Samenvatting psychopathologie - Volwassenen- en ouderpsychiatrie - IN 1X GESLAAGD!
43 views 1 purchase
Course
Psychopathologie en psychiatrie (P0M34A)
Institution
Katholieke Universiteit Leuven (KU Leuven)
Book
Psychopathologie
Samenvatting van de colleges Volwassenen- en ouderpsychiatrie toebehorend tot het vak Psychopathologie en psychiatrie aan de KU Leuven - NIEUW BOEK geïmplementeerd
HOOFDSTUK 1. DIAGNOSTIEK EN CLASSIFICATIE
Hippocrates – Mentale stoornissen = het gevolg van een onevenwicht in de humores
(=lichaamssappen) die elk een bepaald temperament vertegenwoordigen → Grote invloed in de ME.
1. Zwarte gal = melancholisch.
2. Gele gal = driftig.
3. Bloed = vurig; energiek.
4. Slijm = rustig; kalm.
Paracelsus – Een ‘gek’ is beïnvloed door giftige stoffen.
Demonologie: bezeten door externe boze geesten of demonen → dominante verklaring voor
afwijkend gedrag en psychopathologie tot in de 18e eeuw.
Evolutie: Madness → Mental illness (ziektebeeld).
Thomas Sydenham – classificatieleer; medische nosologie; de wetenschappelijke classificatie van
ziekten → = welomlijnd ziektebeeld met specifieke symptomen, een specifiek verloop en
een specifieke prognose.
Ziektebeeld sterk beïnvloed door 2 belangrijke ontdekkingen:
1. Verband bepaalde klinische ziektebeelden en postmortem-afwijkingen.
2. Microbe-theorie van Louis Pasteur = de ontdekking van ziektekiemen als ziekteverwekkers.
→ Somatogene hypothese: psychiatrische toestandsbeelden, naar medisch model, kunnen een
biologische oorzaak hebben.
Philippe Pinel – eind 18e eeuw – installeerde een ‘morele behandeling’: contact met en observatie
van patiënten staat centraal + eerste weliswaar heel summiere classificatie: ‘Nosographie
philosophique’.
[+ Jozef Guislain: ijvert voor een humane behandeling van geesteszieken].
1844 Verenigde Staten: Statistical Classification of Institutionalized Mental Patients → eerste
classificatie, maar de categorieën bleven beperkt.
Emil Kraepelin → Eerste meer omvattende classificatiesysteem voor psychopathologie:
Geloofde sterk in een exclusief biologische etiopathogenese: psychiatrische aandoeningen
zijn net zoals lichamelijke aandoeningen een afzonderlijke ziekte-entiteit elk met een eigen
onderzoek en met een set van symptomen en met een karakteristiek verloop.
o Syndroom = een set van symptomen.
Classificatie = prognose-gericht: onderscheid tussen ziektebeelden die te genezen waren en
die ongeneeslijk waren.
1948: WHO voegt aan haar 6e editie van de Internationale Classificatie van Ziekten (ICD) een
aanzienlijke lijst met psychiatrische stoornissen toe.
Als tegenwicht publiceert de American Psychiatric Association in 1952: DSM-I →
Gebaseerd op etiologische theorieën: ziekten werden verondersteld ofwel psychogeen (=een
psychologisch probleem) te zijn ofwel het gevolg van een ‘impairment of brain tissue function’
(=een probleem met het functioneren v.d. hersenen).
[Geen wetenschappelijke basis voor een op etiologie gebaseerde classificatie].
o DSM = Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders
→ + in 1925 werden de eerste psychofarmaca op de markt gebracht.
1968: DSM-II → Gebaseerd op de psychoanalyse + psychobiologie van Adolf Meyer.
Adolf Meyer: psychiatrische stoornissen zijn reacties op gebeurtenissen in de omgeving
→ Nadruk op de context en ervaringen in de jeugd waardoor klachten ontstaan.
1
, o Kritiek op Kraepelin: verwaarloost de invloed van sociale en psychologische factoren
– biologisch reductionisme leidt tot therapeutisch nihilisme: als je ervanuit gaat dat
iets biologisch/genetisch vastligt dan kun je er ook niks meer aan doen.
→ Meyer beschreef de verschillende psychiatrische ziektebeelden als reactietypen.
→ US-UK Diagnostic Project: hoe vaak wordt de diagnose schizofrenie gesteld in de VS vs. UK?
Toonde de behoefte aan internationale afspraken voor diagnostiek en aan meer eenduidige
diagnostische criteria.
