Cijfer: 8.8 Vak code: TP1CONTWPS. Dit document is een complete samenvatting voor het tentamen Ontwikkelingspsychologie dat jou kan helpen bij het leren. De kennisclips en alle leesstof uit de hoofdstukken is erin samengevoegd en samengevat. Alle belangrijke termen zijn overzichtelijk geel gemarkeer...
[Mostrar más]
Última actualización de este documento: 2 año hace
De verplichte stof voor het vak Ontwikkelingspsychologie is verspreid over veel losse paragrafen in de boeken.
Daarom is de verplichte stof uit de boeken samengevoegd met de onderwerpen vanuit de kennisclips. De
verplichte leesstof die niet aansluit bij de onderwerpen uit de kennisclips maar wel nodig is om te leren, staat
apart vermeld (zie week 1). Alle termen die je moet kennen zijn geel gemarkeerd. Veel succes!
,Week 1 - Babytijd
De verplichte leesstof (in de paragrafen 1.1.1, 1.2.3, 3.3.4, 4.1.2, 4.3.1, 4.3.2, 5.1.1, 5.2.1, 5.2.2, 6.1.1, 6.1.2, 6.1.3,
6.2.2, 6.3.1, 6.3.3, 7.1.1, 7.1.2, 7.1.4, 7.2.1, 7.3.2 uit het boek Ontwikkelingspsychologie) zijn hierin verwerkt.
Jean Piaget (1896-1980) heeft belangrijk onderzoek verricht. Vanaf de geboorte maken mensen veel cognitieve
groei door. Belangrijk uitgangspunt van Piaget is dat het denken van de mens gebeurt aan de hand van
schema’s. Dat zijn bepaalde structuren zoals wij de wereld zien; software hoe we gegevens van de wereld
behandelen en beoordelen. Zo kan een baby een schema hebben van ‘moeder’ en leert gaandeweg wat wel en
niet bij dat schema past. Het aanpassen van schema’s wordt adaptatie genoemd. Piaget meende dat
adaptatie de basis is voor schema’s.
Adaptatie is de neiging van iemand om zich aan te passen aan een bepaalde omgeving. Adaptatie kan door
assimilatie en accommodatie. Assimilatie is iets nieuws plaatsen bij iets dat we al weten, ervaringen
interpreteren vanuit ons huidige cognitieve ontwikkelstadium; een toevoeging aan het denkschema.
Voorbeeld: als een baby een blokje in de vorm van een ster door een gat in de vorm van een ster kan doen,
dan zal de baby dit ook met andere blokjes in gaten met de vorm van die blokjes proberen. Accommodatie
gebeurt als er geen nieuwe informatie meer toegevoegd kan worden door assimilatie, het is daarentegen de
aanpassing van het denkschema; als de baby ontdekt dat hij de blokken ook in de doos kan doen door de
deksel op te tillen, in plaats van de blokjes door de gaten te doen, en zo het schema uitbreidt. Door nieuwe
informatie via assimilatie en accommodatie toe te voegen, kan een baby de wereld om zich heen steeds beter
begrijpen.
Fases in de ontwikkeling volgens Piaget zijn de sensomotorische, preoperationele, concreet operationele en
formeel operationele fases. In de sensomotorische fase (0-2 jaar) leert een baby vooral door dingen te doen,
te ervaren, te pakken, te voelen. Daarna begint pas het denken en het logisch redeneren in de
preoperationele fase (2-7 jaar). Daarna volgt het concrete denken en het logisch redeneren ontwikkelt verder
in de concreet operationele fase (7-12 jaar). In de laatste fase komt het abstracte denken, in de formeel
operationele fase (12 jaar - volwassenheid. Elke fase wordt uitgebreid besproken in de komende weken.
Sensomotorische fase is de eerste fase in Piagets theorie, waarin het kind sterk afhankelijk is van zijn
aangeboren motorische reacties op zintuigelijke stimuli.
