Samenvatting alle literatuur Global & European Governance - Behaalde cijfer: 9.0
16 views 1 purchase
Course
Global & European Governance (ESSBBC2010)
Institution
Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR)
Dit document bevat een samenvatting van alle literatuur voor het vak Global & European Governance van de studie bestuurskunde.
Het betreffen de artikelen van:
- Fireden et al. (2012)
- Spruyt (2002)
- Baylis et al. (2014)
- Wood (2007)
- Jorgensen (2018)
- Gu (2008)
- Mattli (1999)
- C...
Samenvatting literatuur Global & European Governance
College 1
Frieden, Lake & Schultz – Het begrijpen van belangen, interacties en instituties
Belangen: fundamentele bouwblokken van politiek.
Samenwerking: type interactie tussen 2 of meer actoren, die samenwerken voor een gewenste
uitkomst. Succesvolle samenwerking hangt af van de grootte van de betrokken actoren, het
aantal interacties tussen de actoren en de juistheid van de informatie waarover zij beschikken.
Onderhandeling: type interactie waarbij een vaste waarde wordt verdeeld -> als de ene actor
meer krijgt, krijgt de ander automatisch minder. Uitkomsten hangen af van wat er zal gebeuren
als er geen overeenkomst wordt bereikt.
Instituties: sets van regels. Actoren gehoorzamen instituties omdat ze samenwerking
vergemakkelijken en de kosten van gezamenlijke besluitvorming verlagen.
Instituties beïnvloeden ook de beleidsresultaten. Regels beperken wat actoren wel en niet
kunnen doen, en dus maken ze sommige uitkomsten meer of minder waarschijnlijk. Actoren
strijden om instituties om het beleid te beïnvloeden in de richting van hun gewenste resultaten.
Belangen: wat willen actoren van politiek hebben?
Belangen: wat actoren willen bereiken door politieke acties. Belangen zijn ook de voorkeuren van
actoren voor de mogelijke uitkomsten die voort kunnen komen uit hun politieke keuzes. Belangen
bepalen hoe actoren de wenselijkheid van uitkomsten rangschikken. Belangen kunnen heel
verschillend zijn en afhankelijk van een specifiek beleid of gebeurtenis.
Persoonlijke of collectieve belangen kunnen worden ingedeeld in 3 categorieën:
1. Macht en veiligheid: alle politieke actoren willen een bepaalde mate van persoonlijke en
collectieve veiligheid. In het extreme willen ze macht om anderen te domineren/te overleven.
2. Economisch of materieel welzijn : politieke actoren wensen een hoge levensstandaard en
kwaliteit van leven, gedefinieerd door: hoog inkomen, meer goederen en diensten, minder werk.
(Ligt dicht tegen macht en veiligheid aan, wanneer je economisch welzijn ziet als lange termijn
doel, en veiligheid als middel om dit te bereiken).
3. Ideologische doelen: politieke actoren kunnen ook morele, religieuze of andere ideologische
doelen nastreven (zoals democratie, gelijkheid en waardigheid etc.). (Ook hier kunnen macht en
welzijn middelen zijn om deze ideologische doelen te bereiken).
Deze 3 sets van belangen onderscheiden 3 scholen: realisme, liberalisme en constructivisme.
Actoren en belangen
- Actoren: basis analyse-eenheid voor internationale politiek -> individuen of groepen met
gedeelde belangen.
- Staat: centrale autoriteit met het vermogen om wetten en regels te maken en beslissingen te
nemen binnen een bepaald territorium. De meeste landen worden bestuurd door een staat.
- Soevereiniteit: de verwachting dat staten juridische en politieke suprematie, of ultieme autoriteit
hebben binnen hun territorium. Als we staten soeverein noemen, betekent dat dat ze controle
hebben over hun beleid en politieke processen.
