100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Klinische psychologie - Bachelor Psychologie UU Jaar 1 - Behaald met een 7,6! R156,87   Add to cart

Summary

Samenvatting Klinische psychologie - Bachelor Psychologie UU Jaar 1 - Behaald met een 7,6!

10 reviews
 703 views  74 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Alle tentamenstof voor dit schooljaar, met uitzondering van de laatste 3 hoorcollege aantekeningen. De rest van de hoorcollege aantekeningen zit er wel in!

Preview 4 out of 93  pages

  • No
  • Gehele boek min hoofdstuk 8, 11, 20 & 22 + focusliteratuur + aantekeningen
  • June 1, 2024
  • 93
  • 2023/2024
  • Summary

10  reviews

review-writer-avatar

By: monikaqueis • 1 month ago

review-writer-avatar

By: aylamaas95 • 2 months ago

Translated by Google

top summary, very clear

review-writer-avatar

By: robyneheemskerk • 3 months ago

review-writer-avatar

By: emielelberse • 3 months ago

review-writer-avatar

By: joepclambers • 4 months ago

review-writer-avatar

By: mbreef05 • 4 months ago

review-writer-avatar

By: nikki18 • 4 months ago

Show more reviews  
avatar-seller
Klinische psychologie
Hoofdstuk 1: Over klinische psychologie en “abnormaal” gedrag
Paragraaf 1.1: Het terrein van de klinische psycholoog
Naast de klinische psychologie bestaat er een flink aantal andere
subdisciplines binnen de psychologie. Volgens de indeling van de
Amsterdamse hoogleraar Duijker (1959) dient er een onderscheid
te worden gemaakt tussen basisdisciplines en
toepassingsgerichte disciplines. Er zijn 5 basisdisciplines en 3
toepassingsgerichte disciplines. Deze zijn van belang omdat
kennis van de normale psychologische functies (zoals waarnemen,
denken en geheugen) van de normale ontwikkeling, van de sociale
psychologie en de persoonlijkheidspsychologie nodig zijn om
afwijkingen van de norm te kunnen vaststellen en begrijpen.

Wat is de klinische psychologie?
o “Het gebied van de psychologie dat zich bezighoudt met afwijkend, slecht-aangepast en
abnormaal menselijk gedrag. Onder de grote paraplu van klinische praktijken vallen
diagnose, classificatie, behandeling, preventie en onderzoek.”
De kern van de klinische psychologie wordt gevormd door psychiatrische stoornissen. Het
houdt zich bezig met gedrag dat afwijkt van een bepaalde norm. En dan met name om
afwijkingen die lastig zijn voor de persoon zelf en de omgeving (en dus geen gunstige
afwijkingen). Enorm hoge prestaties op intellectueel gebied bijvoorbeeld worden door
persoonlijkheidspsychologen onderzocht en niet door klinisch psychologen.

Afwijkingen van de norm kunnen betrekking hebben op verschillende aspecten van het
menselijke functioneren:
o Aspecten van individuele persoon. Er kan sprake zijn van afwijkend gedrag (bijv.
excessief drinken), afwijkende gedachten (bijv. dwanggedachten) en afwijkende
belevingen (bijv. extreme angsten). Deze drie hangen vaak samen.
o Afwijken van de norm in hun relaties met andere mensen. Ouders kunnen
overbezorgd zijn over hun kinderen, echtgenoten kunnen extreem agressief zijn tegen
partner, een student kan zich overmatig onttrekken aan contacten met medestudenten.

