Het tegengestelde is een voorraadgrootheid: een grootheid die op
een bepaald moment wordt gemeten.
Brutoloon (belastbaar inkomen) is je loon vóór de aftrek van belastingen en premies. Dus
vóór de loonheffing/inkomensheffing. Deze bestaat uit (loon/inkomsten)belasting, premies
sociale verzekeringen en pensioenpremie.
De belastingdienst stelt een maandelijkse loonheffing (= voorheffing) vast op basis van
het verwachte jaarinkomen. Dit gaat niet op voor mensen die geen vaste baan hebben. Zij
moeten door de heffingskortingen teveel betalen, en krijgen daarom een T-biljet.
Na de loonheffing houd je een nettoloon (het besteedbaar inkomen) over.
Inkomensverdeling
Een inkomensverdeling laat zien welk relatief deel v.h. totale inkomen een relatieve
groep mensen bezit. Dit wordt weergegeven in een lorenzcurve. Deze curve kan de
ongelijkheid v.d. inkomensverdeling aantonen. Nivellering betekent dat de relatieve
inkomensverschillen kleiner worden. Denivellering betekent juist dat de relatieve
inkomensverschillen vergroten. Er zijn verschillende soorten belastingstelsels:
1. degressief stelsel
belastingheffing daalt naarmate de inkomens stijgen.
2. proportioneel stelsel
iedereen betaalt evenveel belasting.
3. progressief stelsel
hoge inkomens betalen relatief meer belasting dan lagere inkomens.
Herverdeling v.d. inkomens vindt plaats na de loonheffing. Hierbij is de hoogte van de
belasting inkomensafhankelijk.
Ruilen over de tijd
Sparen is het niet besteden van een deel v.h. inkomen en dus het uitstellen van
consumptie/koopmoment. Door sparen wordt vermogen opgebouwd en is daarom een
voorbeeld van intertemporele ruil. Iemand die spaart heeft een lage tijdsvoorkeur,
waardoor het geld de functie als bewaarmiddel krijgt.
Lenen is het vervroegen van het koopmoment. Door lenen wordt schuld opgebouwd.
Iemand die leent heeft een hoge tijdsvoorkeur en wil zijn behoefte snel bevredigen. Lenen
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller pabulum. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.37. You're not tied to anything after your purchase.