1
,Verwijzen naar staten als actoren
impliceert 2 gebruiken die belangrijk zijn
om te onderscheiden. (1) Soms wordt
ervan uitgegaan dat staten worden
gemotiveerd door een belang in veiligheid
(tegen externe en interne dreigingen) en in
het vergaren van macht als middel om
veiligheid te waarborgen. Deze doelen
worden nationale belangen genoemd, of
belangen die behoren tot de staat zelf. In
dit gebruik ziet de veronderstelling van
staten als actoren de internationale politiek
als gedreven door de zoektocht van staten
naar veiligheid en macht. (2) Staten-als-
actoren-concept -> het idee dat veel
internationale politieke acties worden
bepaald door individuen die een staat
representeren: politieke leiders,
diplomaten, leden van het leger etc. Hier
wordt ‘de staat’ dus omschreven als
specifieke vertegenwoordigers/individuen.
Er is geen vaste set actoren in internationale relaties. Het identificeren van actoren is een
pragmatische keuze en kan niet goed of fout zijn -> de vraag is alleen of de specifieke
conceptualisering helpt bij het begrijpen van de onderzochte casus.
Deze sets van actoren kunnen weer worden onderverdeeld in kleinere sets van individuen (bij
het onderzoeken van een specifieke casus).
Interacties: waarom krijgt een actor niet altijd wat hij wil?
Interacties: de manier waarop keuzes van 2 of meer actoren worden gecombineerd om politieke
uitkomsten te produceren. Politieke uitkomsten hangen niet alleen af van de keuzes van 1 actor,
maar ook van de keuzes van andere actoren. Naast belangen is het daarom ook van belang om te
kijken naar interacties. Strategische interacties zijn situaties waarin actoren hun strategie af laten
hangen van die van andere actoren.
Er worden 2 aannames gedaan wanneer we kijken naar interacties. (1) We nemen aan dat actoren
doelgericht zijn; dat ze zich zullen gedragen om het gewenste resultaat te behalen. (2) In het geval
van strategische interactie gaan we ervan uit dat actoren strategieën aannemen om de gewenste
resultaten te verkrijgen, gegeven wat volgens hen de belangen en waarschijnlijke acties van anderen
zijn -> een beste-antwoord-strategie is de best mogelijke strategie van een actor, rekening houdend
met anderen. Maar dit is geen garantie voor de gewenste uitkomst van de actor. Om interacties te
begrijpen kan gebruik worden gemaakt van de game theorie.
Samenwerking en onderhandeling
Breed genomen zijn er twee soorten interacties: samenwerking en onderhandeling.
(1) Samenwerking: een interactie waarin 2 of meer actoren een beleid voeren dat ervoor zorgt dat
minstens 1 actor beter af is t.o.v. de status quo, zonder dat anderen er slechter van worden. Dit
wordt bekeken vanuit het perspectief van de partijen die onderdeel uit maken van de
samenwerking -> het kan dus zo zijn dat niet-betrokken partijen er wel slechter van worden.
Pareto grens: alle mogelijke samenwerkingsuitkomsten tussen 2 partijen. Samenwerking bestaat uit
gezamenlijke beleidsaanpassingen die actoren in de richting van de Pareto grens bewegen, om het
welzijn van 1 of alle partijen toe te laten nemen, zonder dat er 1 slechter wordt.
2
,(2) Onderhandelen: een interactie waarin actoren uitkomsten moeten kiezen die de een beter af
maken ten koste van de ander. Onderhandelen is herverdelend: het gaat om het toewijzen van
een vast bedrag aan waarde tussen verschillende actoren. Wanneer actoren onderhandelen,
bewegen ze langs de Pareto grens. Soms wordt onderhandelen een zero-sum-game benoemd,
omdat de winst van de ene partij, overeenkomt met het verlies van de ander.
De meeste interacties in internationale relaties combineren elementen van samenwerking en
onderhandeling. Maar het kan ook om veel verschillende redenen mislukken.
Wanneer kunnen actoren samenwerken?
De belangrijkste factor bij samenwerking is de belangen van actoren.
