Samenvatting Toegepaste Organisatiekunde
Hoofdstuk 1:
Belangrijke kenmerken van een organisatie zijn:
1. De menselijke factor;
2. De samenwerkingsvorm;
3. Doelgerichtheid;
4. Continuïteit.
Een organisatie = een menselijke samenwerking die doelgericht en blijvend.
Een bedrijf = een organisatie die goederen en/of diensten voortbrengt met het doel deze op
een afzetmarkt te verkopen.
Bedrijf zonder winstoogmerk (non-profitinstellingen) streven naar levering van
goederen en/of diensten voor algemeen nut tegen de laagst mogelijke offers.
Bedrijf met winstoogmerk of winstdoelstellingen streven naar winst.
Een onderneming = een bedrijf dat altijd gericht is op het maken van winst.
Binnen een onderneming zijn er een aantal ondernemingsvormen:
Rechtsvormen behorende bij natuurlijke personen:
o De eenmanszaak;
o De maatschap;
o De vennootschap onder firma (vof);
o De commanditaire vennootschap (cv).
Rechtsvormen behorende bij rechtspersonen:
o De naamloze vennootschap (nv);
o De besloten vennootschap (bv);
o De coöperatieve vereniging.
Er zijn meetinstrumenten nodig om de prestaties van een organisatie te meten en te
vergelijken.
Productiviteit (P) de verhouding tussen het bereikte (of beoogde) resultaat (R) en
de daarvoor gebrachte (of de daarvoor te verwachten) offers (O).
o Productiviteit = resultaat / offers
Effectiviteit de verhouding tussen het werkelijke bereikte resultaat en het
normresultaat dat men eigenlijk had moeten halen.
o Effectiviteit = R werkelijk / R norm
Efficiëntie de verhouding tussen de normoffers die men eigenlijk had mogen
brengen en de werkelijk gebrachte offers.
o Efficiëntie = O norm / O werkelijk
Waarom organisatietheorieën bestuderen?
1. Theorieën zijn een leidraad bij beslissingen in de managementpraktijk;
2. Theorieën vormen onze visies op organisaties;
3. Theorieën maken ons bewust van de omgeving van het bedrijf;
4. Theorieën zijn een bron van nieuwe ideeën.
,Hoofdstuk 2:
In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling van organisatiekunde in de loop der jaren besproken.
Luther en Calvijn de protestants-christelijke werkethiek = mensen moesten juist hun
roepen op aarde waar maken door noeste arbeid en onzelfzuchtige inzet. Deze ethiek
creëerde een nieuw tijdperk van zelfcontrole, verantwoordelijkheid en individualisme.
De achttiende eeuw was de eeuw van de opkomst van het kapitalisme, dat werd beschreven
door Adam Smith in An inquiry into the natue and causes of the wealth of nations. De
basiselementen van het kapitalisme waren:
1. De meeste efficiënte regulering van de stroom van middelen door de maatschappij
wordt bepaald door de natuurlijke wetten van vraag en aanbod en vrije concurrentie;
2. Ieder individu zou vrij moeten zijn in het vergaren van rijkdom;
3. Ieder individu zou vrij moeten zijn in het hebben van eigendomsrechten;
4. De opdeling van arbeid leidt door specialisatie tot vergroting van de productiviteit.
De Industriële revolutie speelde een rol bij de klassieke organisatiekunde. Door de uitvinding
van de stoommachine door James Watt in 1765 werd twaalf jaar later massaproductie met
behulp van stoomenergie mogelijk. De nieuwe verworven machinerieën verlaagden de
productiekosten omdat ze efficiënter werkten dan mens- en dierkracht.
In het begin van de 20e eeuw in de industrie was er een mix van verschillende gedachten
over technologie, ondernemingsgrootte en werkmethoden, waardoor de productiviteit
achterbleef bij de verwachtingen. Het productiviteitsprobleem had 3 hoofdoorzaken:
1. Er was een algemeen gebrek aan managementmethoden en getrainde managers;
2. Men had moeite met de implicaties van de nieuwe technologieën voor de
werkomgeving van de mens (bijv. introductie van het werken aan de lopende band);
3. Men had moeite met het bepalen van de juiste grootte van de nieuwe industriële
organisaties om de juiste schaalvoordelen te bereiken de (economische)
voordelen die ontstaan bij het vergroten van de productie.
