Dit is een samenvatting van het boek Portaal: Praktische taaldidactiek voor het basisonderwijs. Het boek is geschreven door Harry Paus en Adri van den Brand. De uitgeverij is Coutinho.
PORTAAL
HARRY PAUS EN ADRI VAN DEN BRAND
3. TAALVERWERVING
3.1 TAALVERWERVING VIA SPREKEN EN LUISTEREN
Voor een goede taalverwerving zijn vooral de eerste levensjaren belangrijk, want dan wordt hiervoor de basis
gelegd. Als een kind in die vroege jaren veel stimulans en ondersteuning op taalgebied heeft gekregen, heeft
het meer kansen om zijn taalvaardigheid in latere jaren uit te bouwen tot een hoog niveau. Er is daarom
terecht veel aandacht voor taal in de voor- vroegschoolse opvang. VVE wordt onderverdeeld in voorschoolse en
vroegschoolse educatie. Voorschoolse educatie is bedoeld voor peuters van 2,5 tot 4 jaar. Voorschoolse
educatie is bedoeld voor kinderen uit groep 1 en 2.
Je hebt verschillende visies op taalverwerving. Dit kan je onderverdelen in twee verwervingen:
De eerstetaalverwerving
o Behaviorisme
Behaviorisme gaat uit van het idee dat kinderen bij hun geboorte een
blanco blad zijn dat in de loop van het leven gevuld moet worden, vooral
door te leren van ouders en andere rolmodellen.
Volgens deze leertheorie verloopt de taalverwerving door imitatie
(nadoen), positieve feedback (bekrachtigen van goed gedrag) en
conditionering (aanleren van nieuw gedrag door herhaling).
o Nativisme
Nativisme is de opvatting dat de menselijke geest over aangeboren kennis
en vermogens beschikt waardoor kinderen bijvoorbeeld in stat zijn om zelf
de structuur van een taal te doorgronden.
Naom Chomsky stelde dat kinderen geboren worden met een
taalleervermogen (language Acquisition Device, LAD) dat hen in staat stelt
elke taal te leren waarmee ze in contact komen. Ook gaat Chomsky ervan
uit dat kinderen over aangeboren grammatica beschikken. Vandaar spreken
we over nativistische benadering: het gaat om een eigenschap die kinderen
bij de geboorte meekrijgen. Kinderen kunnen met taalleervermogen regels
maken waarmee ze nieuwe zinnen maken. Fouten die ze maken zijn
noodzakelijke vragen. Het is een fase in de ontwikkeling van het taalgebruik
waarin kinderen de regels die ze zelf hebben gedacht, consequent
toepassen en ondertussen het resultaat voortdurend toetsen aan wat ze in
hun omgeving horen. Blijkt de regel niet correct, dan wordt hij bijgesteld.
Volgens Chomsky is iedere taalgebruiker creatief en daarom wordt deze
benadering ook wel het creatieve constructievermogen genoemd.
o Interactionele benadering
De interactionele benadering stelt de interactie tussen kind en omgeving en
moet voldoen aan de taalgroeimiddelen: taalaanbod, taalruimte en
feedback.
o Nieuw onderzoek
Uit nieuw onderzoek van Amsterdamse taalkundigen Borensztajn, Zuidema
en Bod (2008) leren kinderen doordat ze concrete taalwaarnemingen
generaliseren. Taalregels bestaan volgens hun uit een dynamische
verzameling van constructies van diverse afmetingen en maten van
abstractie. Het komt er dus op neer dat kinderen, mits zij genoeg taal
krijgen aangeboden, algemene patronen leren herkennen in de taal die ze
om zich heen horen (concrete taalwaarnemingen). Deze patronen kunnen
ze dan op andere situaties toepassen (generaliseren), ook op momenten
dat de taaluitingen iets anders zijn maar het patroon wel herkennen.
Taalverwerving is hierbij dus cruciaal en stelt dat een kind taalaanbod op
een actieve manier verwerkt.
, Volgens het onderzoek van Levelt (2015) staat de kindertaal nog in
kinderschoenen.
