100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
Previously searched by you
Samenvatting Persoonlijkheidsleer van het boek klinische psychopathologie van Van der molen en van het boek zes psychologische stromingen en een client van WeermanR140,32
Add to cart
Samenvatting Persoonlijkheidsleer van het boek klinische psychopathologie van Van der molen en van het boek zes psychologische stromingen en een client van Weerman
Dit is een samenvatting van het boek klinische psychopathologie hoofdstukken: 3-4-5-6-7 en van het boek zes psychologische stromingen hoofdstukken: 3-4-5-7. Deze samenvatting heb je nodig voor het vak persoonlijkheidsleer van de HBO studie toegepaste psychologie voor jaar 2, kwartiel 3. Met deze sa...
Zes psychologische stromingen en een client 5e editie - 66 meerkeuzevragen zonder antwoorden, deze moet je zelf opzoeken
Samenvatting boek psychologische stromingen
samenvatting psychologie - eerste bachelor orthopedagogie '24
All for this textbook (131)
Written for
Saxion Hogeschool (Saxion)
Toegepaste Psychologie
Persoonlijkheidsleer
All documents for this subject (33)
1
review
By: hannahlevenga • 5 months ago
Seller
Follow
lmcsteghuis
Reviews received
Content preview
PERSOONLIJKHEIDSLEER
Boek: Van der molen
H3: Leertheoretische benaderingen van psychopathologie
Kenmerkend voor de leerpsychologie is de translationele benadering -> de voortdurende
wisselwerking tussen onderzoek en praktijk.
3.1 Thorndike en Pavlov: (niet) als kat en hond:
Het werk van Thorndike en Pavlov vormt tot op de dag van vandaag de basis van de
leertheoretische benadering. Het eerste experiment van Thorndike was met een kat en een
kooi. De kat kon door een bepaalde handeling uit te voeren uit de kooi komen en het eten
wat daar buiten lag opeten. Na een aantal onsuccesvolle pogingen verrichte de kat per
toeval de goede handeling door aan het touwtje te trekken. Naarmate het experiment
vaker werd uitgevoerd bleef uiteindelijk alleen het correcte gedrag over (aan het touwtje
trekken). We spreken van acquisitie, afkomstig van het Latijnse acquirere (verkrijgen,
verwerven) -> de kat had het nieuwe gedrag verworven. Op basis van deze resultaten
formuleerde Thorndike de wet van effect -> gedrag dat tot een aangename uitkomst leidt,
zal in frequentie toenemen, en gedrag dat tot een onaangename uitkomst leidt in
frequentie zal afnemen.
Een ander experiment was die van Pavlov, hij en zijn medewerkers bestudeerden het
spijsverteringsstelsel van honden. Een onverwachte bevinding was dat de
speekselafscheiding na een tijd al begon bij het zien van voedsel, of zelfs bij het horen van
de voetstappen van de verzorgers die het voedsel brachten. De honden bleken dus
speeksel af te scheiden bij allerlei stimuli die met het toedienen van voedsel gepaard
gingen, maar die spontaan (zonder relatie tot voedsel) geen aanleiding gaven tot
speekselafscheiding.
In het experiment van Thorndike was het toedienen van voedsel afhankelijk van het gedrag
van het proefdier, en bij Pavlov was de toediening van het voedsel onafhankelijk van wat
het proefdier deed. Beide peerparadigma’s hebben dan ook een eigen naam gekregen:
De procedure van Thorndike wordt aangeduid als instrumentele conditionering
De procedure van Pavlov wordt klassieke conditionering genoemd.
Onder invloed van Skinner, die de procedure van Thorndike verder uitwerkte, werd
instrumentele conditionering later synoniem voor operante conditionering. Skinner had
bezwaren tegen de procedure van Thorndike. De proefleider moest namelijk aanwezig
blijven om na iedere succesvolle poging het doel weer terug in de kooi te plaatsen. Skinner
ontwierp een alternatieve proefopstelling die bekend raakte als de Skinner-box.
De basistermen bij instrumentele (operante) conditionering zijn de discriminatieve prikkel
of situatie (S), de respons (R) en de uitkomst (Engels: outcome O). Als de kat in de kooi (S)
aan het touw trekt (R), krijgt hij voedsel (O).