1980: DSM-III → Lijst met observeerbare diagnostische criteria: beschrijvende en a-
theoretische diagnostische categorieën → Het diagnostisch proces werd benaderd vanuit een
empirische, op onderzoek georiënteerde basis – criteria die door elke psychiater/psycholoog op
dezelfde manier kunnen worden vastgesteld.
→ In de DSM-III was sprake van een meerassige beoordeling (het was een multi-axiaal systeem). Dit
is inmiddels geschrapt uit de DSM, maar heeft wel nog zijn ingang in de klinische praktijk.
o AS-1 = syndromale stoornissen.
o AS-2 = persoonlijkheidsstoornissen.
o AS-3 = somatische aandoeningen.
o AS-4 = psychosociale en omgevingsproblemen.
o AS-V = algehele beoordeling van functioneren.
Diagnose = o.a. symptoom-beschrijving → symptoom = ziekteteken dat verwijst naar een
pathologisch proces → Een psychiatrische diagnose stellen blijft een subjectief gebeuren.
Kernsymptoom: met enige zekerheid te koppelen aan een specifieke stoornis.
Facultatieve symptomen: maken het beeld van een stoornis volledig, maar zijn niet bepalend
voor een gegeven diagnose.
Syndroom = een groep van dikwijls samen voorkomende symptomen.
→ Een syndroomdiagnose is dus louter beschrijvend (groepeert de symptomen) – het is een etiket →
vaker aanleiding voor een eenvoudigere behandeling met weinig op maat gesneden modaliteiten → de
diagnose zoals opgenomen in de DSM.
Structuurdiagnose = beschrijving de symptomen + etiopathogenese = beschrijft waardoor en op
welke wijze het syndroom is ontstaan → laat ruimte voor het aanpassen van de behandeling aan de
behoeften die de persoon, met zijn problematiek, in zijn specifieke context nodig heeft.
Aandacht voor zowel de neurobiologische als psychologische aspecten – de beïnvloedende
factoren:
o Aandacht voor predisponerende factoren = factoren die iemand kwetsbaar maken.
o Aandacht voor luxerede factoren = factoren die de stoornis uitlokken
o Aandacht voor onderhoudende factoren = factoren die de stoornis onderhouden of
versterken
Kritiek op het ziekteconcept:
1. Thomas Szasz: menselijk gedrag classificeren in categorieën zonder biologische afwijkingen
is bedoeld om sociale controle uit te oefenen.
2. Robert E. Kendell: als je iets een depressie wilt gaan noemen, moet er afgelijnd worden wat
onder depressie wordt verstaan om op die manier een groep van mensen zo homogeen
mogelijk te gaan selecteren om de onderliggende biologische oorzaken daarvan te achterhalen.
3. Jim van Os & Philippe Delespaul: De DSM zegt wel a-theoretisch te zijn, maar impliciet is
dat niet het geval. De DSM verwijst impliciet naar een neurobiologische theorie. Zoals de
ziekten beschreven staan wordt er gesuggereerd dat het over afzonderlijke ziekte-entiteiten
gaat. Psychologische problemen zijn niet hetzelfde als lichamelijke ziekten terwijl ze wel op
dezelfde manier worden gepresenteerd in de DSM. Heel vaak weten we niet wat het
symptomencomplex uitlokt, hebben we verschillende behandelingen nodig die mogelijk een
impact kunnen hebben, maar zeker niet zo duidelijk als bij lichamelijke aandoeningen en toch
wordt het op die manier gesuggereerd door de diagnostische classificaties.
2
, 4. Edward Shorter: er is niet zoiets als een depressie in de natuur. Het is depressie zoals we het
daarover eens zijn geworden aan de overlegtafel.
5. Allen Frances: zie de DSM niet als bijbel v.d. psychiatrie – een aantal richtlijnen zijn
misleidend en ik wil waarschuwen voor diagnoses die schade kunnen aanrichten.
Kritiek op het categoriaal denken in de diagnostiek:
In de DSM wordt er categoriaal gediagnosticeerd: we gaan verschillende dingen
diagnosticeren zonder dat er overlap is. In de realiteit is dat natuurlijk niet zo: er zijn geen
scherpe grenzen. Er zijn verschillende criteria van psychiatrische aandoeningen die tot de
normaliteit behoren en dus niet kunnen dienen om een onderscheid te maken tussen ziek en
gezond. Hetzelfde tussen verschillenden diagnosen: er is veel symptomatische overlap → Als
we de DSM gaan hanteren om onze patiënten te beschrijven gaan we heel vaak comorbiditeit
(=meerdere diagnoses) hebben. In de kliniek zien we dat de meeste aandoeningen zich lijken te
situeren op een spectrum.
