100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Week 2 Hoorcollege jeugdcriminaliteit $7.47   Add to cart

Class notes

Week 2 Hoorcollege jeugdcriminaliteit

 27 views  1 purchase
  • Course
  • Institution
  • Book

Dit is een uitgebreide uitwerking van hoorcollege 2 van het vak jeugdcriminaliteit. Er is letterlijk getypt wat er is gezegd, inclusief de dia's waar nodig.

Preview 3 out of 17  pages

  • September 23, 2020
  • 17
  • 2020/2021
  • Class notes
  • Unknown
  • All classes
avatar-seller
JEUGDCRIMINALITEIT EN JEUGDBESCHERMING

Week 2 Hoorcollege – Criminologische theorieën vanuit biologisch perspectief

We gaan in op de theorie volgens Lombroso. Daarna gaan we een viertal andere biologische
factoren bespreken die in huidige theorieën in verband worden gebracht door ontwikkeling
van criminaliteit. Zoals bijvoorbeeld vanuit de psychofysiologie, de endrocrinologie, de
neurologie en de erfelijkheidsleer.

Lombroso: de geboren misdadiger
Lombroso dacht dat je criminelen en niet-criminelen van elkaar kan onderscheiden door
middel van uiterlijke kenmerken. Hij ging ervan uit dat criminele en zelfs typen criminelen
aan de hand van zichtbare uiterlijke kenmerken kan onderscheiden. Hij ging ervan uit dat
criminelen kenmerken hadden van voorouders uit primitieve tijden.

Aanleg en onzichtbare biologische kenmerken
Na Lombroso werd criminaliteit decennialang verklaard uit de sociale benadering. Als
midden jaren 70 kwam er weer een stroming op gang waarin vanuit de nature benadering
naar criminaliteit werd gekeken. Dit keek niet naar uiterlijke kenmerken, maar eerder gericht
op aanleg en moeilijk waarneembare lichamelijke kenmerken, zoals de invloeden van het
autonoom zenuwstelsel, de hormonen en de hersenen, maar ook welke rol erfelijkheid
speelt bij de ontwikkeling van delinquent gedrag.

Psychofysiologie
Vanuit de psychofysiologie veronderstelt men dat de lage activiteit van delen van het
autonome zenuwstelsel gelijk opgaat met een zwak ontwikkeld geweten. Het autonoom
zenuwstelsel beinvloed bijvoorbeeld de werking van organen en de hartslag. Er worden drie
theorieen onderscheiden vanuit het psychofysiologisch perspectief:
1. Low arousal-theorie;
2. Fearlessness-theorie;
3. Sensation seeking-theorie.

Low arousal-theorie
Hierbij gaat het om mensen met een verhoogd risico op criminaliteit een autonoom
zenuwstelsel hebben geërfd dat minder gevoelig is voor prikkels uit de omgeving.
Er zijn twee theorieen die het verband tussen low arousal en delinquent gedrag verklaren.
Dat is ten eerste de fearlessness-theorie.

Fearlessness-theorie
Hierbij gaat het erom dat een verlaagd lichamelijk stressniveau leidt tot minder gevoeligheid
voor negatieve consequenties van gedrag en minder gevoeligheids voor straf waardoor
eerder anti-sociaal of crimineel gedrag wordt vertoond.

Sensation seeking theorie
Hier wordt verondersteld dat door een laag lichamelijk stressniveau, dat je sneller verveeld
of vermoeid bent, waardoor je de spanning gaat opzoeken om het arousal te stimuleren. Dat
kan leiden tot crimineel gedrag, want delicten plegen is spannend en daar word je door
gestimuleerd. Beter zou zijn dat je bijvoorbeeld gaat bungeejumpen. Zo kan je ook sensatie
opzoeken en je verveling het hoofd bieden.

, JEUGDCRIMINALITEIT EN JEUGDBESCHERMING

Endrocrinologie
Vanuit de endrocrinologie wordt er gekeken naar hormonen. De relatie van hormonen met
vooral agressief gedrag. Hierbij is testosteron een van de hormonen waarnaar wordt
gekeken. Testosteron zou de neurologische gevoeligheid van prikkels uit de omgeving
dempen, waardoor problemen met emotionele controle kan ontstaan. Verder kan het ook
effect hebben op het vermogen tot rustig nadenken. Statistisch gezien is er een relatie
gevonden tussen testosteron en agressie. Dit verband is echter zwak. Wel significant, maar
zwak. Het geldt alleen voor jongeren en niet voor kinderen. Het verhoogde testosteron an
sich, lijkt geen invloed te hebben op agressief gedrag, alleen in combinatie met een laag
cortisol gehalte. Cortisol, ook wel het stresshormoon genoemd, wordt ook in verband
gebracht met agressie, maar dit verband is ook zwak. Hier geldt het verband tussen cortisol
en agressief gedrag vooral bij kinderen, en dan weer niet bij jongeren.

