Week 2
Kamerstukken II 2017/18, 34 126, A (gewijzigd voorstel van wet herziening regeling meerdaadse
samenloop)
De aanzet tot dit wetsvoorstel vormde een vonnis van de rechtbank Amsterdam uit 2011 in een
ernstige zedenzaak. De rechtbank had de meerdaadse samenloopregeling buiten toepassing gelaten
omdat te weinig strafruimte zou overblijven.
De meerdaadse samenloopregeling wordt toegepast als een verdachte meerdere strafbare feiten
heeft begaan en daarvoor gelijktijdig terecht staat of daarvoor gelijktijdig terecht had kunnen staan.
Art. 57 Sr: de wet begrenst in die gevallen de maximaal op te leggen straf voor de feiten tot
niet meer dan 1/3e boven het hoogste maximum.
Uitgangspunt is dat zo met de proportionaliteit van de totale duur van de vrijheidsstraf
rekening wordt gehouden
Art. 63 Sr: regeling van meerdaadse samenloop is ook van toepassing op de ongelijktijdige
berechting van feiten die als meerdaadse samenloop hadden kunnen worden bestraft. Dus
welke gelijktijdig berecht hadden kunnen worden.
Het probleem bij de huidige regeling zit vooral in de situatie van ongelijktijdige berechting. Een ouder
feit wordt berecht en dat strafbare feit had in samenloop kunnen worden berecht met een later feit
of latere feiten. In zo’n geval wordt nu bij de bestraffing van het oudere feit elke latere veroordeling
tot straf in mindering gebracht. Dit kan er soms toe leiden – zoals in de Amsterdamse zaak – dat voor
het te berechten feit vrijwel geen strafruimte meer over is. Dit wetsvoorstel brengt daarin
verandering:
1. Strafplafond wordt verhoogt van 1/3e naar de helft van het hoogste strafmaximum.
2. Het strafverminderend effect bij ongelijktijdige berechting wordt beperkt doordat enkel nog
rekening gehouden moet worden met de eerste veroordeling waarbij het oude feit
meegenomen had kunnen worden.
Amendement kiest voor een andere weg kiest ervoor om niet de eerstvolgende veroordeling in
mindering te brengen, maar de veroordeling waarbij de hoogste straf is opgelegd.
De indieners menen dat de keuze voor de eerste veroordeling als nadeel heeft dat het in
mindering brengen van die eerste veroordeling vaak afhangt van toevalligheden en tot
willekeur leidt. Bovendien doet het recht aan de in het wetsvoorstel neergelegde gedachte
dat een persoon niet hoeft te profiteren van zijn criminele carrière.
Het wetsvoorstel bouwt echter voort op het bestaande stelsel waarbij ingeval van ongelijktijdige
berechting de fictie wordt gecreëerd van gelijktijdige berechting. Met de keuze van het amendement
om uitsluitend rekening te houden met de veroordeling waarbij de hoogste straf is opgelegd, wordt
die fictie losgelaten.
In de tweede plaats creëert het amendement voor de rechter de bevoegdheid om in bepaalde
gevallen – in aanvulling op de straf die volgt uit toepassing van de meerdaadse samenloopregeling –
voor een te berechten zwaar feit een extra gevangenisstraf op te leggen. Het betreft hier de situatie
,wanneer het gaat om misdrijven met een strafmaximum van 12 jaar die niet konden worden
opgelost. (art. 63 Sr leidt anders in col-case zaken nog steeds tot geen of zeer beperkte strafruimte)
Lid 3: de mogelijkheid voor de rechter om in bijzondere gevallen en bij ernstige feiten die zijn
bedreigd met een gevangenisstraf van 12 jaar of meer, boven op de straf bepaald met de
meerdaadse samenloopregeling voor het nieuw te berechten feit een gevangenisstraf op te
leggen die niet hoger is dan een derde van de maximale strafbedreiging gesteld op dat feit.
Door de rechter de mogelijkheid te geven 1/3 van het strafmaximum van het te berechten feit op te
leggen, wordt tevens geborgd dat zich bij ernstige delicten niet de situatie kan voordoen dat de
rechter geen strafruimte meer heeft, een mogelijkheid die het wetsvoorstel nog wel openlaat.
Dit roept echter de vraag op waarom de oorzaak van de latere berechting geen gewicht in de
schaal legt bij misdrijven met een strafmaximum van onder de 12 jaar?
Het amendement hanteert het herzieningscriterium van artikel 457 Sv om te bepalen of sprake is van
een zaak die niet eerder kon worden opgelost. Voor de herzieningsregeling is dat criterium geschikt.
Dan is er al een hele strafzaak geweest en hebben het openbaar ministerie, de rechter en de politie
al het mogelijke gedaan om alle feiten boven water te krijgen. In het geval van art. 63 Sr zal dan
teruggekeken moeten worden in de tijd, het is moeilijk te bepalen of het strafbare feit dan eerder
opgelost had kunnen zijn.
Kamerstukken II, 32 169 – MvT geen taakstraf bij zeden/geweld/recidive
Het onderhavige wetsvoorstel voorziet in de beperking van de mogelijkheden om een taakstraf op te
leggen in geval van veroordeling voor een ernstige zeden- of geweldsmisdrijf.
Naar de praktijk van het vorderen en opleggen van taakstraffen ingeval van ernstige misdrijven is
door de Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal een onderzoek uitgevoerd.
Uit dit onderzoek concluderen zij dat bij het vorderen en opleggen van taakstraffen in het algemeen
conform het oogmerk van de wetgever moet worden gehandeld.