De ontwikkeling van de organisatietheorieën kunnen verdeeld worden in verschillende
stromingen, namelijk:
1. Klassieke organisatiekunde (rond 1890);
a. Het scientific management van Taylor
b. Het scientific management van de Gilbreths
c. De algemene managementtheorieën van Fayol
d. De algemene managementtheorieën van Weber
2. Gedragskundige benadering (rond 1930);
a. Humanrelations-benadering
b. De gedragskundige aanpak van Mayo
c. Maslows behoeftepiramide
3. Revisionisme (rond 1950);
a. McGregors X- en Y-theorie
b. Rensis Likerts ‘linking-pin’ principe
c. Blake en Moutons ‘managerial grid’
d. Herzbergs tweefactorentheorie over motivatie
4. Systeembenadering (rond 1950);
a. Het transformatieproces
b. Het opensysteemmodel
5. Contingentiebenadering (rond 1960);
, 6. Totale kwaliteitszorg TQM-stroming (rond 1980);
7. De lerende organisatie (rond 1990).
Hoofdstuk 3:
Manager = iemand die zich richt op de planning, organisatie, leiding en beheersing van een
organisatie en die menselijk en materiële middelen toewijst om de organisatiedoelen te
bereiken.
In de grotere organisaties kan de machtsverdeling globaal ingedeeld worden in drie lagen
(figuur 3.1):
1. Topmanagement strategie
2. Middenmanagement vertaling van de langetermijnplannen
3. Operationeel management korte termijn
Operationele managers moeten het primaire proces begeleiden en aansturen. De
operationele manager moet leren delegeren.
Middenmanager moet in het feite het werk van de operationeel manager op grotere schaal
doen. Hij richt zich minder op het individu, maar meer op groepen mensen. Hij houdt zich
daarnaast bezig met de verdeling van geld, machines en materialen over verschillende
groepen mensen en projecten.
Het topmanagement houdt zich bezig met de ontwikkeling van organisatiedoelen en de
bepaling van de wegen die de organisaties in zou moeten slaan. De topmanager besteedt
veel tijd aan de interpretatie van signalen uit de buitenwereld, het gebruiken van kansen die
zich voordoen voor het bedrijf, en het afweren van bedreigingen van de bedrijfssituatie. Een
topmanager denkt globaal en ‘bedrijfsbreed’. Hij is voortdurend in de weer de
bedrijfsprestaties bij te sturen.
Een manager moet een aantal vaardigheden beheersen (figuur 3.2):
1. Conceptuele vaardigheden vaardigheden om op creatieve wijze zelfstandig
ideeën te kunnen ontwikkelen die oplossingen moeten bieden voor gerezen
problemen of kansen;
2. Communicatieve vaardigheden vaardigheden om op juiste wijze informatie,
gedachten en gevoelens te kunnen overbrengen en ontvangen;
3. Interpersoonlijke vaardigheden vaardigheden om te kunnen leiden, mensen te
motiveren, conflicten op te lossen en samen te werken;
4. Technische vaardigheden vaardigheden om specifieke, voor een bepaald
werkterrein benodigde methoden, procedures en technieken toe te kunnen passen.
Het werk van een manager is onder te verdelen in vier belangrijke basisfuncties:
1. Plannen
2. Organiseren
3. Leidinggeven
4. Beheersen
Plannen, organiseren, leidinggeven en beheersen zijn functies die voor alle
managementniveaus gelden. De relatieve tijdsbesteding verschilt echter per niveau.
Management volgens Peter Drucker samenvatting wat management is:
Doelstelling
Organisatie
Motivatie en communicatie
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ChayenneET. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.05. You're not tied to anything after your purchase.