Volgens Piaget bestaat de sensomotorische fase uit 6 substadia.
Substadium 1: eenvoudige reflexen (0-1 maand), zoals zuig-, schrik-, zoek-, babinski-, zwem-, kokhalsreflex.
In deze periode vormen de reflexen van een baby de kern van zijn cognitieve leven: ze bepalen hoe de baby
de wereld begrijpt, ziet, etc. De basisreflexen ontwikkelen zich. Een baby kan bijvoorbeeld leren dat hij
anders moet zuigen bij een speen of een tepel om melk binnen te krijgen. Er is nog geen zelfbesef.
Substadium 2: eerste gewoonten en primaire circulaire reacties (1-4 maanden), zoals het steeds aanraken
van een knuffeltje omdat het fijn aanvoelt. Het zijn willekeurige acties die de baby zal herhalen. Ze richten
zich op het lichaam/de ervaring van de baby: het voelt prettig, dus doe ik het. Hierdoor ontstaan bepaalde
schema’s. Ook worden handelingen die baby’s eerst afzonderlijk uitvoerde gecombineerd: ze gaan
bijvoorbeeld staren naar iets wat ze tegelijk aanraken.
Substadium 3: secundaire circulaire reacties (4-8 maanden), er komt meer interactie met de omgeving, de
baby is zich meer bewust dat hij invloed heeft op wat er in de omgeving gebeurt. De baby zal een gekozen
actie herhalen n.a.v. het effect op de omgeving (het resultaat) i.p.v. een willekeurige actie. Bijvoorbeeld een
rammelaar op een bepaalde manier rammelen omdat het geluid leuk klinkt.
Substadium 4: het coördineren van secundaire circulaire reacties (8-12 maanden). Hier gaat de baby met
opzet bepaalde reacties uitlokken, ook wel intentioneel gedrag genoemd, zoals iets wegduwen om iets te
3
, pakken wat daar achter ligt. Dit is een van de grootste sprongen in cognitieve ontwikkeling bij baby’s.
Objectpermanentie, iets wat niet in beeld is betekent niet dat het niet bestaat, ontwikkelt zich.
Substadium 5: tertiaire circulaire reacties (12-18 maanden). Een kind wordt nieuwsgieriger, gaat op
verschillende manieren kijken welke gevolgen zijn acties hebben. Als ik zacht of hard met deze bal gooi, wat
gebeurt er dan? De baby wordt een kleine wetenschapper in zijn omgeving en gaat alles onderzoeken.
Substadium 6: het begin van denken (18-24 maanden). Hier kunnen kinderen een mentale representatie van
iets of iemand maken. Ook doen alsof ze iets aan het doen zijn, zoals drinken inschenken met
speelgoedbekertjes.
> Er is nooit een ‘plotselinge’ overgang naar een volgend stadium of fase! Dit gaat geleidelijk. Ook verschilt
het erg per baby wanneer het klaar is met een bepaalde fase. Dat ligt aan fysieke rijping, omgeving, e.d.
Primaire circulaire reacties is de herhaling van een willekeurige motorische handeling die een kind helpt met
de ontwikkeling van bepaalde schema’s. Baby’s doen deze handelingen omdat ze de ervaring ervan willen
blijven ondergaan. Op de eigen duim zuigen gebeurt per ongeluk en blijkt prettig te zijn - de baby blijft het
doen.
Secundaire circulaire reactie is de herhaling van een motorische handeling omdat het kind het effect op de
buitenwereld in de gaten heeft en dat nog een keer wil ervaren. Baby ontdekt dat verschillende manieren van
rammelen een verschillend effect hebben op het geluid - doet dat wat het gewenste effect oplevert.
Intentioneel gedrag is het gedrag waarbij verschillende schema’s gecombineerd en gecoördineerd worden tot
één enkele actie om een probleem op te lossen. Bijvoorbeeld: een object wegduwen om een object wat
eronder ligt te pakken. Ook op gebeurtenissen kunnen anticiperen.
