100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Inleiding tot de micro-economie (17/20 !!) $12.63   Add to cart

Summary

Samenvatting Inleiding tot de micro-economie (17/20 !!)

1 review
 61 views  5 purchases
  • Course
  • Institution

Wil jij je kansen op een hoog cijfer vergroten voor het vak Inleiding tot de Micro-Economie? Deze uitgebreide samenvatting is precies wat je nodig hebt! Met behulp van deze samenvatting heb ik een indrukwekkende 17/20 behaald. De samenvatting bevat alle essentiële concepten en theorieën, duidelij...

[Show more]

Preview 6 out of 69  pages

  • July 7, 2024
  • 69
  • 2022/2023
  • Summary

1  review

review-writer-avatar

By: oussama_chennouf • 4 weeks ago

avatar-seller
Hoofdstuk 1: De 10 principes van de economie
A. Elasticiteit van de vraag
Economie is de wetenschap die het menselijk gedrag bestudeert als een relatie tussen doelen en schaarse
middelen die alternatieve gebruiksmogelijkheden hebben.
Economie komt van het Griekse woord Oikonomos wat letterlijk betekent “degene die het huishouden
beheert”.
➔ Er is dus een parallel tussen economie en huishoudkunde want zowel een huishouder als een maatschappij
wordt geconfronteerd met het nemen van beslissingen.
Het economisch probleem:
Deze beslissingen representeren het economisch probleem. Er zijn drie vragen waarmee elke samenleving
geconfronteerd worden →
• Wat gaan we produceren?
• Hoe gaan we produceren?
• Voor wie gaan we produceren?

Iedereen heeft oneindige behoeften maar de maatschappij zal nooit genoeg middelen hebben (schaarste) om
alle goederen en diensten te produceren die de consumenten willen hebben.
• Mensen willen bepaalde dingen maar worden afgeremd door iets. Ze willenbijvoorbeeld een nieuwe auto
maar hebben niet genoeg geld. Dit zorgt voor het ontstaan van spanning
• Beperkte middelen zorgen ervoor dat sommige behoeften niet bevredigt kunnen worden
o Er bestaan 3 soorten middelen (productiefactoren) →
▪ Arbeid = Labour (L) Het is de menselijke inspanning
▪ Kapitaal = Kapital (K) Het zijn de nodige structuren om te kunnen produceren
▪ Natuur = Nature (N) Het zijn de natuurlijke grondstoffen van de aarde

 Economie is dus de studie van hoe de maatschappij haar schaarse middelen beheert en de drie
belangrijkste vragen probeert te beantwoorden.

Economie onderzoekt:
De economie onderzoekt
• Hoe mensen beslissingen nemen: Alles wat u doet, in eender welke context en eender wat, is een
economische beslissing
• Hoe mensen interageren met elkaar: Andere mensen moeten zorgen dat je onderwijs krijgt, kleren kan
kopen, ... Ontstaan van een markt waar kopers verkopers ontmoeten.
• Invloeden op de economie als geheel: Maatschappelijke fenomenen onderzoeken zoals Inflatie,
economische groei, werkloosheid, ...
Micro-economie bestudeert manier waarop huishouders en bedrijven beslissingen nemen en hoe ze in
specifieke markten samenwerken. Micro-economie als manier van denken omtrent individueel menselijk
gedrag in het algemeen.
Macro-economie bestudeert fenomenen die de gehele economie bestrijken. Macro-economie als studie van
macro-economische werkelijkheid.

,B. De 10 basisprincipes
De economie verwijst naar alle productie- en uitwisselingsactiviteiten die elke dag plaatsvinden.
De economische activiteit is hoeveel kopen en verkopen er doorgaan in de economie binnen een bepaalde
tijdsperiode.

