Samenvatting contractenrecht
Week 1
1.1 Vooraf
De hoofdvraag is: wat is de plaats van het vermogensrecht binnen de juridische
infrastructuur van onze marktsamenleving? Het belang van deze vraag is drieledig. Ten
eerste kan de voorgenomen plaatsbepaling van het vermogensrecht bijdragen aan een beter
dogmatisch begrip van het Nederlandse systeem van vermogensrecht en zijn ontwikkeling.
Daarnaast kan de plaatsbepaling bijdragen aan ons begrip van de feitelijke invloed die
uitgaat van andere regelsystemen op de ontwikkeling van vermogensrechtelijke normen en
handhavingsvormen. Ten derde kan het antwoord op de hoofdvraag inzicht geven in de
relatieve kracht en zwakte van het vermogensrecht als beleidsinstrument in de context van
de marktsamenleving.
1.2 Onderwerp en indeling
Vermogensrecht is het geheel aan regels dat het rechtsverkeer tussen burgers onderling
faciliteert en geleidt. Het raamwerk van het vermogensrecht is te vinden in Boek 3, 5, 6 en 7
BW. Het omvat het goederenrecht en het verbintenissenrecht, waarbij het goederenrecht
regelt hoe men goederen verkrijgt en verliest, en het verbintenissenrecht het ontstaan en
tenietgaan van vorderingsrechten en schulden regelt. Onder regulering wordt verstaan regels
die de voorwaarden stellen waaronder toegang tot specifieke markten wordt verleend en de
spelregels voor marktgedrag in het algemeen. Die regels zijn vaak te vinden in specifieke
publiekrechtelijke regelcomplexen, maar ook in zelfregulering en zelfs in het BW. In de
gangbare opvatting is een markt het geheel van omstandigheden dat het mogelijk maakt dat
door wilsovereenstemming een uitwisseling van goederen en diensten plaatsvindt tegen een
prijs die door vraag en aanbod tot stand is gekomen.
1.3 Van BW naar vermogensrecht
Het verbintenissenrecht geeft aan hoe verbintenissen tussen partijen ontstaan en tenietgaan,
het beschermt contractuele verwachtingen. Het faciliteert dus de uitwisselingen van
vermogenswaarde en het beschermt het vermogen tegen maatschappelijk onwenselijke
beschadigingen. Het goederenrecht bepaalt onder meer hoe men het meest omvattende
recht op zaken en vermogensrechten verkrijgt en verliest. Dit meest omvattende recht
noemen we eigendom wanneer het object stoffelijk, voor menselijke beheersing vatbare
objecten betreft.
2.2.1 Vermogensrecht als weg
Het vermogensrecht beschermt eigendom en faciliteert economische uitwisseling van
goederen en waardeerbare prestaties. Rechtsverkeer is in deze opvatting gereguleerd
economisch verkeer en het vermogensrecht fungeert als infrastructuur voor dat
rechtsverkeer. Het vermogensrecht is ten eerste faciliterend, omdat het niet voorschrift welke
route de weggebruikers kiezen.
2.2.2 Aanvullend recht en dwingend recht
Het faciliteren van het vermogensrecht geschiedt door middel van aanvullend recht. De
regels van het vermogensrecht zijn in beginsel van regelendrechtelijke aard, tenzij uit de
wettekst of de totstandkomingsgeschiedenis blijkt of volgt dat zij van dwingend recht zijn.
Regelend recht vindt men in het contractenrecht, maar ook in het onrechtmatigedaadsrecht.
De schuld- en risicoaansprakelijkheden van titel 6.3 BW zijn in beginsel van regelend recht.
2.3.2 Verhandelbaarheid, kenbaarheid, stabiliteit en voorspelbaarheid
Erkenning en handhaving van het eigendomsrecht, de exclusieve bevoegdheid van een
persoon om een goed te hebben, te gebruiken, de vruchten ervan te plukken en om het
desgewenst te vernietigen, is een van de randvoorwaarden voor economische uitwisseling.