Paragraaf 1.2: Aspecten van “abnormaal” gedrag
Seligman et al. (2001) onderscheiden 7 factoren om te bepalen of gedrag als abnormaal of
pathologisch wordt beschouwd. Hoe meer van deze factoren aanwezig zijn en hoe duidelijker
zij op de voorgrond treden, hoe eensgezinder mensen zullen zijn in hun beoordeling dat dat
gedrag abnormaal is. Slechts zelden zullen alle 7 aanwezig zijn, maar er moet sprake zijn van
tenminste 1 factor om te kunnen spreken van abnormaal gedrag. LET OP! Wanneer men een
bepaalde gedraging als abnormaal beschouwt, wil dit niet zeggen dat er sprake is van een
psychische stoornis.
1. Persoonlijk lijden, bij veel psychische stoornissen lijdt de persoon erg onder zijn
problemen, dit hoeft niet altijd zo te zijn. Bijv. denken dat je Napoleon bent kan een de
persoon een fijn gevoel geven.
2. De (dis)functionaliteit van het gedrag, de mate waarin gedrag het dagelijks
functioneren en het welbevinden van het individu ondermijnt, bepaalt in sterke mate de
beoordeling van (ab-)normaliteit. Vooral beroepsmatig en sociaal functioneren.
3. Irrationeel en onbegrijpelijke gedrag, als mensen in het gedrag van een ander geen
logica of zin kunnen ontdekken, zijn zij geneigd die ander als abnormaal te bezien.
4. Onvoorspelbaarheid en controleverlies, mensen hebben de behoefte hun omgeving
en hun eigen leven zo veel mogelijk te beheersen. In een onvoorspelbare omgeving

, zullen velen zich kwetsbaar en bedreigd voelen. Met name als onvoorspelbaar gedrag
van een ander het gevolg lijkt van controleverlies, kunnen gevoelens van bedreiging
ontstaan. Dit alles is sterk afhankelijk van de context.
5. Opvallend en onconventioneel gedrag, bij de beoordeling van het handelen van
anderen kiezen mensen vaak hun eigen (potentiële) gedrag als maatstaaf. Gedrag dat
sterk afwijkt van de wijze waarop zijzelf zich gedragen, zullen zij eerder abnormaal of op
zijn minst ongebruikelijke vinden. Als dat gedrag ook nog eens opvallend is, is het
oordeel “abnormaal” nog waarschijnlijker.
6. Gedrag dat een ongemakkelijk gevoel bij anderen teweegbrengt, als iemand gedrag
vertoont waarmee ongeschreven regels in een bepaalde cultuur worden overschreden,
kan dat bij anderen een gevoel van ongemak (observer discomfort) teweegbrengen. Dit
gevoel leidt ertoe dat die anderen geneigd zijn dat gedrag als abnormaal te vinden. Het
gaat hier om impliciete sociale (restregels) verwachtingen.
7. Het overtreden van morele normen, mensen beoordelen niet alleen of het gedrag van
anderen gangbaar of passend is in een specifieke situatie, maar vellen ook een moreel
oordeel over dat gedrag. Naarmate gedrag van een ander minder overeenkomt met hun
eigen ideeën over optimaal functioneren, neemt de kans toe dat zij het desbetreffende
gedrag abnormaal vinden.

Paragraaf 1.3: Normaal en abnormaal: waar ligt de grens?
Er zijn verschillende modellen die ingaan op het onderscheid tussen normaal en abnormaal. In
dit hoofdstuk worden er 3 modellen besproken:
o Het statistisch model: volgens dit model zijn
menselijke eigenschappen (zoals intelligentie of de
geneigdheid om angstig te reageren) min of meer
normaal verdeeld en wordt abnormaliteit bepaald
door een extreem lage of hoge score op schalen
waarmee de eigenschappen worden gemeten.
Binnen dit model heeft “abnormaal” uitsluitend een
statistische betekenis.
o Het ziektemodel: volgens dit model zijn psychische stoornissen vergelijkbaar met
somatische ziekten en wordt verondersteld dat een onderliggend mechanisme de
psychische stoornis kan verklaren. Zij gaan ervan uit dat die mechanismen somatogeen
(= hiermee wordt bedoeld dat een lichamelijke
aandoening aan de psychische stoornis ten grondslag
ligt) zijn. Maar daarnaast zijn deze mechanismen ook
psychogeen (= houdt in dat aan een stoornis een
psychologisch mechanisme ten grondslag ligt).
o Het leer- of onderwijsmodel: volgens dit model
ontstaan psychische stoornissen als gevolg van leerprocessen. In het
hulpverleningsproces werken hulpverlener en patiënt
samen aan het oplossen daarvan. Dit pleidooi geldt
met name voor stoornissen waaraan geen duidelijke
organische oorzaken ten grondslag liggen en dus
wordt er een verklaring gezicht in verkeerd gelopen
leerprocessen.