Neurologie
Wanneer we vanuit de neurologie kijken naar de ontwikkeling van agressief of delinquent
gedrag kijken we naar de hersenen of neurotransmitters. Als we kijken naar de hersenen, de
hypothese van de gebrekkige functionerende frontale hersenkwab centraal staat. Geweld
van mannen is voor een gedeelte te verklaren uit vroegere verstoringen uit de neurologische
ontwikkeling. Dat staat centraal in deze hypothese. Verder zegt deze hypothese dat er wordt
verondersteld binnen deze stroming dat er een relatie is tussen anti-sociaal gedrag en de
verminderde activiteit en kleinere volumes van hersengebieden die verbonden zijn met
aandacht, wilscontrole, besluitvaardigheid, emotieverwerking en empathie. Wanneer je kijkt
naar neurotransmitters, dit zijn stoffen die signalen tussen hersencellen doorgeven, wordt
doorgegeven via bijvoorbeeld chemicaliën als cerotamine en dopamine. Er lijkt een verband
te zijn tussen lage cerotanine, concentratie en anti-sociaal gedrag en agressieproblematiek.
Deze verbindingen zijn echter zwak en inconsistent. Wat interessant is, is de
middenadolecentie, dus jongeren van 14-17 jaar. In deze periode is er een verhoogde
kwetsbaarheid, riskant roekeloos gedrag. Dat kan je verklaren doordat:
1. Ten eerste de snelle toename van dopamineactiviteit in de pubertijd leidt tot een
toename van het zoeken naar beloning.
2. Ten tweede omdat er veel langzamere rijping is van de preventale cortex en de
verbindingen daarvan met andere hersengebieden.

Adolecenten leven in het nu. alles wat voor hen nu als een beloning voelt vinden ze fijn en ze
zullen niet naar de nadelen in de toekomst kijken. Wanneer die indopamineactiviteit voorbij
is, en de preventale cortex gerijpt is, neemt ook het riskant gedrag weer af.

Erfelijkheid
De invloed van de genen wordt momenteel in onderzoek onderzocht niet zo zeer in directe
relatie met gedrag, maar meer in een indirecte relatie, waarbij wordt gekeken aan de hand
van bijvoorbeeld factoren als impulsiviteit en gebrek aan angst. Er wordt dus verondersteld
dat de invloed van genen indirect is. Daarnaast wordt er in het huidige onderzoek naar de
genen de verklaring voor crimineel gedrag altijd in samenhang met de omgeving gezien.
Daarom uit zij twee theorieën. Er bestaan dus twee theorieën over de relatie tussen de
genen en de omgeving:

, JEUGDCRIMINALITEIT EN JEUGDBESCHERMING

1. Dual-risk model: bepaalde genen varianten doen de gevoeligheid voor het effect van
sommige negatieve ervaringen toenemen. Mensen met een bepaald genotype zou
onder bepaalde omstandigheden een verhoogd risico lopen om te ontsporen.
2. Differential susceptibility hypothesis: bepaalde genotypen zijn gevoelig voor zowel
positieve als negatieve opvoedomgevingen.

Chicago school of criminology
Deze school ontstond na 1900. Er was sprake van massaimmigratie. In al die jaren ontstond
een gedachte dat criminaliteit wordt bepaald door de sociale omstandigheden. Begin van de
20e eeuw was er dus een grote theoretische verschuiving, van de gedachte dat crimineel
gedrag veroorzaakt werd door individuele kenmerken zoals Lombroso beweerde, naar de
gedachte dat crimineel gedrag een sociaal product was. Tegen het eind van de jaren 30
waren er twee criminologische tradities ontstaan. De eerste was de Chicago school of
criminology en de Strain theorie van Mergen. De kern van beide is dat om het mysterie van
criminaliteit op te lossen, moet je de sociale wortels ervan begrijpen. Binnen de Chicago
school was er veel aandacht voor de stad. Een verklaring hiervoor is dat er een enorme groei
van steden plaatsvond, met name in Chicago. Nieuwkomers brachten niks nieuws mee,
waren arm en de stad voldeed niet aan zijn economische beloften. Zo ontstond bij
criminologen de gedachte dat een opgroeiende stad een verschil maakt in iemands leven.
Criminaliteit werd dus meer en meer gezien als een sociaal probleem.

Waarom Chicago? Chicago werd een broeinest van criminologisch onderzoek. Dat had twee
redenen:
1. Vanwege de groei en opkomende status van de stad;
2. Vanwege het bestaan van het oudste sociologieprogramma van de VS bij de
universiteit van Chicago.

Theorieën waar de Chicagoschool een belangrijke rol in speelden
- Sociale desorganisatie theorie van Shaw en McKay
- Collective efficacy theory van Sampson en collega’s
- Diffrentiele associatie theorie van Sutherland
- Neutralisatietheorie van Sykes en Matza
- Sociale leertheorie van Akers

Algemeen gedachtegoed van de sociologische Chicagoschool
Robert Park, een klantenverslaggever, veronderstelde dat de ontwikkeling van een stad
verloopt volgens een patroon en dat dit kan worden begrepen volgens bepaalde sociale
processen. De aard van deze sociale processen en het effect op menselijk gedrag zoals
criminaliteit, kunnen worden vastgesteld door nauwkeurige bestudering van het stadsleven.
Shaw en McKay omarmde zijn ideeën en legde met hun onderzoek de basis voor het Chicago
school. Ze waren zelf niet aan de universiteit van Chicago verbonden, maar hebben er wel
gestudeerd. Ze gebruikten het algemene model van stadsgroei, het Concentric zone theory.
Volgens dit model groeit de stad naar buiten toe via een bepaald patroon. Het centrum is
het commerciele zakendistrict. De buitenrand bestaat uit duurdere, betere woonwijken en
tussen deze twee hele zit de zone in transitie: verslechtere huurwoningen en de druk vanuit
het zakendistrict leidt tot constante verplaatsing van bewoners. Daarbij komen de golven
van binnenkomende immigranten die nergens anders kunnen wonen.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ffkruijt. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $7.47. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

76669 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$7.47  1x  sold
  • (0)
  Add to cart