,Een stelsel van goederenrecht dat aan de volgende vier aspecten voldoet, schept in elk
geval enkele randvoorwaarden voor welvaart door markteconomie:
1. Verhandelbaarheid;
2. Kenbaarheid;
3. Stabiliteit;
4. Voorspelbaarheid.
Ten eerste maakt een markteconomisch rechtssysteem verhandelbaarheid door overdracht
mogelijk. Daarnaast maakt een goed rechtssysteem eigendomsposities naar buiten toe
kenbaar. Als een of andere vorm van openbaarheid van eigendomsposities bestaat en
zodoende voor derden tot op grote hoogte zeker is wie eigenaar is en dus tot vervreemden
en bezwaren bevoegd, kan het eigendomsrecht worden gebruikt voor economische
uitwisseling. Stabiliteit en voorspelbaarheid zijn ook belangrijk. Het recht met betrekking tot
eigendom moet vooral saai en voorspelbaar zijn. Het subjectieve recht moet op voorspelbare
wijze gehandhaafd kunnen worden tegenover inbreukmakers.
2.3.3 Begrenzing van eigendom
Exclusieve individuele heerschappij over goederen is een hoeksteen van markteconomie.
Daartegenover staat het meest omvattende recht ook in de context van maatschappelijke
belangen moet worden gezien. Er zijn drie categorieën van begrenzing van eigendom,
namelijk:
1. Begrenzing tussen burgers onderling;
2. Begrenzing om redenen van het algemeen belang of sociale doelen;
3. Indirecte begrenzing door herverdeling van welvaart.
Ten eerste kan tussen twee partijen in een specifieke verhouding het eigendomsrecht
worden begrensd. Exclusief tenzij. Dit doet zich bijvoorbeeld voor als het eigendomsrecht
met geen ander doel wordt gebruikt dan om een ander te schaden of als de eigenaar in
redelijkheid niet tot de betreffende uitoefening had kunnen komen gegeven de betrokken
belangen (art. 3:13 lid 2 BW). De tweede vorm van begrenzing is gelegen in de verhouding
tot de samenleving als geheel. Als gemeenschapsbelangen zwaarder wegen, dan wordt het
eigendomsrecht gerelativeerd en zo nodig opgeofferd. De derde vorm van begrenzing is
gelegen in belastingmaatregelen, sociale zekerheid, subsidievormen en andere
overheidsinstrumenten die strekken tot herverdeling van welvaart van rijk naar arm en van
bevoorrecht naar achtergesteld, door bijvoorbeeld het progressief bestaan van inkomen of
het afromen van vermogen na overlijden.
2.4 Autonomie en contractsvrijheid
In het vermogensrecht is elk persoon bekwaam om rechtshandelingen te verrichten (art. 3:32
BW) en daarmee goederen te verwerven en over te dragen en verplichtingen aan te gaan.
Het vrije genot van het burgerlijke recht is een hoeksteen van onze markteconomie en van
onze rechtsorde. Het straalt uit naar en heeft een rechtstreekse band met de vrijheid van
arbeid, consumptie, ondernemen en vermogensaccumulatie. De ruimte die deze burgerlijke
vrijheden creëren, kan men partijautonomie kunnen noemen en de contractsvrijheid als
species van de autonomie. De wetgever vond de uitgangspunten van partijautonomie,
contractsvrijheid en gebondenheid aan het gegeven woord in het vermogensrecht zo evident
dat het niet werd opgenomen in het BW.
3.2 Rationele keuze
Volgens de rationele-keuzetheorie beschikken individuen over voorbeeldige cognitieve
vaardigheden, consistente voorkeuren en adequate wilskracht. Een minder harde theorie
over de rationele keuze is dat mensen over het algemeen geen volstrekt irrationele wezen
zijn en dat zij sommige beslissingen namen na een bepaalde en bewuste afweging van
kosten, baten en alternatieve handelswijzen, maar andere beslissingen misschien niet, dat zij
beperkt worden door hun omgeving, hun capaciteiten en middelen en dat zij niet allemaal
hetzelfde gebakken zijn en dat de theorie dus een model van gemiddeld beslisbedrag geeft.