Mentale representatie is een innerlijke voorstelling van een gebeurtenis of object. Als een bal onder de tafel
rolt, kan de baby de bal ‘in gedachten volgen’ en kijkt naar waar de bal onder de tafel uitkomt. Dus de baby
kan zich voorstellen waar objecten zich bevinden, ook al ziet hij ze niet. Dankzij mentale representatie is ook
indirecte imitatie mogelijk: het imiteren van mensen en scènes die er niet meer zijn. Daardoor kunnen ze
doen alsof: doen alsof ze autorijden, koken met speelgoed, een pop eten voeren, etc.
Piaget heeft kritiek gekregen. Paragraaf 6.1.3 -> meningen, kritiek en steun.
- De overgang tussen substadia’s verloopt minder abrupt dan hij dacht.
- Zijn bevinding dat cognitieve ontwikkeling plaatsvindt door motorische activiteiten wordt verworpen
omdat kinderen met een fysieke handicap even goed ontwikkelen als kinderen zonder fysieke handicap. Zo
vindt objectpermanentie eerder plaats dan Piaget dacht.
- Sommige onderzoekers zeggen dat objectpermanentie al vanaf 3,5 maand plaats kan vinden, ipv 8-12
maanden volgens Piaget.
- Het spiegelen van uitdrukkingen kunnen baby’s vroeg en met lichaamsdelen die ze niet kunnen zien (zoals
Piaget dacht).
- Zijn theorie lijkt vooral toepasselijk op westerse kinderen.
Geheugen in de babytijd. Het niet kunnen onthouden van herinneringen die we als kind (voor 3-jarige leeftijd)
op hebben gedaan heet infantiele amnesie. Nu tegenstrijdig bewijs dat baby’s en peuters meer herinneren
dan we dachten. Ook hebben kinderen wel een geheugen om iets te kunnen leren. Als een kindje leert lopen,
moet je het kind daar de volgende dag wel aan herinneren, de herinnering wordt namelijk impliciet
opgeslagen. Baby’s en kinderen kunnen een nieuwe stimulus van een oude onderscheiden - een blijk van
geheugen. Een ‘hint’ zoals de mobile boven een bedje kan de trigger zijn om te trappelen. Mensen slaan
gedurende hun hele leven herinneringen op dezelfde manier op. Waarom kunnen we dan de herinneringen
die we hebben opgedaan als baby/kind niet allemaal terughalen? Vanwege de rol die taal speelt bij het
terughalen van die herinneringen. Baby’s kennen geen woorden, gebeurtenissen worden niet in taal
opgeslagen.
4
, De twee belangrijke systemen die betrokken zijn bij het vormen van langetermijnherinneringen zijn het
impliciete en het expliciete geheugen. Het expliciete geheugen zijn de bewust geleerde herinneringen (vanaf
6 maanden), zoals de namen van familieleden. Het impliciete geheugen is bijvoorbeeld hoe je moet lopen.
De vroegste herinneringen lijken impliciet te zijn. Pas vanaf de tweede helft van het eerste jaar worden de
expliciete herinneringen gevormd.
Taal bij baby’s wordt pre linguïstische communicatie genoemd; communicatie door middel van geluiden,
gezichtsuitdrukkingen, gebaren, imitatie en andere niet-linguïstische middelen. Bijvoorbeeld: een baby
steekt arm uit naar bal onder kleedje en schreeuwt, dit trekt mama’s aandacht. Een paar maanden later weet
de baby dat ze niet hoeft te schreeuwen, maar alleen haar arm uit te strekken. Beide zijn voorbeelden van pre
linguïstische communicatie: communicatie zonder woorden. Het eerste woordje van een kind komt tussen 9
- 14 maanden.
Holofrase (eenwoordzin). De eerste woorden van kinderen verwijzen meestal naar mensen of objecten die
steeds verdwijnen en verschijnen. Het ligt eraan in welke context ze gebruikt worden. Met één woord bedoelt
het kind een hele zin. ‘Mama’ kan o.a. betekenen dat het kind opgepakt wil worden of eten wil.