De basistermen bij klassieke conditionering zijn de ongeconditioneerde stimulus (OCS), de
ongeconditioneerde respons (OCR), de geconditioneerde stimulus (CS) en de
geconditioneerde respons (CR). Het voedsel in de mond van de hond (OCS) lokt
automatisch een speekselreactie op (OCR). Dan wordt er een neutrale stimulus (NS)
toegevoegd, dus het belletje. Na een tijdje kan dat belletje (CS) de speekselreactie
uitlokken (CR).
3.2 Leren: het wat en het hoe:
De Houwer, Barns-Holmes en Moors definiëren leren als gedragsveranderingen van een
organisme die het resultaat zijn van regelmatigheden in de omgeving. Met
regelmatigheden in de omgeving wordt verwezen naar alles wat meer inhoudt dan de
aanwezigheid van slechts 1 stimulus op een uniek moment in de tijd. Merk hierbij op dat
,het gedrag van een organisme ook deel kan uitmaken van de omgeving en dus deel kan
zijn van de regelmatigheden die een gedragsverandering bewerkstelligen.
Voorbeeld is: bij Thorndike is er sprake van een gedragsverandering die het resultaat is van
regelmatigheden in de relatie tussen stimuli en gedrag (toevalligerwijs aan het touw
trekken resulteerde in voedsel). Bij Pavlov was er sprake van een regelmatigheid in de
relatie tussen stimuli (het geluid van de bel ging vooraf aan voedsel).
De traditionele verklaring voor conditionering is dat leren plaatsvindt door
associatievorming in het geheugen. Een associatie is een hypothetisch construct waarlangs
activatie van de ene mentale representatie naar de andere kan stromen. Een mentale
representatie kan in deze context gezien worden als een psychologische of interne
datastructuur met informatie over een stimulus of respons. Maar welke mentale
representaties worden er dan met elkaar geassocieerd bij het leren?
Klassieke conditionering werd beschouwd als stimulus-respons leren -> het leggen van een
directe verbinding tussen de CS en CR. Deze traditie ziet conditionering dus als een
mechanisme waarbij de controle over een respons van de OCR naar de CR.
Een meer recente visie ziet conditionering veeleer als een vorm van stimulus-stimulus
leren. De geconditioneerde respons wordt dan gemedieerd door een CR-OCR-associatie.
Voorbeeld: door het gepaard aanbieden van de bel en het voedsel ontstaat in het geheugen
een associatie tussen de mentale representatie van beide. Dus wanneer de bel af gaat,
activeert dit de mentale representatie van het voedsel.
Naast associatieve leertheorieën wint ook de propositionele theorie aan invloed. Deze
theorie verklaart conditionering via dezelfde geheugen- en redeneerprocessen die
ingeroepen worden om complex gedrag te verklaren. Waar een associatie gebeurtenis
alleen met elkaar verbindt, doet een propositie ook een uitspraak over de aard van het
verband.
3.3 etiologie van psychopathologie:
Hier bespreken we hoe leerprincipes kunnen bijdragen aan de etiologie en het in stand
houden van psychopathologie.
Appetitieve conditionering
Appetitieve conditionering kan helpen bij het begrijpen van onder meer verslaving en
obesitas, problemen met een grote maatschappelijke impact. Er zijn belangrijke
gelijkenissen tussen verslaving en verstoord eetgedrag. Zo worden beide gekarakteriseerd
door een sterke craving en preoccupatie met het product (voedsel en drugs). De leertheorie
stelt dat stimuli geassocieerd raken met de inname van het product en de lichamelijke
effecten ervan. De geconditioneerde stimuli kunnen daardoor craving naar het product (CR)
gaan uitlokken. Voorbeeld: een glas wijn wordt geassocieerd met alcohol.
Ook instrumentele conditionering is betrokken bij verslaving en obesitas -> de consumptie
van het product is instrumenteel gedrag dat wordt beloond door positieve consequenties.
De consumptie kan ook beloond worden door de reductie van een negatieve toestand, zoals
een afname van ontwenningsverschijnselen. Toch vertelt de wet van effect niet het hele
verhaal. Instrumenteel gedrag kan onder controle staan van twee verschillende systemen:
1) Doelgericht gedrag: dit gedrag is gebaseerd op associaties tussen responsen en
uitkomsten.