Voor de bestudering van marktgedrag van individuen is een rationele-keuzetheorie een
,model van menselijk beslisgedrag. Dit is een sterk versimpelde voorstelling van zaken die
gemiddeld genomen een correcte beschrijving moet geven. In dit model is een aantal
veronderstellingen van belang, zoals:
Individuen hebben een ontwikkeld wilsvermogen en redeneren met behulp van
logica;
Zij hebben een duidelijk beeld van hun voorkeuren in het leven en zij zijn in staat om
die voorkeuren te rangschikken;
Zij zijn in staat om de kosten en baten van de beschikbare keuzemogelijkheden in te
schatten;
Zij zijn in staat om keuzemogelijkheden te vergelijken in het licht van hun
preferenties.
3.3 Rationele keuzefactor zoekt informatie
De beslisser die keuzemogelijkheden wil afzetten tegen de eigen voorkeuren, moet
informatie hebben over de eigenschappen van die keuzemogelijkheden. Informatie over de
prijs en de kwaliteit van hetgeen wordt aangeboden op de markt waar de beslisser zich op
beweegt, is in heet bijzonder van belang om het rationele keuze-model goed te laten werken.
In de economie worden met betrekking tot informatie over goederen en hun kwaliteit de
volgende drie goederen onderscheiden:
1. Zoekgoederen;
Zoekgoederen zijn eenvoudig op kwaliteit te beoordelen door te zoeken en te
vergelijken.
2. Ervaringsgoederen;
Bij ervaringsgoederen is het vooraf niet eenvoudig om de kwaliteit van het goed in te
schatten, maar als men er eenmaal ervaring mee heeft opgedaan, kan men achteraf
de kwaliteit wel beoordelen.
3. Geloofsgoederen.
Geloofsgoederen zijn het meest problematisch. Het is noch vooraf, noch achteraf
mogelijk om te zeggen of men het juiste goed heeft gekozen. Van een arts en
advocaat kan men als leek onmogelijk zeggen of deze beroepsbeoefenaar kwalitatief
aan de maat was, ook niet achteraf.
3.4.1 Informatietekort en marktfalen
De rationele-keuzetheorie veronderstelt dat economische beslissingen en dus
contracteerbeslissingen volgens een rationeel keuzeproces tot stand komen, waarbij
informatie met betrekking tot verschillende keuzealternatieven wordt vergeleken. Dit
mensbeeld strookt tot op zekere hoogte met concepten als autonomie en keuzevrijheid in het
vermogensrecht. De centrale gedachte in het economisch denken dat is gebaseerd op het
methodologisch individualisme en het rationele-keuzemodel is dat als een markt goed werkt,
mensen op die markt in staat worden gesteld om economisch beslissingen te nemen die hun
belangen het beste dienen. Een van de gevallen waarin de markt faalt, is een situatie van
informatietekort. Daarom zijn veel rechtsregels in het vermogensrecht gericht op het
wegnemen van informatietekorten in het contractenrecht. Deze regels streven dus naar een
goed werkende markt.
3.5.1 Wils- en handelingsbekwaamheid
Autonomie associëren we met een individualistische wereldvisie waarin geldt dat eenieder
zelf vrij en verantwoordelijk is om zijn eigen toekomst vorm te geven, dat het gegeven woord
bindt en dat wie zijn billen brandt op de blaren moet zitten. In het vermogensrecht gaat het
om het recht om te beschikken over het eigen vermogen en om zichzelf te binden en de
verantwoordelijkheid die daaraan verbonden is. Autonomie wordt daarom ook gedefinieerd
als het fundamentele recht en de ultieme verantwoordelijkheid van individuen om hun eigen
lot te bepalen, door hun handelen uit vrije wil. In het vermogensrecht associëren we
autonomie met handelingsbekwaamheid, partijautonomie, contractsvrijheid en ook met de
, faciliterende functie van het vermogensrecht. Als een individu een volgroeid vermogen heeft
om zijn wil te bepalen, dan wordt hij geacht wilsbekwaam en handelingsbekwaam te zijn.