Micro-economie:
Hoe mensen beslissingen nemen →
1) Mensen moeten keuzes maken:
Een beslissing nemen betekent dat mensen moeten de voordelen van een doel overwegen met dat van een
andere. Je moet keuzes maken die het best zijn voor jezelf. Voorbeeld: vissen of naar de bioscoop gaan.
2) De kosten van iets worden bepaald door datgene wat we willen opgeven om het te krijgen:
We betalen een prijs voor wat we willen krijgen. Opportuniteitskosten = de waarde van het beste
alternatief waarvoor men kiest.
3) Rationele mensen denken in de marge:
Een rationele beslissingsnemer onderneemt een actie als en slechts als het marginale voordeel van de actie
hoger is dan de marginale kosten.
4) Mensen reageren op prikkels:
Relationele agenten veranderen gedrag als kosten of baten (voldoende) veranderen. Voorbeeld: het effect
van prijs op het gedrag van kopers en verkopers.
Hoe mensen interageren met elkaar →
5) Handel kan in ieders belang zijn:
Handel laat landen toe om zich te specialiseren in het domein waarin ze het best zijn en om te genieten van
een grotere variëteit aan producten en diensten. Handel tussen twee economieën kan beide economieën
beter maken.
6) Markten zijn vaak een goede manier om economische activiteit te organiseren:
Markteconomie (beslissingen komen van miljoenen bedrijven en huishoudens) ↔ communisme
(beslissingen komen van een centrale planner)
7) Overheden kunnen de resultaten van de markt soms verbeteren
Markten werken alleen als eigendomsrechten worden nageleefd, daarom is een overheid nodig. De
overheid kan ook ingrijpen in de economie door efficiëntie en gelijkheid te promoten.
Efficiëntie: door bijvoorbeeld markt falen te vermijden
Gelijkheid: bijvoorbeeld sociale zekerheidssysteem

Macro-economie:
Invloeden op economie als geheel →
8) De levensstandaard van een land hangt af van de mate waarin het land producten en diensten kan produceren:
BBP (bruto binnenlands product) = de marktwaarde van alle goederen en diensten geproduceerd binnen
een land in een bepaalde tijdsspanne.
9) Prijzen stijgen als de overheid te veel geld drukt:
Wanneer een overheid grote hoeveelheden geld aanmaakt, daalt de waarde van het geld. Inflatie = een
stijging in het algemene niveau van de prijzen in de economie
10) De samenleving staat voor een afweging op korte termijn tussen inflatie en werkloosheid:
Wanneer de overheid de hoeveelheid geld laat stijgen in de economie, een resultaat is inflatie. Een ander
resultaat, althans op korte termijn, is een lager niveau van werkloosheid.

 Dit zijn de 10 basisprincipes van de economie

,Hoofdstuk 3: Vraag en aanbod
Vraag en aanbod zijn de krachten die maken dat markteconomieën werken. Ze determineren de hoeveelheid
van iedere geproduceerde goed en de prijs waaraan het verkocht wordt.
A. De markt en marktvormen

Markt = Verzameling van alle kopers (vraag) en verkopers (aanbod) van een bepaald product
Marktvormen = Markten verschillen van elkaar door het aantal aanbieders
Soorten marktvormen:
• Monopolie: lokale waterbedrijf
• Oligopolie: staal, farmaceutische bedrijven, banken, ...
• Monopolistische concurrentie:
Markt van magazines: veel verkopers maar magazines zijn
verschillend waardoor de verkoper nog gedeeltelijk de prijs kan
kiezen
• Volmaakte concurrentie: landbouwproducten zoals fruit, granen,
melk, ...

Homogene goederen = goederen die identiek zijn
(bv. Graan)


Marktmacht =
De macht die bedrijven hebben om de
prijs te bepalen.




Monopolies zijn prijszetter omdat ze eender welke prijs kunnen kiezen
Volmaakte concurrentie zijn prijsnemers want ze hebben geen macht om de prijs te beïnvloeden.
Competitieve markt = Een markt waarin er veel kopers en verkopers zijn waardoor elk een te verwaarlozen
invloed op de marktprijs heeft
B. De vraag
De individuele vraag = hoeveel één consument bereid (en in staat) is te kopen bij verschillende prijzen.
De marktvraag = Hoeveel alle consumenten bereid zijn te kopen bij verschillende prijzen.
Wet van de vraag = De gevraagde hoeveelheid daalt als de prijs stijgt

➔ Er is dus een negatief verband tussen de prijs en de gevraagde
hoeveelheid.




