100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Vastgoedeconomie | Minor makelaardij $5.44   Add to cart

Summary

Samenvatting Vastgoedeconomie | Minor makelaardij

 142 views  3 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Samenvatting geschreven aan de hand van het boek 'Vastgoedeconomie' van drs. C.W.M. van Veen.

Preview 4 out of 50  pages

  • Yes
  • February 4, 2021
  • 50
  • 2020/2021
  • Summary
avatar-seller
COLLEGE 1 – INLEIDING

Schaarste: spanning tussen de behoeften en beschikbare middelen.
Alternatief aanwendbare middelen: beschikbare schaarse middelen die aan talloze zaken kunnen worden
besteed.
Behoefte: een menselijk verlangen waaraan voldaan kan worden door de beschikking van goederen of door
dienstverlening. Soorten behoeftes:
- Primaire (elementaire) en secundaire (luxe) behoeften
- Stoffelijke (goederen) en onstoffelijke (diensten) behoeften
- Individuele (markt) en (semi-)collectieve (overheid) behoeften
- Huidige (directe) en toekomstige (sparen) behoeften
Welvaart: mate waarin mensen met de beschikbare schaarse middelen in hun behoeften kunnen voorzien;
zegt niks over geluk of tevredenheid  welvaart in enge zin.
Welzijn: mate van tevredenheid over de behoeftebevrediging  welvaart in ruime zin.
Nutsmaximalisatie: de consumentenhuishouding streeft naar maximale behoeftebevrediging.

Micro-economie Macro-economie
Individuele gedrag van consumenten en Gedrag van een land als geheel
bedrijven
Consumptie Hoeveel consumeert en spaart een Hoe zijn de consumptieve bestedingen
individu? gerelateerd aan het nationaal inkomen
NL?
Inkomen Waaraan besteedt een individu zijn Welke factoren bepalen het nationaal
inkomen? inkomen in Nederland?
Werkgelegenheid Hoeveel werknemers moet een bedrijf Hoe hangt de totale werkgelegenheid
in dienst nemen om zijn winst te samen het nationaal inkomen in
maximaliseren? Nederland?
Ceteris paribus (c.p.): overige omstandigheden gelijkblijvend. Deze aanname wordt gebruikt om de invloed
van slechts één variabele op een andere variabele uit te leggen.
Concrete markt: waar kopers en verkopers daadwerkelijk, fysiek aanwezig zijn.
Evenwichtsprijs: prijs waar vraag en aanbod gelijk zijn.

De overheid is ook wel de publieke sector of collectieve sector en bemoeit zich met de economische
ontwikkelingen in het land. De overheid voert activiteiten uit op drie vlakken:
1. Allocatiefunctie: de overheid heeft invloed op wat er wordt geproduceerd. Dit doen ze op 2 manieren:
a. Collectieve goederen produceren (wegen, onderwijs etc.)
b. Stimuleren/ontmoedigen van bepaalde goederen middels subsidie/accijns/verboden
2. Herverdelingsfunctie: herverdelen van inkomens d.m.v. belasting.
3. Stabilisatiefunctie: beïnvloeden van de conjunctuur in een land, bijv.:
a. Begrotingspolitiek
b. Monetaire instrumenten
c. Regelgeving
d. Loon- en prijsbeleid
Conjunctuur: schommelingen in het bruto binnenlands product
Open economie: wanneer een land intensieve handelsrelaties onderhoudt met het buitenland.
Gesloten economie: een land dat niet of nauwelijks handelsrelaties heeft met het buitenland.



1

,COLLEGE 2 – BANKEN EN KAPITAALMARKTEN (H1)

