Winnaars & Verliezers van Europese Integratie (K001265)
Institution
Universiteit Gent (UGent)
Book
Winnaars en verliezers
Complete samenvatting van het handboek Winnaars & Verliezers: De Politieke Economie van Europese Integratie, door Ferdi De Ville; naar het gelijknamige vak dat door de auteur wordt gedoceerd in de Master EU-Studies aan de Universiteit Gent. De samenvatting omvat alle hoofdstukken (1 t/m 17) en is g...
Deel IV. Conclusies 39
Hoofdstuk 16: De Eurocrisis: alles komt samen 39
Hoofdstuk 17: Conclusies 41
, 2.
Hoofdstuk 1: Inleiding
De Europese (economische) integratie is geen project met louter winnaars, georkestreerd door
staatsmannen die vanuit altruïstisch-kosmopolitische idealen over hun egoïstisch-nationale
belangen heen sprongen. Europese integratie kent in toenemende mate winnaars &
verliezers, waarbij beide groepen zich dikwijls in hetzelfde kamp bevinden.
Sociaaleconomische groepen verschillen namelijk in hun onmisbaarheid, gemeten in termen
van hun “exit-opties”. Dankzij de vier vrijheden van de EU beschikken goederen, diensten,
personen en kapitaal de jure over evenveel vrijheid om zich te verplaatsen naar andere
lidstaten. Echter, de facto zijn goederen en kapitaal veel beweeglijker dan diensten en
personen. Hierdoor beschikken houders van industrieel en financieel kapitaal over meer
onderhandelingsmacht t.o.v. dienstverlenende bedrijven en werknemers.
Daarnaast staat Europese integratie op gespannen voet met de (nationale) welvaartsstaat, die
niet kan functioneren zonder begrenzing van rechten en plichten. De Europese integratie is
asymmetrisch: een Europese vrije markt staat tegenover een nationale welvaartsstaat.
Lidstaten worden zodoende steeds meer beperkt in de soevereiniteit over hun sociaal-
economisch beleid, opdat de vier vrijheden gehandhaafd kunnen blijven. Het ontbreken van
een gemeenschappelijk macro-economisch en sociaaleconomisch beleid maakt dat sommige
lidstaten sterker profiteren van EU-wetgeving dan anderen en meer voordelen kunnen behalen
uit sociaal-fiscale concurrentie, afhankelijk van de structuur van hun politieke economie en
welvaartstaat. Tegelijkertijd maken deze verschillen het lastig om een bevredigende Europese
oplossing te vinden voor dit probleem.
Zodoende leidt Europese integratie tot dezelfde ongelijkheden en mankementen als
globalisering in het algemeen, zij het in nog sterkere mate, doordat globalisering nergens zo
sterk is doorgedreven als in Europa.
, 3.
Deel I. Geschiedenis
Hoofdstuk 2: Naoorlogse evolutie van de Europese economie
Na de Tweede Wereldoorlog lag Europa in puin. Ook de democratische rechtsstaat en de
markteconomie waren vernietigd. Deze twee zaken waren sterk aan elkaar gekoppeld;
blijvende armoede zou het communisme tot een aantrekkelijk alternatief maken. Politici
stonden voor de immense opgave om het vertrouwen in deze instituties te herstellen.
Drie obstakels voor de wederopbouw waren:
1) Gebrek aan internationale aanvoer. Autarkie was al decennia geen optie meer.
Echter, er was geen Europees betalingssysteem en bedrijven uit verschillende landen
hadden geen vertrouwen in elkaars valuta. Hierdoor hadden West-Europese bedrijven
buitenlandse valuta nodig om hun import te kunnen financieren, maar om hier aan te
geraken moesten ze eerst zelf goederen exporteren; een negatieve spiraal.
2) Gebrek aan macro-economische vraag. Ondernemingen hadden onvoldoende
vertrouwen dat hun producten afzet zouden kunnen vinden, met als gevolg een gebrek
aan investeringen. Banken waren ook niet geneigd om krediet te verstrekken, door het
gebrek aan vertrouwen in de toekomst. Wederom een negatieve spiraal van
wantrouwen en armoede.
3) Politieke onzekerheid. Communistische partijen waren zeer populair, ook in West-
Europa, en namen in meerdere landen deel aan coalitieregeringen. Dit resulteerde in
onzekerheid bij bedrijven en investeerders over de toekomst van de private eigendom.
Wederopbouw via Extensieve Groei in een Gemengde Economie
Het groeimodel waarvoor werd geopteerd was extensieve groei: groei die gedreven wordt
door steeds meer te produceren van hetzelfde type goederen, wat gerealiseerd wordt door
meer arbeid in te schakelen in meer fabrieken, die draaien op steeds betere technologieën.
