Dit document is een samenvatting van de colleges, werkgroepen en literatuur van leereenheid 2 van de minor kind en jeugd. Tijdens deze leereenheid moest heel veel literatuur gelezen worden. Dat heb ik gedaan, echt alles en direct samengevat. Spaar tijd, koop deze uitgebreide samenvatting en hou wat...
Leereenheid 2
Leerdoelen LES 2 behorend bij gezonde zuigeling
Ontwikkelingsgerichte zorg;
Je kunt;
Uitleggen wat de Apgar score inhoudt:
De apgarscore is een test waarmee een snelle
indruk van de algemene toestand van een
pasgeboren baby (neonaat) verkregen kan
worden. De test is ontwikkeld in 1952 door dr.
Virginia Apgar.
De motorische ontwikkeling beredeneren:
- Lichamelijke ontwikkeling:
Eerste trimester Tweede trimester Tweede halfjaar
Lengte Circe 8 cm Circa 6 cm Circa 9 cm
Gewicht Circa 150-200 Circa 100-150 Circa 100 g/week
g/week g/week
Hoofdomtrek Circa 6 cm Circa 3 cm Circa 3 cm
Aan het eind van het eerste levensjaar heeft de baby zich qua gewicht verdrievoudigd en
anderhalf keer zo lang als bij de geboorte.
Referentiewaarden voor ademhaling, pols en bloeddruk van de zuigeling
Vitale functies Geboorte 6 maanden 12 maanden
Ademhalingsfrequentie 30-50 25-40 25-30
per minuut
Hartslagfrequentie per 120-140 100-130 100-120
minuut
Bloeddruk systolische 70/50 90/60 95/60
en diastolische
De omvang van de borstkas neemt toe doordat organen groeien. Hierdoor ziet men een
verschuiving ontstaan in de normaalwaarden voor de hartslag, de ademhaling een
bloeddruk.
- De samenstelling van het bloed veranderd ook, het aantal rode bloedlichaampjes neemt
af, waardoor de zuigeling bleker kan ogen.
- Maagdarmstelsel: ontwikkeld zich nog verder, maag wordt groter. Nog niet in staat alles
te resorberen. Dikke darm is moet nog verder ontwikkeld worden, voor het indikken.
Eerste tanden 6 a 7e maand.
- Buigzame skelet: wordt in de loop van het jaar steeds harder.
Rijpingstheorie:
- Nature theorie: nog primitieve organen volgens een vaste volgorde verder ontwikkelen
voordat ze volledig functioneren.
- Nurture theorie: het ontstaan van ontwikkeling door leerervaringen door voldoende
prikkels van buitenaf en dan heel veel oefening
- Mature theorie: bij de geboorte is het zenuwstelsel nog niet voltooid. Vooral de
hersenschors en de zenuwgeleiding moeten nog verder ontwikkelen. Hierdoor ontwikkeld
de motorische ontwikkeling. Eerst de grove motoriek en dan de fijne motoriek.
Ontwikkeling van de functies van het gezichtsvermogen in de zuigelingentijd:
- De ongeboren baby heeft ervaring met het verschil tussen licht en donker in de
baarmoeder;
- De pasgeborene ziet simpele omtrekken, maar nog niet het gehele beeld;
,- In de eerste week zijn de ogen ingesteld op een afstand van 20 cm. Na 4 maanden kan
hij instellen op afstand;
- Tussen 16 -21 weken leert de zuigeling de ogen te coördineren, diepte en perspectief
zien.
- Bij ongeveer 3 maanden kan een zuigeling een bewegend object volgen. Rond 4
maanden kunnen zij kleuren zien, het begrip van kleuren komt pas veel later.
Taalontwikkeling van kinderen:
0-6 maanden: reactie op de menselijke stem
Vanaf 1 maand: gorgelen en koeren
Vanaf 6 maanden: geluiden als ba ba
Vanaf 1 jaar: een woord zinnen
Vanaf 1,5 jaar: tweewoord zinnen
Tussen 2 en 3 jaar: besef van zinsstructuur, opvullen van tweewoord zinnen
Tussen 3 en 6 jaar: besef van grammaticale regels, overregulering
Vanaf 7 jaar: passieve zinsconstructies
Tussen 5 en 10 jaar: subtielere staalconstructies.
Emotionele ontwikkeling: belangrijk voor de ontwikkeling om al in het eerste levensjaar
veel fysiek contact te hebben. Rond de 6e maand kan de kleine eenkennig worden.
Scheidingsangst.(Boek kinderverpleegkunde 1.2)
De cognitieve ontwikkeling beredeneren
Reflexen waarborgen de kans op overleven. Zo zoekt en zuigt de zuigeling reflexmatig en
grijpt hij zich ook reflexmatig vast aan ouders. De cognitieve ontwikkeling van het kind
ontwikkelt zich vanuit reflexen. Wanneer de rijping van de hersenen vordert, kunnen
handelingen bewust worden en verdwijnen reflexen. Er wordt een eigen gedrag ontwikkeld
en karakter. Er zijn drie typen gedrag te onderscheiden:
1. Drukke, beweeglijke zuigeling: motorische ontwikkeling verloopt snel, tenger;
2. Slaperige, langzaam reagerende zuigeling: goedlachs en vriendelijk, mits maar
regelmatig te eten krijgen. Allerlei ontwikkelingen verlopen langzamer. Niet
aandringen tot activiteit.