3.5.2 Gronden voor paternalisme
Wanneer het recht grenzen stelt aan de markt en de rol van de individuele beslisser
daarbinnen in het belang van diezelfde beslisser en zo nodig tegen de wil van die beslisser,
spreken we van paternalisme. Paternalisme geeft uitdrukking aan de manier waarop de
cultuur ethisch en morele grenzen stelt aan de markt in het belang van de individuele mens
en zo nodig tegen de wil van dat individu. Vaker is de noodzaak tot maatschappelijke
ordening en het beschermen van belangen van anderen dan de directbetrokkene de
rechtvaardigingsgrond. Paternalisme kan een grond zijn voor een ingreep, maar niet elke
ingreep is gegrond op paternalisme. Dwingend recht dat ingrijpt in de beslisruimte van de het
individu om andere redenen is geen paternalisme.
3.5.3 Vormen van paternalisme
De literatuur maakt verschillende onderverdelingen van paternalisme. Zo wordt gesproken
van direct en indirect paternalisme. Bij direct paternalisme richt het verbod zich tot de
persoon tot wiens belang het paternalisme strekt, terwijl bij de tweede categorie als het ware
een derde moet zien te voorkomen dat de beschermde persoon schade lijdt. Deze indirect
paternalisme wordt niet alleen ingegrepen in de handelingsvrijheid van de beschermde
persoon, maar ook in die van de derde. Ook wordt onderscheid gemaakt tussen zwak en
sterk paternalisme. Zwak paternalisme kan voorlichting en educatie zijn om mensen te
overtuigen van een betere levensstijl. Informatie over gevaren van bepaalde handelingen is
een juridische variant van zwak paternalisme. Dwingend recht kan in het teken staan van
sterk paternalisme.
Wilsgebreken Hijma
2. Wilsgebreken en hun werkterrein
Er zijn vier wilsgebreken, namelijk bedreiging, bedrog, misbruik van omstandigheden en
dwaling. Art. 3:44 BW beheerst alle rechtshandelingen in de zin van titel 3.2 BW, onder welk
begrip ook overeenkomsten met meerdere partijen vallen. Via de schakelbepaling van art.
3:59 BW komt zelf toepassing op meerpartijenovereenkomsten van niet-
vermogensrechtelijke aard in beeld. Art. 6:228 BW is geschreven voor overeenkomsten in de
zin van art. 6:212 lid 1 BW. Op grond van art. 6:228 lid 2 BW zijn de betreffende bepalingen
niet van toepassing op meerpartijenovereenkomsten, voor zover de strekking van de
betrokken bepalingen in verband met de aard van de overeenkomst zich daartegen verzet.
Een meerzijdige rechtshandeling is een rechtshandeling waarbij een of meer partijen jegens
een of meer andere een verbintenis aangaan. Hieronder vallen ook
meerpartijenovereenkomsten. Van dwaling kan dus worden gezegd dat dit ook betrekking
heeft op meerpartijenovereenkomsten, tenzij de aard van de overeenkomst aan toepassing
in de weg staat.
3. Ontbinding (art. 6:279 BW)
Aan de mogelijkheid om een meerpartijenovereenkomst te vernietigen wegens een
wilsgebrek besteedt de wetgever geen aandacht. Wel kan een meerpartijenovereenkomst
worden ontbonden wegens een tekortkoming (art. 6:279 BW). Ontbinding is niet bij alle
obligatoire overeenkomsten, maar alleen bij wederkerige waarbij elk van beide partijen een
verbintenis op zich neemt ter verkrijging van de prestatie waartoe de wederpartij zich
daartegenover jegens haar bindt (art. 6:261 lid 1 BW). Ook overeenkomsten tussen meer
dan twee partijen komen voor ontbinding in aanmerking.