Qd = f(p) → Hoeveel goederen willen consumenten kopen bij een gegeven prijs
P = f(Qd) → Welke prijs zijn consumenten bereid te betalen voor een gegeven Q d (betalingsbereidheid)
(inverse vraagfunctie)

,Een hoger prijs heeft 2 effecten →
• Inkomenseffect: De koopkracht daalt en daardoor daalt de gevraagde hoeveelheid
• Substitutie-effect: Het goed wordt relatief minder aantrekkelijk in vergelijking met alternatieven. Daardoor
daalt ook de gevraagde hoeveelheid

De marktvraag:
De marktvraagcurve geeft weer hoeveel alle consumenten samen bereid zijn te kopen bij verschillende prijzen
De marktvraag wordt verkregen door horizontale sommatie van de individuele vraagcurves.
De verticale as blijft dezelfde. Voor de horizontale as zal men bij elke
gevraagde prijs de gevraagde hoeveelheid optellen.
Voorbeeld, voor 4 € is Q= 8 bij consument 1; Q= 8 bij consument 2 en Q=2
bij consument 3.
 Bij de marktvraag zal dus voor € 4 de gevraagde hoeveelheid Q = 8 + 8 +
2 = 18


De marktvraagcurve beschouwt de gevraagde hoeveelheid bij verschillende prijzen ... in de veronderstelling
dat andere factoren die de vraag kunnen beïnvloeden constant zijn.




Waarbij:
• P1, P2, ..., Pn-1 = Prijzen van andere goederen
• Y = Inkomen
• T = Voorkeuren/smaken
• PLS = Niveau en samenstelling bevolking
• A = Reclame
• E = Verwachtingen

Verschuiving langs de vraagcurve:

Een verschuiving langs de vraagcurve wordt veroorzaakt door een prijsverandering.
 Een prijsverandering zorgt dus voor een verandering in de gevraagde hoeveelheid
Effecten van een hogere Prijs
Inkomenseffect:
Als de prijs stijgt wordt u een beetje armer → verlies aan koopkracht → minder
consumptie → q daalt
Substitutie-effect:
Als de prijs stijgt wordt het goed minder aantrekkelijk in vergelijking met andere producten → overstappen naar
substituut-product → q daalt
Verschuiving van de vraagcurve:
Een verschuiving van de vraagcurve wordt veroorzaakt door een factor, verschillend van een verandering in de
prijs, die de vraag beïnvloedt.
Als om het even welk variabel buiten de prijs verandert dan zal de vraagcurve verschuiven naar:
• Rechts bij een stijging in de vraag
• Links bij een daling in de vraag

,Verandering van de gevraagde hoeveelheid ten gevolge van inkomsten:
Complementen = paren goederen die samen worden gebruikt.
Vb. inkt en printer: Als prijs van inkt stijgt zal de vraag naar printers dalen. De vraagcurve van printers zal naar
links verschuiven
Substituten = paren van goederen die elkaar kunnen vervangen.
Vb. Cola en water: Als prijs van spuitwater stijgt zal de vraag naar cola stijgen. De vraagcurve van cola zal naar
rechts verschuiven
Normale goederen = Goederen die consumenten meer zal kopen als hun inkomen stijgt
Vb. Melk: Als het inkomen stijgt zullen de consumenten meer melk kopen. De vraagcurve van melk zal naar
rechts verschuiven.
Inferieure goederen = Goederen die consumenten minder kopen als hun inkomen stijgt
Vb. bus tickets: Als het inkomen stijgt zullen consumenten minder bus tickets kopen want ze zullen zich meer
met de auto of taxi verplaatsen. De vraagcurve van bus tickets zal naar links verschuiven.