3. Prikkelgevoelige zuigeling: staat zeer open voor indrukken. Het kind hoort en ziet
alles maar reageert hier heel heftig op. Snel afgeleid. Ontwikkelt zich snel op cognitief
gebied.
Het is belangrijk om op het gedrag van het kind in te spelen om positieve aspecten in het
gedrag te stimuleren en negatieve aspecten bij te sturen.
Spruw: schimmelinfectie in de mond, welke behandeld word met medicijnen.
Luieruitslag: wordt veroorzaakt door de ammoniak in de urine. Het vocht maakt de huid week
waardoor de ammoniak kan intrekken in de huid.
Berg: op het hoofd een schilterige, talgachtige, vet achtige laag. Ontstaat door overproductie
van de talgklieren.
Dauwworm: hinderlijk, gaat gepaard met flinke jeuk. Rood en schilferig en is nattig.
Koorts: kan diverse oorzaken hebben zoals verkoudheid, oorontsteking en na inenting.
Koorts is een normale afweerreactie van het lichaam. Op deze manier probeert het lichaam
afweerstoffen te ontwikkelen tegen allerlei ziektekiemen. Zo min mogelijk koortsverlagende
middelen toedienen.
- Laat het kind slapen;
- Kleed het alleen in een luierpakje of hemdje, vermijd tocht;
- Leg het onder een lakentje met eventueel een dekentje;
- Laat het kind veel drinken, leg het meer aan;
- Het kind afspoelen met lauw water kan helpen om de koorts te doen dalen.
,Onderkoeling: kan een levensbedreigende situatie opleveren. Doordat de zuigeling zelf
weinig kan doen om zijn temperatuur op peil te houden. De volgende gedragingen kunnen
duiden op onderkoeling:
- De zuigeling is onrustig en huilt eventueel klagerig;
- Het lijfje voelt warm aan, maar de handjes en vooral de voetjes zijn koud;
- De ademhaling is sneller.
Wordt de baby heel stil en voelt ook het lijfje koud aan, dan is het kind niet meer in staat zelf
de warmteproductie te regelen. Om vooral de temp. Vanuit binnenuit omhoog te brengen,
moet de zuigeling warme voeding krijgen. De omgevingstemperatuur kan ook opgehoogd
worden, extra kleertje of deken(paragraaf 1.2).
Ontwikkeling bij mensen met een verstandelijke handicap
Een persoon met een handicap werd gedefinieerd door aan te geven waarin deze persoon
afweek van het normale. Dit idee kwam eind negentiende eeuw onder druk door de
ontdekking van beschadigingen in de hersenen. Omdat niets aan de hersenbeschadiging te
doen was, dacht men ook dat de behandeling van mensen met een verstandelijke handicap
geen zin had (het defect-model).
Nu hanteert men weer een ontwikkelingsmodel (naast het integratiemodel) met als
uitgangspunt dat mensen met een verstandelijke handicap hun hele leven het vermogen
hebben zich te ontwikkelen.
We gaan nu uit van een ontwikkelingsdynamische benadering (van Dösen). Dit wil zeggen
dat verschillende elementen invloed op elkaar hebben, namelijk:
• de biologische factor,
• het sensorisch, motorisch en psychisch functioneren,
• omgevingsomstandigheden
• het ontwikkelingsverloop
Denk ook aan de wisselwerking tussen nature (biologische factoren) en nurture
(omgevingsfactoren (opvoeding)).
Een voorbeeld: En baby met een verstandelijke handicap is slap, opvallend rustig en weinig
fit (biologische factor). Omdat hij zo rustig is krijgt hij weinig aandacht van de omgeving,
waardoor hij weinig prikkels en stimulatie voor zijn ontwikkeling krijgt (omgevingsfactor). Het
kind ontwikkelt zich traag, waardoor functies achter kunnen blijven (functiefactor). Er
ontstaan problemen in de interactie met de omgeving en er kan een verstoring van het
gezinsevenwicht ontstaan, wat weer gevolgen heeft voor de interactie.
Volgens de theorie van Piaget m.b.t. de cognitieve ontwikkeling, ontwikkelen kinderen met
een verstandelijke handicap zich op dezelfde manier als kinderen zonder verstandelijke
handicap, alleen dan vertraagd en ze halen een lager eindniveau.
Een persoon met een verstandelijke handicap is natuurlijk nooit helemaal te vergelijken met
een kind met een dezelfde ontwikkelingsleeftijd. De persoon met een verstandelijke handicap
heeft vaak veel meer levenservaring en heeft bepaalde vaardigheden aangeleerd door veel
training. Iemand kan bijvoorbeeld wel sociale vaardigheden beheersen, maar geen inzicht
hebben in een sociale situatie (aanvoelen wat je wel of niet kan zeggen of
doen). Bijvoorbeeld aan voorbijgangers op straat een hand geven.