Week 1
1.1 Vooraf
De hoofdvraag is: wat is de plaats van het vermogensrecht binnen de juridische
infrastructuur van onze marktsamenleving? Het belang van deze vraag is drieledig. Ten
eerste kan de voorgenomen plaatsbepaling van het vermogensrecht bijdragen aan een beter
dogmatisch begrip van het Nederlandse systeem van vermogensrecht en zijn ontwikkeling.
Daarnaast kan de plaatsbepaling bijdragen aan ons begrip van de feitelijke invloed die
uitgaat van andere regelsystemen op de ontwikkeling van vermogensrechtelijke normen en
handhavingsvormen. Ten derde kan het antwoord op de hoofdvraag inzicht geven in de
relatieve kracht en zwakte van het vermogensrecht als beleidsinstrument in de context van
de marktsamenleving.
1.2 Onderwerp en indeling
Vermogensrecht is het geheel aan regels dat het rechtsverkeer tussen burgers onderling
faciliteert en geleidt. Het raamwerk van het vermogensrecht is te vinden in Boek 3, 5, 6 en 7
BW. Het omvat het goederenrecht en het verbintenissenrecht, waarbij het goederenrecht
regelt hoe men goederen verkrijgt en verliest, en het verbintenissenrecht het ontstaan en
tenietgaan van vorderingsrechten en schulden regelt. Onder regulering wordt verstaan regels
die de voorwaarden stellen waaronder toegang tot specifieke markten wordt verleend en de
spelregels voor marktgedrag in het algemeen. Die regels zijn vaak te vinden in specifieke
publiekrechtelijke regelcomplexen, maar ook in zelfregulering en zelfs in het BW. In de
gangbare opvatting is een markt het geheel van omstandigheden dat het mogelijk maakt dat
door wilsovereenstemming een uitwisseling van goederen en diensten plaatsvindt tegen een
prijs die door vraag en aanbod tot stand is gekomen.
1.3 Van BW naar vermogensrecht
Het verbintenissenrecht geeft aan hoe verbintenissen tussen partijen ontstaan en tenietgaan,
het beschermt contractuele verwachtingen. Het faciliteert dus de uitwisselingen van
vermogenswaarde en het beschermt het vermogen tegen maatschappelijk onwenselijke
beschadigingen. Het goederenrecht bepaalt onder meer hoe men het meest omvattende
recht op zaken en vermogensrechten verkrijgt en verliest. Dit meest omvattende recht
noemen we eigendom wanneer het object stoffelijk, voor menselijke beheersing vatbare
objecten betreft.
2.2.1 Vermogensrecht als weg
Het vermogensrecht beschermt eigendom en faciliteert economische uitwisseling van
goederen en waardeerbare prestaties. Rechtsverkeer is in deze opvatting gereguleerd
economisch verkeer en het vermogensrecht fungeert als infrastructuur voor dat
rechtsverkeer. Het vermogensrecht is ten eerste faciliterend, omdat het niet voorschrift welke
route de weggebruikers kiezen.
2.2.2 Aanvullend recht en dwingend recht
Het faciliteren van het vermogensrecht geschiedt door middel van aanvullend recht. De
regels van het vermogensrecht zijn in beginsel van regelendrechtelijke aard, tenzij uit de
wettekst of de totstandkomingsgeschiedenis blijkt of volgt dat zij van dwingend recht zijn.
Regelend recht vindt men in het contractenrecht, maar ook in het onrechtmatigedaadsrecht.
De schuld- en risicoaansprakelijkheden van titel 6.3 BW zijn in beginsel van regelend recht.
2.3.2 Verhandelbaarheid, kenbaarheid, stabiliteit en voorspelbaarheid
Erkenning en handhaving van het eigendomsrecht, de exclusieve bevoegdheid van een
persoon om een goed te hebben, te gebruiken, de vruchten ervan te plukken en om het
desgewenst te vernietigen, is een van de randvoorwaarden voor economische uitwisseling.
