Biologie thema 1 voeding
Eiwitten (proteïnen)
Functie: bouwstoffen, brandstof en het reguleren van processen (transport van stoffen).
Koolhydraten
Koolhydraten kunnen worden afgebroken tot glucose. Koolhydraten worden opgeslagen als vet.
Functie: brandstoffen en kunnen ook een rol spelen als bouwstoffen.
Vetten (lipiden)
Dierlijke vetten: verzadigde vetzuren. Onverzadigde vetzuren: plantaardige oliën en vis.
Verzadigde vetzuren bevorderen de afzetting van cholesterol tegen de binnenwand van bloedvaten
waardoor ze nauwer worden. Onverzadigde vetzuren verminderen de afzetting van cholesterol.
Functie: brandstoffen en bouwstoffen.
Water
Functie: bouwstof voor lichaamscellen, oplosmiddel, transportmiddel en speelt een rol bij de
lichaamstemperatuur. Door verdamping van het water uit zweet koelt het lichaam af.
Mineralen (zouten)
Functie: de ionen van mineralen worden gebruikt als bouwstoffen.
Spoorelementen: elementen die je in zeer geringe hoeveelheden nodig hebt.
Vitaminen
Functie: werken als co-enzym. Enzymen en co-enzymen laten stofwisselingsreacties verlopen, maar
worden daarbij niet verbruikt. Provitamine: stoffen waar je lichaam vitamine uit kan maken.
Vitaminen B en C: oplosbaar in water, kan je nauwelijks opslaan. Vitaminen A, D en K: oplosbaar in
vet, kan je beperkt opslaan.
Conserveren: omstandigheden voor micro-organismen ongunstig maken.
Invriezen/koelen: bij een lage temperatuur zijn enzymen inactief (ze gaan niet dood).
Pasteuriseren/steriliseren: bij hoge temperatuur gaan micro-organismen dood, doordat enzymen
denatureren. Steriliseren (120°C) (alle micro-organismen dood) (135°C: sporen dood).
Inblikken/vacuüm verpakken: er kunnen geen micro-organismen op komen.
Gasverpakken: verpakking met gas. CO2 remt de groei van micro-organismen.
Conserveren kan ook door conserveermiddelen toe te voegen (additieven).
Voedselvergiftiging: micro-organismen produceren afvalstoffen die giftig voor ons zijn.
Voedselinfectie: te veel micro-organismen in de darm die de darmwand prikkelt.
Mechanische vertering: het kauwen en het kneden van de voedselbrij door de darmperistaltiek.
Hierdoor kunnen enzymen beter op het voedsel inwerken.
Chemische vertering: de bewerking van voedsel door enzymen.
Voedsel in de keelholte veroorzaakt de slikreflex: neusholte afgesloten met de huig, strotklepje open.
Maag heeft kringspieren bij in- en uitgang. Maagportier sluit de uitgang af. Maagsap bevat zoutzuur
(zuur milieu doodt bacteriën). Als de maagportier ontspant, gaat voedsel naar de twaalfvingerige
darm. Hier monden lever en alvleesklier uit. Lever produceert gal. Alvleesklier produceert alvleessap.
Monosachariden, water, mineralen en vitaminen kunnen zonder vertering in het bloed worden
opgenomen.
Eiwitten (proteïnen)
Functie: bouwstoffen, brandstof en het reguleren van processen (transport van stoffen).
Koolhydraten
Koolhydraten kunnen worden afgebroken tot glucose. Koolhydraten worden opgeslagen als vet.
Functie: brandstoffen en kunnen ook een rol spelen als bouwstoffen.
Vetten (lipiden)
Dierlijke vetten: verzadigde vetzuren. Onverzadigde vetzuren: plantaardige oliën en vis.
Verzadigde vetzuren bevorderen de afzetting van cholesterol tegen de binnenwand van bloedvaten
waardoor ze nauwer worden. Onverzadigde vetzuren verminderen de afzetting van cholesterol.
Functie: brandstoffen en bouwstoffen.
Water
Functie: bouwstof voor lichaamscellen, oplosmiddel, transportmiddel en speelt een rol bij de
lichaamstemperatuur. Door verdamping van het water uit zweet koelt het lichaam af.
Mineralen (zouten)
Functie: de ionen van mineralen worden gebruikt als bouwstoffen.
Spoorelementen: elementen die je in zeer geringe hoeveelheden nodig hebt.
Vitaminen
Functie: werken als co-enzym. Enzymen en co-enzymen laten stofwisselingsreacties verlopen, maar
worden daarbij niet verbruikt. Provitamine: stoffen waar je lichaam vitamine uit kan maken.
Vitaminen B en C: oplosbaar in water, kan je nauwelijks opslaan. Vitaminen A, D en K: oplosbaar in
vet, kan je beperkt opslaan.
Conserveren: omstandigheden voor micro-organismen ongunstig maken.
Invriezen/koelen: bij een lage temperatuur zijn enzymen inactief (ze gaan niet dood).
Pasteuriseren/steriliseren: bij hoge temperatuur gaan micro-organismen dood, doordat enzymen
denatureren. Steriliseren (120°C) (alle micro-organismen dood) (135°C: sporen dood).
Inblikken/vacuüm verpakken: er kunnen geen micro-organismen op komen.
Gasverpakken: verpakking met gas. CO2 remt de groei van micro-organismen.
Conserveren kan ook door conserveermiddelen toe te voegen (additieven).
Voedselvergiftiging: micro-organismen produceren afvalstoffen die giftig voor ons zijn.
Voedselinfectie: te veel micro-organismen in de darm die de darmwand prikkelt.
Mechanische vertering: het kauwen en het kneden van de voedselbrij door de darmperistaltiek.
Hierdoor kunnen enzymen beter op het voedsel inwerken.
Chemische vertering: de bewerking van voedsel door enzymen.
Voedsel in de keelholte veroorzaakt de slikreflex: neusholte afgesloten met de huig, strotklepje open.
Maag heeft kringspieren bij in- en uitgang. Maagportier sluit de uitgang af. Maagsap bevat zoutzuur
(zuur milieu doodt bacteriën). Als de maagportier ontspant, gaat voedsel naar de twaalfvingerige
darm. Hier monden lever en alvleesklier uit. Lever produceert gal. Alvleesklier produceert alvleessap.
Monosachariden, water, mineralen en vitaminen kunnen zonder vertering in het bloed worden
opgenomen.