Deze groei is dus afhankelijk van drie factoren:
1) Technologische innovatie. Verbetering van industriële productieprocessen dankzij
wetenschappelijk onderzoek (R&D). In de jaren ’30 en ’40 diende innovatie vooral
militaire doeleinden, zonder dat commerciële bedrijven hiervan profiteerden. Na WOII
konden al deze technieken worden ingeschakeld voor de productie van
consumptiegoederen.
2) Toename van het arbeidsaanbod. Door toenemende efficiëntie in de landbouw
migreerden voormalige landarbeiders naar de steden, om daar in de industrie te gaan
werken. Daarnaast werden mannen die in het leger hadden gediend, beschikbaar voor
de arbeidsmarkt. Tot slot waren er ook veel arbeidsmigranten gearriveerd uit
voormalige koloniën en later uit Mediterrane landen (gastarbeiders). En de
vrouwenemancipatie begon langzaam op gang te komen.
3) Groei van de hoeveelheid kapitaal. Tijdens de oorlog waren veel fabrieken
beschadigd of vernietigd. Door het herstel van deze fabrieken en de groeiende
investeringen groeide de kapitaalvoorraad snel aan.
, 4.
De wederopbouw werd gerealiseerd door vier mechanismen:
1) Marshall Plan. Levering van dollars, die dankzij het Bretton-Woods systeem werden
geaccepteerd als internationale reservevaluta. In ruil voor deze steun moesten
communistische partijen uit de regering worden gezet en diende men werk te maken
van Europese integratie. Met deze dollars konden West-Europese bedrijven onderling
handeldrijven, alsmede Amerikaanse machines en grondstoffen aanschaffen.
2) Europese integratie. De Europese samenwerking die het Marshallplan had
geïnstigeerd, werd verder uitgebouwd met de oprichting van EGKS en EEG.
3) Gemengde economie. Men wachtte niet langer tot het vertrouwen onder private
partijen zich vanzelf zou herstellen; de overheid ging dit vertrouwen zelf creëren.
De staat, de markt en de vakbonden waren samen verantwoordelijk voor de planning
van de productie. Wie wat zou produceren, en in welke hoeveelheden, werd in grote
mate centraal gepland. Verschillende landen gaven dit model op uiteenlopende wijze
vorm. Vakbonden zouden geen excessieve loonseisen stellen en/of frequente
stakingen organiseren. Bedrijven zouden winsten aanwenden voor investeringen &
collectieve arbeidsovereenkomsten respecteren. En de overheid zou een systeem van
sociale zekerheid & een anticyclisch macro-economisch beleid onderhouden; ook
werden veel economische domeinen gerund door staatsbedrijven. Zodoende werden
vraag (koopkracht) en aanbod (productiviteit) simultaan gestimuleerd.
4) Bretton-Woods. Een systeem van vaste wisselkoersen, met de dollar als
internationale reservemunt, inwisselbaar voor goud. Dit bracht internationale stabiliteit
inzake wereldhandel en verkleinde de kans op inflatie en economische schokken.
Tegelijkertijd werd aan nationale overheden en centrale banken de ruimte gelaten om
een eigen macro-economisch beleid te voeren, o.a. door strenge kapitaalcontroles.
Zodoende werd het internationaal economisch systeem ingebed binnen de nationale
welvaartsstaat (ingebed liberalisme).
Van Extensieve naar Intensieve Groei?
Dit model van extensieve groei kent wel zijn limieten:
1) Verzadiging van de groei. Op een gegeven moment heeft iedereen een ruim aanbod
aan consumptiegoederen aangeschaft. Daarnaast stagneerden de groei van het
arbeidsaanbod en de bevolkingsgroei in het algemeen. Ook de technologische
innovatie raakte op zijn limieten. Meer in het algemeen was de sterke naoorlogse groei
voor een groot deel te danken aan de enorme technologische achterstand, vernieling
van kapitaalgoederen en opoffering van mensenlevens die WOII had aangericht.
2) Loon-prijsspiraal. Door stagnatie van het arbeidsaanbod ontstond er krapte op de
arbeidsmarkt, waardoor vakbonden een sterkere onderhandelingspositie kregen.
Arbeiders werden steeds onmisbaarder t.o.v. werkgevers (althans, voor zolang het
duurde). Hierdoor gingen zij excessieve loonseisen stellen, en daarbovenop eisten zij
“vermaatschappelijking van de productiemiddelen”. Zulks zette de winstmarges en
zodoende de investeringen onder druk. Doordat de loonsgroei hoger lag dan de
productiviteitsgroei stegen de prijzen, waarvoor de vakbonden weer gecompenseerd
wilden worden enz. Zulks mondde uit in een loon-prijsspiraal. Dit verschilde evenwel
van land tot land; in sommige landen bleven de vakbonden hun loonseisen matigen.
3) Einde van Bretton-Woods. Door de overgang van vaste naar vlottende
wisselkoersen hoefde men de waarde van de valuta niet langer stabiel te houden; en
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller RenzoNieland. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.86. You're not tied to anything after your purchase.