,Een stelsel van goederenrecht dat aan de volgende vier aspecten voldoet, schept in elk
geval enkele randvoorwaarden voor welvaart door markteconomie:
1. Verhandelbaarheid;
2. Kenbaarheid;
3. Stabiliteit;
4. Voorspelbaarheid.
Ten eerste maakt een markteconomisch rechtssysteem verhandelbaarheid door overdracht
mogelijk. Daarnaast maakt een goed rechtssysteem eigendomsposities naar buiten toe
kenbaar. Als een of andere vorm van openbaarheid van eigendomsposities bestaat en
zodoende voor derden tot op grote hoogte zeker is wie eigenaar is en dus tot vervreemden
en bezwaren bevoegd, kan het eigendomsrecht worden gebruikt voor economische
uitwisseling. Stabiliteit en voorspelbaarheid zijn ook belangrijk. Het recht met betrekking tot
eigendom moet vooral saai en voorspelbaar zijn. Het subjectieve recht moet op voorspelbare
wijze gehandhaafd kunnen worden tegenover inbreukmakers.
2.3.3 Begrenzing van eigendom
Exclusieve individuele heerschappij over goederen is een hoeksteen van markteconomie.
Daartegenover staat het meest omvattende recht ook in de context van maatschappelijke
belangen moet worden gezien. Er zijn drie categorieën van begrenzing van eigendom,
namelijk:
1. Begrenzing tussen burgers onderling;
2. Begrenzing om redenen van het algemeen belang of sociale doelen;
3. Indirecte begrenzing door herverdeling van welvaart.
Ten eerste kan tussen twee partijen in een specifieke verhouding het eigendomsrecht
worden begrensd. Exclusief tenzij. Dit doet zich bijvoorbeeld voor als het eigendomsrecht
met geen ander doel wordt gebruikt dan om een ander te schaden of als de eigenaar in
redelijkheid niet tot de betreffende uitoefening had kunnen komen gegeven de betrokken
belangen (art. 3:13 lid 2 BW). De tweede vorm van begrenzing is gelegen in de verhouding
tot de samenleving als geheel. Als gemeenschapsbelangen zwaarder wegen, dan wordt het
eigendomsrecht gerelativeerd en zo nodig opgeofferd. De derde vorm van begrenzing is
gelegen in belastingmaatregelen, sociale zekerheid, subsidievormen en andere
overheidsinstrumenten die strekken tot herverdeling van welvaart van rijk naar arm en van
bevoorrecht naar achtergesteld, door bijvoorbeeld het progressief bestaan van inkomen of
het afromen van vermogen na overlijden.
2.4 Autonomie en contractsvrijheid
In het vermogensrecht is elk persoon bekwaam om rechtshandelingen te verrichten (art. 3:32
BW) en daarmee goederen te verwerven en over te dragen en verplichtingen aan te gaan.
Het vrije genot van het burgerlijke recht is een hoeksteen van onze markteconomie en van
onze rechtsorde. Het straalt uit naar en heeft een rechtstreekse band met de vrijheid van
arbeid, consumptie, ondernemen en vermogensaccumulatie. De ruimte die deze burgerlijke
vrijheden creëren, kan men partijautonomie kunnen noemen en de contractsvrijheid als
species van de autonomie. De wetgever vond de uitgangspunten van partijautonomie,
contractsvrijheid en gebondenheid aan het gegeven woord in het vermogensrecht zo evident
dat het niet werd opgenomen in het BW.
3.2 Rationele keuze
Volgens de rationele-keuzetheorie beschikken individuen over voorbeeldige cognitieve
vaardigheden, consistente voorkeuren en adequate wilskracht. Een minder harde theorie
over de rationele keuze is dat mensen over het algemeen geen volstrekt irrationele wezen
zijn en dat zij sommige beslissingen namen na een bepaalde en bewuste afweging van
kosten, baten en alternatieve handelswijzen, maar andere beslissingen misschien niet, dat zij
beperkt worden door hun omgeving, hun capaciteiten en middelen en dat zij niet allemaal
hetzelfde gebakken zijn en dat de theorie dus een model van gemiddeld beslisbedrag geeft.