De makkelijkste vorm van coöperatieve interactie is coördinatie: een vorm van coöperatieve
interactie waarbij actoren er baat bij hebben dat ze allemaal dezelfde keuzes maken en vervolgens
geen prikkel hebben om niet te gehoorzamen (bijv. afspreken aan welke kant van de weg auto’s
rijden om ongelukken te voorkomen). Er is geen reden om af te wijken van de gecoördineerde
regeling. Coördinatie onderhoudt zichzelf, want wanneer er eenmaal coördinatie is bereikt, kan
niemand winst behalen door af te wijken.
Collaboratie: een vorm van coöperatieve interactie waarbij actoren baat hebben bij samenwerking,
maar niettemin prikkels hebben om zich niet aan afspraken te houden -> gevangenendilemma.
Een specifiek type probleem van collaboratie treedt op bij het voorzien in publieke goederen:
individueel en sociaal wenselijke goederen die niet uitsluitbaar en niet rivaliserend zijn in
consumptie, zoals nationale defensie. Pogingen om publieke goederen te produceren worden
belemmerd door problemen met collectieve actie: obstakels voor samenwerking die optreden
wanneer actoren prikkels hebben om samen te werken, maar elk handelt in de verwachting dat de
ander de kosten van samenwerking zal betalen -> meeliftgedrag: niet bijdragen aan een algemeen
goed terwijl je profiteert van de bijdragen van anderen.
Collaboratie op wereldniveau is lastig, omdat er geen internationale autoriteit is die staten kan
dwingen om bij te dragen aan globale publieke goederen.
Aantal en relatieve grootte van actoren -> Het is makkelijker voor een kleiner aantal actoren om
samen te werken en elkaar te controleren. Hoe kleiner het aantal, hoe groter de kans op succesvolle
samenwerking.
Iteratie, koppeling en strategieën van wederzijdse straf-> samenwerking gebeurt eerder wanneer
actoren kansen hebben om samen te werken over tijd/kwesties heen. Iteratie = herhaalde interacties
met dezelfde partners. Dit vermindert meeliftgedrag. Koppeling = het koppelen van samenwerking
op 1 kwestie aan interacties op een tweede kwesties. Informatie: de beschikbaarheid van informatie
beïnvloedt ook de waarschijnlijkheid van samenwerking. Wanneer het makkelijk is om een partner te
observeren, is de kans op samenwerking groter.
Wie wint en wie verliest bij onderhandeling?
Onderhandeling creëert winnaars en verliezers (i.t.t. samenwerking). Wie wint wordt bepaald door
macht: het vermogen van actor A om actor B iets te laten doen dat B anders niet zou doen; het
vermogen om de andere kant zover te krijgen dat hij concessies doet en om te voorkomen dat hij zelf
concessies moet doen. Macht en, op zijn beurt, de uitkomst van alle onderhandelingsinteracties
worden fundamenteel beïnvloed door wat er gebeurt als er geen overeenkomst wordt bereikt -> de
Terugvaluitkomst. Soms is dit de status quo, soms iets anders. De actor die meer tevreden is met de
terugvaluitkomst, heeft minder prikkels om concessies te doen. Onderhandelingsmacht behoort toe
aan die actor die het meest tevreden is/het meest bereid is om de terugvaluitkomst te verdragen.
Omdat de onderhandelingsresultaten grotendeels worden bepaald door hoe elke actor de
terugvaluitkomst evalueert, komt de macht voort uit het vermogen om de terugvaluitkomst beter te
maken voor zichzelf en/of slechter voor de andere partij. Actoren hebben 3 basismanieren om macht
uit te oefenen, dat wil zeggen, de uitkomst van de terugval in hun voordeel te verschuiven:
1. Dwang: het dreigen of opleggen van kosten aan andere actoren om hun gedrag te veranderen.
Middelen van internationale dwangL militair geweld, economische sancties en embargo's
2. Externe opties: de alternatieven voor onderhandelen met een specifieke actor
3
, 3. Agendabepalende macht: een 'first mover'-voordeel dat een actor helpt een gunstigere
overeenkomst binnen te halen. Agenda-setter verandert de beschikbare keuzes voor anderen.
Actoren stemmen in met een onderhandeling op het moment dat de terugvaluitkomst ergers is ->
maar ook dit is geen garantie. Samenvatting: zowel belangen als interacties zijn belangrijk in politiek.