2) Gewoontegedrag: dit gedrag is gebaseerd op associaties tussen stimuli en responsen,
maar wordt niet gemedieerd door de uitkomsten die het gedrag geneert.
Bij 1) spreken we van respons-uitkomst leren, en bij 2) spreken we van stimulus-respons
leren. Het succesvolle gedrag van de kat is op 2 manieren te verklaren: ze kan het trekken
aan het touw associëren met het krijgen van voedsel (R-O), of het touw in de kooi
,associëren met het trekken (S-R). Een manier om deze 2 uit elkaar te halen is de
uitkomstdevaluatieprocedure. Wanneer een verzadigde kat minder van het gedrag gaat
vertonen in de kooi, kunnen we stellen dat het om doelgericht gedrag ging (het voedsel
opeten) (R-O). Indien het niet tot het verminderen van het gedrag leidt, kunnen we stellen
dat het om gewoontegedrag ging (S-R). Bij gewoontegedrag heeft de uitkomst geen effect
op het gedrag.
Verder is de interactie tussen klassieke en instrumentele conditionering belangrijk. Bij
Pavlov bijvoorbeeld: die leert dat een bepaalde geconditioneerde stimulus (een belletje)
gevolgd wordt door de aanbieding van voedsel (klassieke conditionering). Onafhankelijk
daarvan leert het dier ook dat hij het voedsel kan krijgen door een bepaald gedrag te
vertonen (respons), bijvoorbeeld door een hendel in te duwen.
Aversieve conditionering
Een beroemde studie is een gevalsstudie van Watson, de grondlegger van het
behaviorisme. Behavioristen namen een dominante plaats in binnen de leerpsychologie. Zij
bestudeerden uitsluitend objectief waarneembare reacties op (externe) prikkels. Theorieën
over psychologische processen die een schakel zouden vormen tussen prikkel en reactie,
vonden zij speculatief en dus onwetenschappelijk. Zo was Watson ervan overtuigd dat de
psychologie geen mentale toestanden nodig had om menselijk gedrag te kunnen verklaren
en te voorspellen. Hij toonde aan dat angstreacties kunnen ontstaan via klassieke
conditionering.
Angstklachten zijn kleine Albert aan gedaan -> een initieel neutrale gebeurtenissen die
gepaard gaan met een akelige of gevaarlijke gebeurtenis zullen angst gaan uitlokken. Ze
hebben hem een aantal keer blood gesteld aan een wit ratje, hij was daar niet bang voor.
Na een paar keer gingen ze op het moment dat hij het ratje wilde aanraken een heel hard
geluid maken waar de baby van schrok. Na een aantal keer schrok de Albert al bij het zien
van het witte ratje, en uiteindelijk ook bij het zien van andere witte knuffels.
Er is kritiek op de angsttheorie. De eerste kritiek gaat uit van de observatie dat niet
iedereen die aan een angststoornis leidt een relevante geschiedenis van aversieve
conditionering heeft. Bijv. wanneer iemand je vertelt dat honden bijten kun je alsnog geen
hondenfobie ontwikkelen. Een tweede kritiek luidt dat niet iedereen die een trauma of een
akelige gebeurtenis meegemaakt heeft een angststoornis ontwikkelt. De moderne
leertheorie houdt daarom rekening met individuele verschillen tussen mensen.
Het latente inhibitie-effect verwijst naar de observatie dat conditionering trager verloopt
indien de geconditioneerde stimulus vooraf enkele keren zonder ongeconditioneerde
stimulus aangeboden is. Met betrekking tot ervaringen die plaatshebben tijdens het
angstleren speelt onder meer controleerbaarheid een bepaalde rol. Ook ervaringen die
mensen na de aversieve conditioneringsgebeurtenis hebben, kunnen de mate van angst die
blijft bestaan drastisch beïnvloeden.
Nog een ander conditioneringsprincipe is generalisatie. Dit principe is van groot belang om
het ontstaan van angststoornissen vanuit het leerperspectief te begrijpen. Indien iemand
een aversieve gebeurtenis meemaakt tegen de achtergrond van een bepaalde prikkel of
situatie, dan kan je vaststellen dat de aangeleerde vreesreactie zich vaak uitbreidt naar
gerelateerde stimuli. Bijv. je wordt gebeten door een hond, en bent daarna bang voor alle
honden en niet alleen voor die hond.