Voor de bestudering van marktgedrag van individuen is een rationele-keuzetheorie een
,model van menselijk beslisgedrag. Dit is een sterk versimpelde voorstelling van zaken die
gemiddeld genomen een correcte beschrijving moet geven. In dit model is een aantal
veronderstellingen van belang, zoals:
Individuen hebben een ontwikkeld wilsvermogen en redeneren met behulp van
logica;
Zij hebben een duidelijk beeld van hun voorkeuren in het leven en zij zijn in staat om
die voorkeuren te rangschikken;
Zij zijn in staat om de kosten en baten van de beschikbare keuzemogelijkheden in te
schatten;
Zij zijn in staat om keuzemogelijkheden te vergelijken in het licht van hun
preferenties.
3.3 Rationele keuzefactor zoekt informatie
De beslisser die keuzemogelijkheden wil afzetten tegen de eigen voorkeuren, moet
informatie hebben over de eigenschappen van die keuzemogelijkheden. Informatie over de
prijs en de kwaliteit van hetgeen wordt aangeboden op de markt waar de beslisser zich op
beweegt, is in heet bijzonder van belang om het rationele keuze-model goed te laten werken.
In de economie worden met betrekking tot informatie over goederen en hun kwaliteit de
volgende drie goederen onderscheiden:
1. Zoekgoederen;
Zoekgoederen zijn eenvoudig op kwaliteit te beoordelen door te zoeken en te
vergelijken.
2. Ervaringsgoederen;
Bij ervaringsgoederen is het vooraf niet eenvoudig om de kwaliteit van het goed in te
schatten, maar als men er eenmaal ervaring mee heeft opgedaan, kan men achteraf
de kwaliteit wel beoordelen.
3. Geloofsgoederen.
Geloofsgoederen zijn het meest problematisch. Het is noch vooraf, noch achteraf
mogelijk om te zeggen of men het juiste goed heeft gekozen. Van een arts en
advocaat kan men als leek onmogelijk zeggen of deze beroepsbeoefenaar kwalitatief
aan de maat was, ook niet achteraf.
3.4.1 Informatietekort en marktfalen
De rationele-keuzetheorie veronderstelt dat economische beslissingen en dus
contracteerbeslissingen volgens een rationeel keuzeproces tot stand komen, waarbij
informatie met betrekking tot verschillende keuzealternatieven wordt vergeleken. Dit
mensbeeld strookt tot op zekere hoogte met concepten als autonomie en keuzevrijheid in het
vermogensrecht. De centrale gedachte in het economisch denken dat is gebaseerd op het
methodologisch individualisme en het rationele-keuzemodel is dat als een markt goed werkt,
mensen op die markt in staat worden gesteld om economisch beslissingen te nemen die hun
belangen het beste dienen. Een van de gevallen waarin de markt faalt, is een situatie van
informatietekort. Daarom zijn veel rechtsregels in het vermogensrecht gericht op het
wegnemen van informatietekorten in het contractenrecht. Deze regels streven dus naar een
goed werkende markt.
3.5.1 Wils- en handelingsbekwaamheid
Autonomie associëren we met een individualistische wereldvisie waarin geldt dat eenieder
zelf vrij en verantwoordelijk is om zijn eigen toekomst vorm te geven, dat het gegeven woord
bindt en dat wie zijn billen brandt op de blaren moet zitten. In het vermogensrecht gaat het
om het recht om te beschikken over het eigen vermogen en om zichzelf te binden en de
verantwoordelijkheid die daaraan verbonden is. Autonomie wordt daarom ook gedefinieerd
als het fundamentele recht en de ultieme verantwoordelijkheid van individuen om hun eigen
lot te bepalen, door hun handelen uit vrije wil. In het vermogensrecht associëren we
autonomie met handelingsbekwaamheid, partijautonomie, contractsvrijheid en ook met de
, faciliterende functie van het vermogensrecht. Als een individu een volgroeid vermogen heeft
om zijn wil te bepalen, dan wordt hij geacht wilsbekwaam en handelingsbekwaam te zijn.