Ook heeft de lichamelijk groei natuurlijk invloed. Iemand die er volwassen uitziet wordt vaak
anders benaderd dan een klein kind. Hormonen kunnen ook een rol spelen en een persoon
met een cognitief ontwikkelingsniveau van ongeveer een jaar kan wel seksuele gevoelens
hebben.
Een mens verkeert in een optimaal psychisch evenwicht wanneer de cognitieve, emotionele
en sociale ontwikkeling parallel verlopen.
Vaak liggen de verschillende aspecten bij mensen met een verstandelijke handicap niet op
hetzelfde niveau. Heel vaak heeft het verschil tussen het cognitieve, sociale en emotionele
, ontwikkelingsniveau te maken met specifieke omstandigheden in de omgeving, zoals
onderstimulatie of overstimulatie. Een kind met een verstandelijke handicap moet vaak
anders gestimuleerd worden in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. Deze specifieke
behoefte is vaak niet bekend bij ouders/begeleiders.
Ook zorgt ontwikkeling van het ene aspect, vaak voor een reactie op andere gebieden. Als
een kind bijvoorbeeld op sociaal-emotioneel gebied een grote stap maakt door voor het eerst
naar school te gaan kan het tijdelijk gaan stotteren, slechter slapen of eten, of ineens heel
veel vallen. Je zou dan kunnen zeggen dat er chaos ontstaat in de persoon. Mensen gaan
die chaos dan ook weer te lijf, want het bestaan is erop gericht om evenwicht te zoeken.
Specifieke bijkomende handicaps kunnen er ook voor zorgen dat op bepaalde
ontwikkelingsgebieden problemen ontstaan. Zo zal een doof persoon meer en anders
gestimuleerd moeten worden om zich goed te kunnen ontwikkelen op sociaal gebied. Voor
mensen met een meervoudige handicap is het helemaal moeilijk om zich goed te
ontwikkelen. De hulp die ze krijgen voor de ene handicap is vaak niet bruikbaar door de
andere handicap. Iemand die blind is, kan zijn omgeving goed leren kennen door te luisteren
en te leren begrijpen wat er gebeurd. Wanneer diegene ook een verstandelijke handicap
heeft is dit vaak te moeilijk. Iemand met een verstandelijke handicap leert juist veel door te
kijken. Wanneer je dan slechtziend of blind ben, mis je een compensatiemogelijkheid.
Vaak wordt het cognitieve niveau gemeten (IQ) en is dat de basis waarop de sociale en
emotionele aspecten worden afgestemd. Hierdoor kan iemand snel overschat worden. Wat
iemand aankan kan per keer variëren. Het is dus belangrijk om de ondersteuning telkens aan
te passen.
Hechting:
De gehechtheidstheorie gaat ervan uit dat kinderen een aangeboren neiging hebben om
gehecht te raken, relaties aan te gaan met anderen.
Gehechtheid = een duurzame en specifiek affectieve band tussen kind en opvoeder die zeer
belangrijk is voor een optimale ontwikkeling van een kind.
Hechting speelt niet alleen een rol bij mensen, maar ook bij dieren. Belangrijk onderzoek
naar hechting is gedaan met apen (Harlow, 1959). Het is een mooi voorbeeld omdat het het
belang van de band tussen moeder en kind zo goed weergeeft.
Hechting, het aangaan van een relatie, ontstaat als volgt:
• het kind laat gedrag zien zoals huilen, zich ontspannen en glimlachen;
• ouders merken deze signalen op en geven ze een betekenis, zoals ‘honger’,
‘tevredenheid’ of ‘herkenning’ en reageren op een manier die past bij de betekenis;
• het kind en de ouders beïnvloeden elkaar met hun gedrag, ze raken steeds beter op
elkaar afgestemd en er ontstaat een band, een relatie;
• hierdoor ontstaat een goede afstemming tussen wat het kind vraagt en wat het krijgt
aangeboden en het kind ervaart veiligheid;
• het kind voelt zich veilig en durft de omgeving te verkennen. Hierdoor doet het
positieve ervaringen op en wordt het competentiegevoel vergroot. Dat heeft weer een
positieve invloed op de ontwikkeling van het kind.
Veilig gehechte kinderen functioneren op het sociale en het cognitieve vlak beter dan
onveilig gehechte kinderen.
Bij een kind met een verstandelijke handicap verloopt het hechtingsproces vaak moeilijker,
omdat ze minder, of moeilijk herkenbare signalen laten zien, waar de ouders op kunnen
reageren. Ook een langdurig verblijf in het ziekenhuis of een uithuisplaatsing op jonge leeftijd
heeft een grote invloed op het hechtingsproces. Daarnaast werkt het telkens wisselen van
begeleiders negatief op het hechtingsproces.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller jklootwijk97. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.49. You're not tied to anything after your purchase.