§1.1 De functies van geld
Nadelen ruilhandel:
- Er was niet altijd behoefte aan elkaars producten
- Lastig om de waarde te bepalen
- Producten en diensten kunnen bederfelijk of vergankelijk zijn
Sommige goederen waren algemeen gewild en daardoor waardevast. Deze middelen kregen de rol van
valuta/goederengeld. Eisen voor deze middelen:
- Waardevast
- Moeilijk te vermeerderen/na te maken
- Makkelijk te vervoeren
In het begin werd goud en zilver gebruikt; wel waardevast maar de kwaliteit was niet altijd hetzelfde
waardoor bij elke betaling een weegschaal gebuikt moest worden.
Promessen: door de goudsmid ondertekende papieren die in te ruilen waren voor goud zodat bij grote
transacties geen risico bestond op een overval; op deze manier is papiergeld ontstaan.
Geld: “Een object dat in een bepaald land algemeen wordt aanvaard als betaling voor goederen en diensten
en voor de terugbetaling van schulden.” Geld heeft drie functies:
1. Ruilmiddel: goederen of diensten worden geruild tegen geld. Men noemt geld ook wel
ongedifferentieerde koopkracht: je kunt de vraag naar alle goederen en diensten ermee voldoen;
2. Rekeneenheid: waarde van goederen of diensten uitdrukken;
3. Oppotmiddel: om te kunnen sparen; koopkracht wordt overgeheveld naar de toekomst.
Geld heeft tegenwoordig een lage intrinsieke waarde; papiergeld is nagenoeg niets waard. Geld ontleent
zijn waarde dat de overheid het heeft erkend als wettig betaalmiddel.


§1.2 Geldhoeveelheid en geldschepping
De maatschappelijke geldhoeveelheid, ook wel enge geldhoeveelheid, bestaat uit:
- Chartaal geld: tastbare geld (munten en biljetten) in handen van het publiek;
- Giraal geld: direct opeisbare vorderingen die het publiek heeft op banken in de vorm van een tegoed op
een rekening, niet tastbaar.
Publiek = alle particulieren en ondernemingen behalve geldscheppende instellingen (banken en overheid)
M1  Primaire liquiditeitenmassa: maatschappelijke geldhoeveelheid.
M2  Secundaire liquiditeiten: vorderingen op geldscheppende instellingen (banken) met een looptijd < 2
jaar die in handen zijn van het publiek; ook wel bijna-geld of near money genoemd.
Je kunt hiermee niet betalen maar je kunt ze wel snel en zonder veel kosten massaal omzetten naar giraal of
chartaal geld. Pas als secundaire liquiditeiten zijn omgezet in primaire liquiditeiten kun je ermee betalen.
Belangrijkste secundaire liquiditeiten (M2):
- Termijndeposito’s: tegoeden die voor een bepaalde, korte periode bij de bank zijn vastgezet;
- Kortlopende valutategoeden: bijv. een dollarrekening bij een bank;
- Spaartegoeden met een looptijd < 2 jaar.

Primaire liquiditeiten (M1)
+ Ruime geldhoeveelheid of binnenlandse liquiditeitenmassa (M3)
Secundaire liquiditeiten (M2)


2

,Wanneer de maatschappelijke geldhoeveelheid toeneemt  geldschepping M1 stijgt
Wanneer de maatschappelijke geldhoeveelheid afneemt  geldvernietiging M1 daalt

Geldscheppende instellingen: instellingen die de maatschappelijke geldhoeveelheid kunnen vergroten of
verkleinen;
- Centrale overheid  muntgeld
- Centrale bank  bankbiljetten
- Primaire banken  giraal geld
Er zijn drie vormen van geldschepping:
Geldschepping: Totale maatschappelijke
Materieel
Formeel



geldhoeveelheid (M1)
veranderd…

1 Substitutie Omzetten van chartaal geld ↔ giraal geld NIET
(Bijv. opnemen of storten van geld) (Samenstelling
veranderd wel)
2 Transformatie Omzetten van niet-geld ↔ geld (Bijv. WEL
omzetten van dollars naar euro) (Vreemde valuta
behoren niet tot M1)
3 Wederzijdse Kredietverlening van bijv. banken aan WEL
schuldaanvaardin particulieren
g Verlenen van krediet  M1 stijgt
Terugbetalen van de schuld  M1 daalt
De maatschappelijke geldhoeveelheid is in handen van het publiek; het publiek heeft dit geld in KAS:
Oppotten
- Actieve kas (transactiekas): geld dat bestemd is voor het doen van betalingen; wordt aangehouden Ontpotten
op grond van het transactiemotief. Hoeveelheid hierin is afhankelijk van het inkomen; hoe meer
inkomen hoe meer geld in de actieve kas.
- Inactieve kas: geld dat wordt aangehouden uit…
 …voorzorgsmotief: voor onvoorziene gebeurtenissen (bijv. kapotte wasmachine)
 …speculatiemotief: om later mee te beleggen