Classificatie = indeling/ordening van verschijnselen in een systeem van klassen.
Doel medische classificatie: het identificeren van groepen patiënten met vergelijkbare
klinische kenmerken ten behoeve v.d. behandeling en het voorspellen v.d. prognose bij een
individu.
→ Tijdens een diagnose: in het unieke van het individu, het algemene van een diagnostische categorie
herkennen → Psychiatrische classificatie = een descriptieve classificatie gebaseerd op het
beschrijven van symptomen.\
Monothetisch classificatiesysteem = een categoriale classificatie waarbij er een scherpe grens is
tussen de verschillende ziektebeelden (categorieën) → Je behoort tot de categorie óf niet → niet
toepasbaar in de psychiatrie.
Polythetisch classificatiesysteem = alle leden van een bepaalde categorie hebben verschillende
kenmerken met elkaar gemeen zonder dat een kenmerk bij alle leden moet voorkomen.
+ prototypisch: alle individuen van een bepaalde groep hebben zoveel mogelijk dezelfde
symptomen zonder dat één bepaald symptoom onmisbaar of essentieel is.
Veel personen pleiten voor een dimensionale classificatie: een continuüm tussen normaliteit en
pathologie → Door een categoriaal systeem wordt namelijk veel comorbiditeit gediagnosticeerd + veel
diagnosen vallen onder de ‘rest’-categorie.
Comorbiditeit vergroot de diagnostische precisie en presenteert een completer beeld v.d.
patiënt.
→ De realiteit leert dat de meeste aandoeningen zich op een spectrum lijken te bevinden.
Valide classificatie = de werkelijke overeenstemming tussen diagnose en stoornis – de juistheid
waarmee de diagnostische criteria een stoornis definiëren en afgrenzen van andere deels verwante
stoornissen (Diagnose is valide als ze door een clinicus gemakkelijk van een andere diagnose
onderscheiden kan worden).
→ Kritiek Rosenhan-experiment: uitslag de validiteit van diagnoses is hoogstwaarschijnlijk
beperkt, want we hebben moeite met mensen die gelabeld zijn als psychiatrisch ziek te
onderscheiden van mensen die helemaal geen label hebben.
Diagnose = betrouwbaar indien interbeoordelaarsbetrouwbaarheid + test-
hertestbetrouwbaarheid.
Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid: twee clinici komen los van elkaar in een gegeven casus
tot eenzelfde diagnose.
Test-hertestbetrouwbaarheid: bij een herbeoordeling wordt opnieuw tot dezelfde diagnose
gekomen.
3
, → Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid uitgedrukt in kappa: > 0.60 is een goede betrouwbaarheid; 0.40-
0.60 is matige betrouwbaarheid; < 0.40 is een zwakke betrouwbaarheid.
o Dementie & PTSS = betrouwbaar; bipolaire-I stoornis en schizofrenie = matig
betrouwbaarheid; depressieve stoornis = lage betrouwbaarheid vanwege de tegenovergestelde
symptomen binnen dezelfde diagnose.
Diagnosticeren kan zowel positieve als negatieve gevolgen hebben – het kan leiden tot een zelfstigma:
personen gaan handelen naar de vooroordelen die over hen vanwege het label de ronde doen → ‘Why
try’-effect: “Waarom zou ik nog proberen? Het heeft toch allemaal geen zin”.
Geïndividualiseerde diagnostiek = een individu wordt ingedeeld in een diagnostische categorie
waarna de verschillende symptomen op een ernstschaal worden uitgezet → gedimensionaliseerde
categorieën.
Om diagnostieken preciezer te maken, kunnen symptomen het best longitudinaal in kaart
gebracht worden, en kan hun interactie met de context in een diagnose worden betrokken.
o ‘Experience sampling’-methode (ESM): op een systematische en valide manier
ervaringen en gedragingen in het dagelijks leven en ook de context waarin ze
plaatsvinden bestuderen via korte vragenlijsten op onvoorspelbare tijdstippen op de telefoon
waardoor gedachten, de context en een beoordeling van die context en de stemming in kaart
worden gebracht.
Voordat symptomen als een stoornis beschouwd mogen worden, moeten ze aan 2 voorwaarden
voldoen:
1. Op een kenmerkende manier onderling samenhangen en een cluster vormen.
2. Klinisch significant zijn of een significante beperking in het sociaal/beroepsmatig
functioneren veroorzaken.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller 5amengevat. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.27. You're not tied to anything after your purchase.