Uit deze bespreking van visies op taalverwerving worden verschillende
factoren duidelijk die de eerstetaalverwerving van een kind bevorderd:
Modelleren door volwassenen: het is goed als volwassenen veel
met kinderen praten
Feedback: grote stimulans voor taalverwerving
Ruimte voor taalverwerving: de meeste kinderen beginnen tussen
1 en 1,5 te praten.
Taal en denken stimuleren elkaar: de dialogen tussen volwassenen
en kinderen of tussen kinderen onderling stimuleert de
ontwikkeling van denkprocessen.
De tweedetaalverwerving
Het betreft de verwerving van een andere taal dan de moedertaal. Sommige kinderen krijgen
vanaf de geboorte 2 of meerdere talen aangeboden. Dit noemen we simulante tweetaligheid.
Beide talen moet evenveel worden aangeboden om beide talen goed te kunnen leren.
o Visie op het leren van Nederlands als tweede taal.
Interferentietheorie
Het kan zijn dat talen niet goed op elkaar aansluiten omdat het
bijvoorbeeld 1 taal geen lidwoorden kent. Hierbij komen de zinnen
dus niet goed overeen en dan spreek je van interferentiefouten.
Deze theorie komt ten dele: tweedetaalleerders beschikken al over
een eerste taal en nemen de kennis over die taal onbewust mee bij
het leren van de tweede taal. Wat deze theorie niet verklaart, is
dat kinderen bij het leren van de tweede taal dezelfde soort fouten
maken als kinderen die deze als moedertaal leren en die zijn niet te
verklaren zijn vanuit de moedertaal.
Universalistische theorie
Het is gebaseerd op de constatering dat kinderen die het
Nederlands als tweede taal leren dezelfde soort fouten maken als
Nederlandstalige kinderen. Het verschil tussen deze kinderen is de
omgeving waarin de kinderen een tweede taal leren. Kinderen die
het als eerste taal leren komen de taal vaker tegen en dat heb je
niet bij als het de tweede taal is.
Interactionele benadering
De nadruk wordt gelegd op het aanbod, de interactie en de
feedback die ook voor het zo snel mogelijk leren van Nederlands
als tweedetaal nodig zijn. Vaak krijgen deze leerlingen pas op de
basisschool met Nederlands en hierdoor lopen ze een achterstand
op. Dit noem je successieve tweetaligheid. Op de basisschool
wordt vaak onvoldoende aangepast op het niveau van deze
tweedetaalleerders.
Ontwikkeling van taalcomponenten:
Deze paragraaf licht te hoe we de belangrijkste talige componenten ontwikkelen. De talige componenten kan je
verdelen in drie categorieën:
Taalvorm: fonologische, morfologische, syntactische componenten
o Verschillende taalvormen:
Luisteren en onderscheiden: als baby luister je naar de klanken en dat leer je te
onderscheiden. Baby’s reageren ook op verschillende klanken
Taal specifieke klanken: kinderen tot 7 maanden zijn bezig met het experimenteren
van de klanken. Dit noem je fonologische component. Het herhalen van klanken
noem je vocaliseren. Vanaf 10 – 12 maand gaan kinderen taal specifieke klanken
produceren.
Regels en uitzonderingen: Morfologische component is het verwerven van de regels
voor de vorming van woorden. Een kind past zelf een regel of uitzondering toe
, zonder er bewust van te zijn. Deze overgeneralisatie herkennen we bij bijvoorbeeld
de meervoudvorming in vormen als twee paards.
Combinatie van componenten: de leerlingen gaan de componenten toepassen. De
meeste componenten zijn nooit volledig ‘af’, want ook volwassenen taalgebruikers
leren steeds weer nieuwe woorden.
Taalinhoud: lexicale/semantische componenten
o Taalinhoud: lexicale/semantische component: via een belangrijke mijlpaal in de
taalverwerving is sprake wanneer kinderen aan bepaalde voorwerpen of personen vaste
klanken gaan toekennen en zo woorden gaan gebruiken
o Koppeling van klanken aan begrippen: een kind begrijpt geleidelijk dat aan een woord ook
informatie is vast gelegd. De passieve of receptieve woordenschat van een kind (de woorden
die het kind wel begrijpt, maar nog niet zelf gebruikt) is dan ook groter dan de actieve of
productieve woordenschat (de woorden die het kind spreekt).
o Uitbereiding van de woordenschat: Het aantal woorden dat een kind kent is individueel
verschillend: een actieve woordenschat van een 2-jarige peuter is tussen de 50 en 600
woorden (Verrips, 1999). Kinderen maken zelf woorden van woorden die ze niet kennen. Ze
kennen bijvoorbeeld het woord oppas en radio. Van een babyfoon maken de oppasradio.