3.5.2 Gronden voor paternalisme
Wanneer het recht grenzen stelt aan de markt en de rol van de individuele beslisser
daarbinnen in het belang van diezelfde beslisser en zo nodig tegen de wil van die beslisser,
spreken we van paternalisme. Paternalisme geeft uitdrukking aan de manier waarop de
cultuur ethisch en morele grenzen stelt aan de markt in het belang van de individuele mens
en zo nodig tegen de wil van dat individu. Vaker is de noodzaak tot maatschappelijke
ordening en het beschermen van belangen van anderen dan de directbetrokkene de
rechtvaardigingsgrond. Paternalisme kan een grond zijn voor een ingreep, maar niet elke
ingreep is gegrond op paternalisme. Dwingend recht dat ingrijpt in de beslisruimte van de het
individu om andere redenen is geen paternalisme.
3.5.3 Vormen van paternalisme
De literatuur maakt verschillende onderverdelingen van paternalisme. Zo wordt gesproken
van direct en indirect paternalisme. Bij direct paternalisme richt het verbod zich tot de
persoon tot wiens belang het paternalisme strekt, terwijl bij de tweede categorie als het ware
een derde moet zien te voorkomen dat de beschermde persoon schade lijdt. Deze indirect
paternalisme wordt niet alleen ingegrepen in de handelingsvrijheid van de beschermde
persoon, maar ook in die van de derde. Ook wordt onderscheid gemaakt tussen zwak en
sterk paternalisme. Zwak paternalisme kan voorlichting en educatie zijn om mensen te
overtuigen van een betere levensstijl. Informatie over gevaren van bepaalde handelingen is
een juridische variant van zwak paternalisme. Dwingend recht kan in het teken staan van
sterk paternalisme.
Wilsgebreken Hijma
2. Wilsgebreken en hun werkterrein
Er zijn vier wilsgebreken, namelijk bedreiging, bedrog, misbruik van omstandigheden en
dwaling. Art. 3:44 BW beheerst alle rechtshandelingen in de zin van titel 3.2 BW, onder welk
begrip ook overeenkomsten met meerdere partijen vallen. Via de schakelbepaling van art.
3:59 BW komt zelf toepassing op meerpartijenovereenkomsten van niet-
vermogensrechtelijke aard in beeld. Art. 6:228 BW is geschreven voor overeenkomsten in de
zin van art. 6:212 lid 1 BW. Op grond van art. 6:228 lid 2 BW zijn de betreffende bepalingen
niet van toepassing op meerpartijenovereenkomsten, voor zover de strekking van de
betrokken bepalingen in verband met de aard van de overeenkomst zich daartegen verzet.
Een meerzijdige rechtshandeling is een rechtshandeling waarbij een of meer partijen jegens
een of meer andere een verbintenis aangaan. Hieronder vallen ook
meerpartijenovereenkomsten. Van dwaling kan dus worden gezegd dat dit ook betrekking
heeft op meerpartijenovereenkomsten, tenzij de aard van de overeenkomst aan toepassing
in de weg staat.
3. Ontbinding (art. 6:279 BW)
Aan de mogelijkheid om een meerpartijenovereenkomst te vernietigen wegens een
wilsgebrek besteedt de wetgever geen aandacht. Wel kan een meerpartijenovereenkomst
worden ontbonden wegens een tekortkoming (art. 6:279 BW). Ontbinding is niet bij alle
obligatoire overeenkomsten, maar alleen bij wederkerige waarbij elk van beide partijen een
verbintenis op zich neemt ter verkrijging van de prestatie waartoe de wederpartij zich
daartegenover jegens haar bindt (art. 6:261 lid 1 BW). Ook overeenkomsten tussen meer
dan twee partijen komen voor ontbinding in aanmerking.