Paragraaf 1.4: Tot besluit
De laatste jaren maakt steeds meer het idee opgang dat er sprake is van continuüm tussen
psychische gezondheid en psychische problemen. Dit sluit aan bij het statistisch model, een
hele duidelijke grens tussen de aan- en afwezigheid van psychische stoornissen is er niet.

,Iedereen kan zich weleens somber voelen, maar frequentie en ernst duidden pas op een
depressie.

In de praktijk is een duidelijke ontwikkeling zichtbaar waarin hulpverlener en patiënt
samenwerken en samen beslissingen nemen over de verschillende stappen van het
hulpverleningsproces. Hierbij verschilt de wijze waarop deze twee zich tot elkaar verhouden
per model.

Hoofdstuk 2: Neurobiologische benadering van psychopathologie
Paragraaf 2.1: Een historische schets
Het principiële argument voor de (neuro)biologische benadering van psychopathologie is dat
hersenen in hoge mate betrokken zijn bij de totstandkoming van (psychopathologisch) gedrag.
In de 19de eeuw werd de gedachtevorming over de relatie tussen hersenen en gedrag specifieker.
Bijvoorbeeld een stoornis die Broca’s afasie wordt genoemd ontstaat door beschadiging van de
linke frontaalkwab, bijvoorbeeld door een hersenbloeding, en leidt tot een taalstoornis waarbij
de persoon langzaam, slecht articulerend en in telegramstijl spreekt.

De ontwikkeling van de neurowetenschappen leidde tot nieuwe toepassingen ten aanzien van
psychopathologie, waaronder dubieuze behandelingen. Denk bijvoorbeeld aan de frontale
lobotomie, hierbij wordt de frontale kwab verwijdert.

Er zijn ook voorbeelden van een aantoonbare vooruitgang in de neurowetenschap. In de jaren 50
bijvoorbeeld werden anti-psychotische medicijnen (neuroleptica) ontdekt. Na de introductie
van neuroleptica als chloorpromazine en haloperidol verbeterden de vooruitzichten van
patiënten met schizofrenie aanzienlijk. Doorontwikkeling van deze medicatie vond ook plaats in
de jaren 80, waarin de tweede generatie antipsychotica (ook wel atypische antipsychotica
genoemd) op de markt kwam waarbij minder bijwerkingen en gewenning optreden.

Paragraaf 2.2: De neurobiologische benadering nader beschouwd
De samenhang tussen psychische processen en neurobiologische mechanismen kan worden
bestudeerd door te kijken naar genen, hersenstructuren, neurotransmitters en hormonen. Elk
onderdeel staat nooit op zichzelf en zal nooit een volledige verklaring bieden voor
psychopathologie.

Alledaagse eigenschappen zoals de kleur van onze ogen en lichaamslengte staan onder
vergaande genetische controle. Van sommige somatische afwijkingen is zelf bekend dat zij
genetisch bepaald zijn, denk bijvoorbeeld aan suikerziekte (diabetes) en open rug (spina
bifida). De invloed van onze genen op psychopathologie is naar voren gekomen uit
familiestudies, tweelingstudies en adoptiestudies. Door de vatbaarheid voor een bepaalde
stoornis in bepaalde families, zal de stoornis daar vaker voorkomen dan in andere families. Hoe
vaker de stoornis voorkomt, hoe groter de kans dat deze overerfbaar is. Het probleem is hier dat
families vaak niet alleen genen maar ook omgeving delen en dus is er moeilijk onderscheid te
maken tussen genetische en omgevingsfactoren.

De genetische verwantschap tussen leden van een twee-eiige tweeling is even groot als tussen
twee eenlingen die afstammen van dezelfde ouders. De mate waarin een eigenschap zoals een
psychische stoornis bij beide leden van tweelingen voorkomt, noemen we concordantie. Deze
wordt uitgedrukt in een coëfficiënt tussen de 0 en 1: hoe hoger de concordantie coëfficiënt, hoe
meer variantie van het kenmerk wordt verklaard door genetische factoren.
o Kortom, als de concordantie bij eeneiige tweelingen aanmerkelijk hoger is dan bij twee-
eiige tweelingen (50% van de genen is gelijk), dan suggereert dat een genetische invloed.