Als een onderneming een publiciteitscampagne lanceert voor een bepaald product zal de vraag naar dat
product stijgen. De vraagcurve voor dat product verschuift naar rechts (marketing)

Prijs en hoeveelheid vinden met algebra
→Vraagvergelijking: Y = a + bx
Gevraagde hoeveelheid berekenen:
• Qd = 1 700 – 3p → de gevraagde hoeveelheid is 1700 min drie keer wat ook de prijs is.
• Als p = 5 dan is q = 1700 – 3 x 5 = 1679
• Als Q = 1640 dan is p = (1640 – 1700)/ - 3 = 20
Als de vraagvergelijking gelijk is aan Q= 10 – 2p:
• Variabele a, hier 10, is de maximale hoeveelheid of het snijpunt met de Q-as
• Variabele b, hier -2, is de wijziging in de Q bij een prijsstijging van 1

C. Het aanbod
Het individuele aanbod = hoeveel één producent bereid (en in staat) is te verkopen bij verschillende prijzen.
Het marktaanbod = Hoeveel alle producenten bereid zijn te verkopen bij verschillende prijzen.
Wet van het aanbod = het aangeboden hoeveelheid stijgt als de prijs stijgt


➔ Er is dus een positief verband tussen de prijs en de
aangeboden hoeveelheid.




Qs = f(p) → Hoeveel goederen willen producenten aanbieden bij een gegeven prijs
P = f(Qs) → Aan welke prijs zijn producenten bereid te verkopen voor een gegeven Q d (inverse aanbodfunctie)

, Het marktaanbod:
Het marktaanbod geeft weer hoeveel alle producenten bereid zijn te verkopen bij verschillende prijzen
Het marktaanbod wordt verkregen door horizontale sommatie van de individuele aanbodcurves.

De verticale as blijft dezelfde. Voor de horizontale as zal men bij
elke prijs de aangeboden hoeveelheid optellen.
Voorbeeld: voor 4 € is Q= 16 bij producent 1; Q= 16 bij
producent 2 en Q=10 bij producent 3.
 Bij de marktvraag zal dus voor € 4 de gevraagde hoeveelheid
Q = 16 + 16 + 10 = 42




De marktaanbodcurve beschouwt de aangeboden hoeveelheid bij verschillende prijzen ... in de
veronderstelling dat andere factoren die het aanbod kunnen beïnvloeden constant zijn.




Waarbij:
• P1, P2, ..., Pn-1 = Winsgevendheid andere te produceren goederen
• H = Technologie
• N/S = Natuurlijke schokken, sociale factoren
• Fi = Kosten productiefactoren
• Sq = Aantal aanbieders
• E = Verwachtingen

Verschuiving langs de aanbodcurve:
Een verschuiving langs de aanbodcurve wordt veroorzaakt door een prijsverandering.
 Een prijsverandering zorgt dus voor een verandering in de aangeboden hoeveelheid.

Verschuiving van de aanbodcurve:
Een verschuiving van de aanbodcurve wordt veroorzaakt door een factor, verschillend
van een verandering in de prijs, die het aanbod beïnvloedt.
Als om het even welk variabel buiten de prijs verandert dan zal de aanbodcurve
verschuiven naar:
• Rechts bij een stijging in het aanbod
• Links bij een daling in het aanbod


Winstgevendheid van andere goederen = K-input.
Bv. een machine gebruiken om handtassen en schoenen te produceren:
Als de vraag naar handtassen stijgt zal men meer handtassen produceren en minder schoenen maken. Het
aanbod van schoenen daalt. De aanbodcurve verschuift naar links
Goederen in joint supply
Bv: lam en wol:
Als de winstgevendheid van lamsvlees toeneemt zal het aanbod aan wol ook toenemen. De aanbodcurve van
wol verschuift naar rechts.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller arthurpeyrard. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $12.63. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

73091 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$12.63  5x  sold
  • (1)
  Add to cart