Causaal leren
Conditionering kan ook een rol spelen bij acquisitie van allerhande maladaptieve
overtuigingen. Sommige theoretici vermoeden dat conditionering in belangrijke mate
betrokken is bij het leren van een oorzakelijk verband tussen twee gebeurtenissen.
Voorbeeld: na het drinken van melk krijg je een allergische reactie, dan zou deze persoon
, een causale samenhang vermoeden tussen het drinken van melk en de allergische reactie.
Een gedragsverandering van de persoon zou kunnen zijn om geen melk meer te drinken. In
dat geval is er duidelijk sprake van een regelmaat in het samengaan van gebeurtenissen
die resulteert in gedragsverandering.
Nu is het zo dat conditionering normaliter afhankelijk is van een voorspellingsfout -> alleen
als een prikkel voorafgaat aan een verrassende gebeurtenis, zal erover geleerd worden.
Voorbeeld is het drinken van een glas melk en het eten van een koekje, de allergische
reactie die daarna volgt zou gekoppeld worden aan het glas melk en niet aan het koekje.
Dit is precies wat de verrassingshypothese voorspelt -> de allergische reactie is niet
verrassend, want deze wordt al voorspelt door het drinken van de melk en bijgevolg is er
geen sprake van een voorspellingsfout. Het koekje wordt geblokkeerd door de reeds
gevestigde relatie tussen melk en de allergische reactie = het blokkeringseffect. Een
geblokkeerde prikkel is redundant -> die prikkel levert dan geen nieuwe informatie aan.
H4: cognitieve benaderingen van psychopathologie
Een belangrijke veronderstelling in cognitieve theorieën over psychopathologie is dat
psychische stoornissen voortkomen uit de wijze waarop mensen informatie selecteren en
verwerken. De resultaten van onderzoek op dit gebied wijzen op een relatie tussen de
inhoud van schema’s en de verschillende vormen van psychopathologie. Bij diverse vormen
van psychopathologie blijken ook karakteristieke informatieverwerkingsprocessen op te
treden. Het gaat hier om vertekeningen in de aandacht, de interpretatie en de herinnering
van informatie.
De opvatting dat de disfunctionele emoties, gedachten en gedragingen bij psychische
stoornissen voortvloeien uit cognitieve schema’s die de informatieverwerking sturen, is
uitgewerkt in cognitieve behadelingsvormen.
4.1 Cognitief-psychologische opvattingen:
De cognitieve psychologie is gedeeltelijk ontstaan als reactie op het behaviorisme. Elke
verwijzing van interne, mentale processen en theorievorming daarover was voor de
behavioristen taboe. Zij meenden dat mentale processen niet toegankelijk waren voor
empirische toetsen en daarom buiten het domein van de empirische wetenschap vielen. De
cognitieve psychologie beoogde dat juist wel en dat was te toetsen met behulp van
laboratoriumexperimenten.
De cognitieve psychologie bestudeerde ook emoties, motieven en gedrag en besteedt
aandacht aan fysiologische processen. Twee grondleggers van de cognitieve
psychopathologie waren Albert Ellis en Aaron Beck. Deze auteurs stelden dat neurotische
problemen (zoals depressie of angststoornissen) worden veroorzaakt door onlogische,
irrationele ideeën die mensen aanhangen. Ellis legde de nadruk op opvattingen die
verantwoordelijk zijn voor alle soorten van neurotische psychopathologie. Beck formuleerde
een theorie die specifieke cognitieve karakteristieken van verschillende vormen van
psychopathologie veronderstelde.
De opvattingen van Beck hebben een grotere invloed gehad op het empirisch onderzoek.
Hij heeft verschillende vormen van cognitieve therapie ontworpen voor verschillende
vormen van psychopathologie -> depressie, angststoornissen, relatieproblemen,
verslaving en persoonlijkheidsstoornissen.
4.2 Algemene cognitieve psychologie:
Cognitie betekend -> de kennis die zowel door de zintuigen als door het verstand kan
worden verworven. De cognitieve psychologie houdt zich bezig met de inhoud van de
kennis die mensen hebben verworven door zintuigelijke ervaring en denken, met de manier
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through EFT, credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying this summary from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lmcsteghuis. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy this summary for R140,32. You're not tied to anything after your purchase.