Politieke uitkomsten hangen af van de keuzes van twee of meer actoren. Interacties zijn vaak
complex, maar belangrijk om te kunnen begrijpen hoe belangen transformeren in uitkomsten.
Spruyt (2002) – de oorsprong, ontwikkeling en mogelijke terugval van de moderne staat
De autonomie van staten is in twijfel getrokken door de globalisering van handel en financiën.
Daarom wordt opnieuw gekeken naar de opkomst en ontwikkeling van de moderne staat, waarbij
veiligheids-, economische en institutionalistische benaderingen worden vergeleken.
Inleiding
Er is hernieuwde aandacht gekomen voor onderzoek naar de moderne staat. Dit komt enerzijds door
de verwachting dat er een einde is gekomen aan het ultieme gezag van nationale regeringen, door de
komst van supranationale entiteiten zoals de EU (aggregatiedynamiek). Aan de andere kant vallen er
veel staten uiteen in meerdere entiteiten (bijv. SU) (middelpuntvliedende krachten). 2
onderscheidende kenmerken van moderne staten:
1. Het vermogen om in te grijpen in hun samenlevingen
2. Het beginsel van internationale juridische soevereiniteit gebaseerd op de erkenning van
binnenlandse soevereiniteit en de juridische gelijkwaardigheid van staten (pas na WOII).
Dit onderzoek focust zich op materialistische verklaringen voor de opkomst van de moderne staat. ->
3 categorieën: veranderingen in de militaire omgeving, economische perspectieven (groei van handel
en productie) en institutionalistische opvattingen (kenmerken van territoriale soevereiniteit).
Belangrijkste argument in deze essay is dat, hoewel de eerste 2 perspectieven veel inzichten
bevatten, een institutioneel perspectief op microniveau een noodzakelijke aanvulling vormt op
account op macroniveau die zich richten op militaire en economische functies. De auteur pleit voor
een drieledig perspectief waarin variaties op macroniveau (institutionele beperkingen en kansen) en
individuele voorkeuren en keuzes, gegeven de voorwaarden op de eerste 2 niveaus, zijn opgenomen.
Het differentiëren van vroege en moderne staten
Premoderne staten
Premoderne staten ontstonden bij de overgangen van op stammen gebaseerde samenlevingen naar
gestratificeerde organisatievormen. Ze worden gekenmerkt door het vermogen om wetten en
administratieve decreten uit te vaardigen en een bureaucratie en leger te creëren. Op een tweede
niveau gaat het bij vroege staatsvorming over hoe formele gezagsstructuren personalistische
heerschappij vervingen. Dit vereiste alternatieve vormen van legitimatie (niet meer alleen heersen
over je familie). Een ander verschil is dat heersers leider werden van een territoriaal gebied, i.p.v. van
personen. Er is een aantal kenmerken die vroege staten onderscheidt van hedendaagse. Vroeger:
Koningschap en aristocratie -> loyaliteit aan koning als persoon, i.p.v. aan zijn functie.
Zwak gedefinieerde markteconomieën en eigendomsrechten
Geen/weinig interacties tussen staatsbesturen -> geen wederzijds erkende grenzen van territoria
Meerdere gezagsstructuren naast elkaar (seculier en religieus)
Personalistische aspecten van heerschappij -> gehoorzaamheid en loyaliteit.
Vroege staten hadden slechts een zijdelingse invloed op hun samenlevingen -> bestond uit
meerdere verdeelde gemeenschappen (op het gebied van etniciteit, religie en taal).
Kortom, de capaciteit van vroege staten bleef relatief beperkt.
De overgang naar een moderne staat
Moderne staat kreeg voor het eerst vorm in het laatmiddeleeuwse Europa -> ontwikkeling van
regeringen met institutionele capaciteiten en soevereine territoriale heerschappij. Verschuivingen in
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through EFT, credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying this summary from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lieskezijlstra2002. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy this summary for R128,21. You're not tied to anything after your purchase.