De taakstraf is een passende straf voor naar verhouding lichte delicten; voor (ernstige)
zeden- en geweldsmisdrijven is het opleggen van een taakstraf in beginsel niet aan de orde.
Opleggen van een taakstraf voor ernstigere feiten is niet uitgesloten maar dan is het wel aangewezen
om dit tezamen met een vrijheidsstraf te doen.
De taakstraf heef heden ten dage dus een belangrijke positie ingenomen in het Nederlandse
sanctiestelsel. De regering acht dit op zich een goede zaak en heef de ontwikkeling van de taakstraf
tot een volwaardige sanctie ook altijd gestimuleerd. Voor bepaalde, minder ernstige strafbare feiten
kan de taakstraf een effectief alternatief zijn voor een korte gevangenisstraf. Met het opleggen van
een taakstraf wordt aan de ene kant tot uitdrukking gebracht dat het gepleegde feit door de
samenleving niet wordt geaccepteerd en dat de schuldige hiervoor dient te worden gestraft, aan de
andere kant kan door het opleggen van de taakstraf worden voorkomen dat de veroordeelde uit de
samenleving wordt gehaald, wat het gevolg zou zijn van een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf. In
termen van recidivevermindering geldt de korte gevangenisstraf als het minst effectief. Ook de
samenleving heef er dus belang bij dat waar mogelijk en passend, een taakstraf wordt opgelegd.
Naarmate het gaat om ernstiger feiten weegt het belang van het voorkomen van detentie echter niet
meer op tegen het belang van de samenleving om enerzijds het aangerichte kwaad te vergelden en
anderzijds om te voorkomen dat herhaling optreedt door onschadelijkmaking als dat nodig is, maar
, ook door veel gerichter en intensiever te werken aan gedragsverandering. In dergelijke gevallen is
het naar het oordeel van de regering niet voldoende dat een misdrijf bestraft wordt met enkel een
taakstraf.
Een dergelijk bestraffing met een taakstraf voldoet niet aan de eisen die, gelet op de ernst
van het delict, met het oog op vergelding en het voorkomen van nieuwe strafbare feiten in
de toekomst, moeten worden gesteld. Het onderhavige wetsvoorstel voorziet er daarom in
dat in geval van veroordeling voor een ernstig zeden- of geweldsmisdrijf alleen een taakstraf
kan worden opgelegd tezamen met een al dan niet (deels) voorwaardelijke vrijheidsstraf of
vrijheidsbenemende maatregel. Door middel van het stellen van bijzondere voorwaarden
verbonden aan de voorwaardelijke straf kan dan gericht gewerkt worden aan
gedragsverandering van de veroordeelde aan het voorkomen van recidive.
Daarnaast voorziet dit wetsvoorstel erin dat niet opnieuw een taakstraf wordt opgelegd indien een
eerder opgelegde taakstraf voor een soortgelijk delict de dader er kennelijk niet van heeft
weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te plegen. Hier geldt dat indien een taakstraf kennelijk
geen gedragsverandering bij de veroordeelde heef bewerkstelligd, niet volstaan kan worden met het
opleggen van opnieuw een taakstraf, maar dat in de plaats daarvan of daarnaast een
onvoorwaardelijke of (deels) voorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel
geboden is.
Het OM kan zich vinden in de strekking van het wetsvoorstel. Het OM geef daarbij aan dat het
maatschappelijk draagvlak voor de taakstraf onder druk is komen te staan. Een straf, of dat nu een
geldboete, taakstraf of gevangenisstraf is, moet aansluiten bij de strafbeleving in de maatschappij.
Het maatschappelijk draagvlak voor de taakstraf zal afnemen als zij te ruim wordt toegepast. Vanuit
het oogpunt van de maatschappelijke acceptatie van de taakstraf kan het OM zich vinden in de
strekking van het wetsvoorstel.
Conceptwetsvoorstel – wijziging van het Wetboek van Strafrecht i.v.m. het beperken van de
mogelijkheden om een taakstraf op te leggen bij geweld tegen personen met een publieke taak
(uitbreiding taakstrafverbod)
Dit wetsvoorstel strekt ertoe het huidige taakstrafverbod voor geweld- en zedenmisdrijven uit te
breiden naar elke vorm van geweld tegen personen in de uitoefening van een publieke taak in het
kader van de handhaving van de orde of veiligheid. Deze personen stellen zich maximaal dienstbaar
op aan de samenleving. Niet zelden staan zij mensen bij die in acuut levensbedreigende situaties
verkeren. In die gevallen is terugtreden bij geweldpleging vaak niet of niet goed mogelijk.
Tegen dit geweld, waarbij niet de mogelijkheid bestaat zich daaraan te onttrekken door terug te
treden, moet stevig worden opgetreden.
Een taakstraf is hierbij geen passende sanctie.
Het wetsvoorstel wil deze regeling in die zin uitbreiden dat niet kan worden volstaan met het
opleggen van een “kale taakstraf”, dat wil zeggen een taakstraf die niet wordt gecombineerd met
een andere, vrijheidsbenemende sanctie, aan plegers van elke vorm van fysiek geweld tegen
personen met een publieke taak. Concreet gaat het daarbij om veroordelingen voor de artikelen 300
tot en met 303 Sr.
Zoals hiervoor werd aangegeven moet bij personen met een publieke taak vooral worden gedacht
aan diegenen die zich niet aan een confrontatie met geweld van een derde bij de uitoefening van hun
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller amyluijten. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.03. You're not tied to anything after your purchase.