, Ligt de concordantie bij beide typen tweelingen gelijk, dan pleit dat tegen een genetische
bijdragen.

Duidelijk is dat genetische factoren een bijdrage leveren aan de etiologie (= oorzaken) van
psychische stoornissen. Genetische factoren lijken een persoon kwetsbaarder te kunnen
maken. Maar hoe groot de specifieke bijdrage van genen is en langs welke ze hun effect hebben,
blijft vooralsnog onduidelijk. Het effect komt waarschijnlijk altijd tot stand in wisselwerking met
de omgeving.

In de neurobiologische benadering van psychopathologie probeert men (afwijkend) gedrag te
verklaren door de hersenen te bestuderen. Het limbische systeem speelt een rol bij emotie,
motivatie, genot en het emotioneel geheugen, maar wordt het meest in verband gebracht met
angst. Binnen het limbische systeem is met name de amygdala een belangrijke kern (bevindt
zich vooraan in de temporele kwab). Deze kern speelt een rol bij emotie en motivatie, en bij
verschillende psychopathologische aandoeningen laat deze kern een hyper- of hypoactiviteit
zien. Ook is het een belangrijkrijk onderdeel van het saillantie-netwerk: een neuraal netwerk
van hersenstructuren dat signalen van beloning, gevaar, pijn en bedreiging opmerkt en verwerkt.

De amygdala werkt nauw samen met onder meer de prefrontale cortex en de hippocampus.
De prefrontale cortex is het voorste deel van de neocortex en is betrokken bij regulatie van
verschillende cognitieve processen, waaronder aandacht, verbaal geheugen en doelgericht
gedrag (planning, initiëren en inhiberen van handelingen). Ook evalueert de PFC doorlopend de
uitkomsten van de handelingen die worden uitgevoerd en corrigeert indien nodig. De prefrontale
cortex (PFC) wordt in verband gebracht met specifiek gedrag bij psychopathologische
aandoeningen, zoals apathie (gebrek aan interesse, initiatie en motivatie), moeite met het
nemen van beslissingen, pathologische huilen of lachen, affectieve afvlakking, initiatiefverlies
en verminderde werking van regulatieprocessen, zoals het reguleren van emoties.

Zowel neurotransmitters als hormonen hebben invloed op onze emoties en gedrag.
Neurotransmitters zorgen voor signaaloverdracht in de hersenen. Noradrenaline, serotonine,
dopamine, GABA en glutamaat zijn belangrijke neurotransmitters die
een rol spelen bij psychopathologische aandoeningen.

Neurotransmitters zijn te vergelijken met een sleutel die op een slot –
in dit geval receptor – past en dit kan openen. Bij activatie van het
neuron worden deze neurotransmitters via blaasjes getransporteerd
naar de synaptische spleet. Deze speelt is een kleine ruimte tussen
2 neuronen waar neurotransmitters kunnen worden overgedragen. In
die spleet barsten de blaasjes open, waardoor de neurotransmitters
in de synaptische speelt terechtkomen. De verschillende
neurotransmitters passen elk op een specifiek type receptor van het
postsynaptische neuron. Door zich aan receptoren te hechten,
zetten ze processen in gang die een nieuw signaal in het
postsynaptische neuron kunnen opwekken.

Er zijn 5 factoren die de synaptische overdracht beïnvloeden:
1. De hoeveelheid van de neurotransmitters in de synaptische spleet, bij een tekort
ontvangt de postsynaptische neuron niet genoeg stimulatie om een zenuwimpuls op te
wekken (“te vuren”) en bij een overschot het neuron over gestimuleerd raakt waardoor
het niet op tijd klaar is voor een volgende impuls.
2. Blocking agents, andere chemische stoffen die qua structuur op de neurotransmitter
lijken, passen ook op de receptor maar prikkelen het neuron niet, waardoor dat neuron

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through EFT, credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying this summary from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller wvandenboezem. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy this summary for R156,87. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

78861 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy summaries for 14 years now

Start selling
R156,87  74x  sold
  • (10)
  Buy now