VERSCHIL OPPOTTEN EN SPAREN
Oppotten = het niet gebruiken van chartaal of giraal geld
Sparen = aanhouden van tegoeden die niet direct opeisbaar zijn
Voorbeeld: geld dat in de inactieve kas (niet bestemd voor transacties) chartaal (fysiek geld) wordt
aangehouden is geen sparen! (geld bewaren in een oude sok)




3

, §1.3 Liquiditeitsquote en de verkeersvergelijking van Fisher
Nationale liquiditeitsquote: binnenlandse liquiditeitenmassa (M3) uitgedrukt in procenten vh nationaal
inkomen: primaire liquiditeitenmassa (m1) + secundaire liquiditeitenmassa (M2)
x 100%
nationaal inkomen
Als deze waarde stijgt  geldhoeveelheid neemt sterkte toe dan het nationaal inkomen; tegenover dezelfde
productie staat een grotere geldhoeveelheid. Als dat geldt wordt ingezet om goederen en diensten van te
kopen ontstaat inflatie.

VERKEERSVERGELIJKING VAN FISHER (macro-economie)
M x V = P x T Money Totale maatschappelijke geldhoeveelheid (M1)
Velocity Omloopsnelheid
geldomzet Price Gemiddelde prijsniveau van alle goederen in de economie
goederenomzet
Trade volume Handelsvolume; aantal goederen dat wordt verhandeld (handelstransacties)

Dus de geldomzet moet altijd gelijk zijn aan de goederenomzet; alles wat verdiend wordt,
wordt uitgegeven


§1.4 Inflatie (inflatie = opblazen)
Oorzaken inflatie:
- Toename van de maatschappelijke geldhoeveelheid (M1)  wanneer T in dit geval niet kan stijgen, dan
zal P stijgen (monetaire inflatie/bestedingsinflatie)
- Stijging van het algemeen prijspeil door gestegen productiekosten, importprijzen of belastingtarieven
(kosteninflatie)

BESTEDINGSINFLATIE
- Ontstaat in een situatie van overbesteding;
- Bedrijven kampen met een volledig bezette productiecapaciteit maar kunnen niet aan de vraag voldoen;
- Bedrijven streven naar een zo hoog mogelijke winst  verkoopprijzen stijgen;
- Omzet stijgt, kosten blijven gelijk  winst neemt toe;
- Gevolg van overmatige geldschepping in de vorm van kredietverlening;
- Het lenen van geld vergroot de (collectieve) vraag en zal in geval van overbesteding (zonder dat de
productie meegroeit) leiden tot prijsstijging.

KOSTENINFLATIE, twee soorten:
1. Productiekosteninflatie: bedrijven berekenen de gestegen productiekosten door in de verkoopprijzen
zodat hun winst niet daalt.
2. Loonkosteninflatie: ontstaat als de loonkosten per eenheid product stijgen en deze stijging wordt
doorberekend in de verkoopprijs.
 Niet elke loonsverhoging leidt tot loonkosteninflatie: alleen wanneer de loonkosten per eenheid
sterker stijgen dan de arbeidsproductiviteit;
 Loonkosteninflatie leidt tot verslechtering van de concurrentiepositie: een loon-prijsspiraal kan
ontstaan: lonen en prijzen jagen elkaar voortdurend op (werknemers willen hun koopkracht
handhaven, werkgevers hun winst);
 Wanneer loonstijging achterblijft bij stijging van arbeidsproductiviteit  loonmatiging (hierbij
geen loonkosteninflatie want loonkosten per product stijgen niet dus verkoopprijs ook niet).
3. Geïmporteerde inflatie: de prijzen van de geïmporteerde grondstoffen stijgen.
4. Door de overheid veroorzaakte inflatie: wanneer belastingen worden verhoogd.
Door prijs↑ ↓ de interne waarde (koopkracht) van geld; voor hetzelfde geld kan minder worden gekocht.

4

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Br99L. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.44. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

62890 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$5.44  3x  sold
  • (0)
  Add to cart