Over de kwantitatieve groei van de woordenschat is niet te vermelden of het om de passieve
of de actieve woordenschat gaat (Schearlaekens, 2008). Lenneberg (1967) zegt dat het tussen
3 en 5 jaar het aantal woorden groeit tot ongeveer 900 tot 2100 woorden. Volgens Titone en
Danesi (1985) bedraagt het gemiddelde vocabulaire rond 3 jaar rond 1000 woorden.
Aitchison (2003) stelt dat kinderen van 2 jaar 500 woorden actief kennen, met 3 jaar 1000
worden en met 5 jaar 3000 woorden.
o Woordsoorten en -velden: Bij het leren van nieuwe woorden wordt het woord meteen
gecatalogiseerd: er wordt vastgelegd tot welke woordsoort het behoort, wat de gebruikelijke
plaats in de zin is en in welk semantisch veld (een groep woorden die qua betekenis bij elkaar
horen). Voorbeeld: Paars, groen, blauw hoort bij de kleuren.
o Uitbreiding van syntactische componenten: de syntactische en semantische component
ontwikkelen zich hand in hand met elkaar. De syntactische component breidt zich verder uit
als het kind zinnen gaat maken. Eerst kan een kind nog maar één woord (eenwoordsfase),
vervolgens verschijnen de tweewoordzinnen, waarmee relaties kan worden gelegd. Al snel
worden de zinnen langer en ingewikkelder.
Taalgebruik: pragmatische componenten
o Taalgebruik: pragmatische componenten: Al jong leren kinderen hun taal effectief te
gebruiken in de communicatie: ze gebruiken de pragmatische component. Bijvoorbeeld bij
dank je wel. Kinderen weten nog niet de betekenis maar leren al wel dat als ze iets krijgen je
dank je wel moet zeggen.
Er zijn 4 periodes te onderscheiden in de volgorde hoe een kind de taal leert te verwerven.
1. Prelinguale of preverbale periode: hierin is er nog geen sprake van echte taal en kan worden
onderverdeeld in 4 fases: huilen (eerste 6 week), vocaliseren (6-20 weken), vocaal spel (4-6 maanden)
en brabbelen (vanaf 7 maand)
2. Vroeglinguale periode: op deze fase leert een 1-jarig kind woorden uit te spreken. Wanneer een kind
ontdekt dat een woord bij een ding of persoon hoort is dat een aanwijzing dat het symboolbewustzijn
zich aan het ontwikkelen is: het kind gaat beseffen dat een woord kan verwijzen naar iets of iemand in
de werkelijkheid.
3. Differentiatiefase: de benaming van deze periode van de taalverwerving verwijst naar het feit dat het
kind zijn taalkennis gaat verfijnen en ook de andere taalcomponenten (morfologie en syntaxis) steeds
meer gaat gebruiken. Differentiëren wil zeggen: onderscheid aanbrengen.
4. Voltooiingsfase: vanaf ongeveer 5 tot 9 jaar worden de componenten van de grammatica verder
ontwikkeld. Hierin heeft de school een grote bijdrage aan de taalontwikkeling. Het taalonderwijs moet
aansluiten op het niveau van de leerlingen.
Na de voltooiingsfase stopt de taalverwerving niet. Ook oudere kinderen en volwassenen leren elke dag nieuwe
woorden en kunnen taal steeds beter gebruiken.
Zo loopt de mondelinge taalverwerving van kinderen tot 6 jaar.
Klanken: fonologische component:
o Nederlands als eerste taal: de prelinguale of preverbale ontwikkeling wordt in 4 fases verdeeld: huilen,
vocaliseren, vocaal spel en brabbelen
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ThairaEsmee. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.94. You're not tied to anything after your purchase.