Het eenwoordstadium (losse woorden zoals ‘mama’, ‘hond’ etc) eindigt rond de 18e maand. Na dit stadium
groeit het vocabulaire snel: van 50 tot 400 woorden.
Vanaf ongeveer twee jaar gebruiken kinderen tweewoordzinnen, zoals ‘Jan bal’. In deze tweewoordzinnen
gebruiken kinderen dezelfde volgorde van onderwerp e.d. als volwassenen. Dus ‘Jan gooide de bal’ kan ‘Jan
bal’ zijn, maar niet ‘bal Jan’. Deze tweewoordzinnen worden ook wel telegramstijl genoemd: het weglaten
van woorden die niet cruciaal zijn.
Brabbelen is het maken van op spraak lijkende, maar betekenisloze, geluidjes. Baby’s van ongeveer 2-3
maanden oud beginnen met brabbelen, woorden die nog geen betekenis hebben. Deze geluiden spelen wel
een belangrijke rol bij taalontwikkeling. Als ze brabbelen, herhalen ze dezelfde klinker steeds opnieuw, zoals
‘ee-ee-ee’, in verschillende toonhoogten. Later komt er bijvoorbeeld een medeklinker bij ‘bee-bee-bee’. Ze
beginnen het makkelijkst, later complexer. Alle baby’s ter wereld brabbelen, en niet alleen in de taal van de
mensen om hun heen. Vanaf 6 maanden is het verschil tussen talen te horen. Ook dove kinderen brabbelen:
met hun handen. Dezelfde hersengebieden worden geactiveerd.
Babytaal (vroeger motherese genoemd) is niet de taal die baby’s zelf gebruiken, het is de taal die volwassen
gebruiken als ze tegen baby’s praten (hoge toon, gevarieerde intonatie, korte zinnetjes). Gebruiken van die
taal bij baby’s is goed om de taal bij kinderen te ontwikkelen: veel babytaal staat in verband met het vroeg
uitspreken van eerste woordjes en andere linguïstische kennis.
Onderextensie of ondergeneralisatie is als iemand een woord te beperkt gebruikt. Dit gebeurt vaak bij kinderen.
Het kind weet niet dat ‘dekentje’ voor alle dekentjes geldt, niet alleen voor het favoriete dekentje.
Overextensie of overgeneralisatie is het tegenovergestelde. Een kind denkt bijvoorbeeld dat bus, vrachtwagen
en tractor allemaal auto’s zijn.
Verschil tussen referentiële en expressieve spreekstijlen. Een kind met referentiële spreekstijl praat vaak over
objecten. Een kind met expressieve spreekstijl over iemands gevoelens of behoeften. Verschil in cultuur
duidelijk te merken: kinderen in Amerika meer referentiële, kinderen in Japan meer expressieve stijl.
Taalontwikkeling gebeurt door taalbegrip en taalproductie. Taalbegrip is het begrijpen wat er wordt gezegd, met
taalproductie kan iemand zelf woorden uitspreken. Begrip komt altijd voor productie, ook bij andere
taalvaardigheden zoals schrijven.
Drie eigenschappen van taal die een kind zal moeten beheersen om zijn taalvaardigheid te kunnen ontwikkelen:
Fonologie. Fonologie heeft betrekking op de basisklanken van een taal, namelijk fenomenen. Twee
verschillende fenomenen zijn de ‘a’ in ‘man’ en de ‘a’ in ‘maken’. Het Nederlands heeft 45 fenomenen.
5
Los beneficios de comprar resúmenes en Stuvia estan en línea:
Garantiza la calidad de los comentarios
Compradores de Stuvia evaluaron más de 700.000 resúmenes. Así estas seguro que compras los mejores documentos!
Compra fácil y rápido
Puedes pagar rápidamente y en una vez con iDeal, tarjeta de crédito o con tu crédito de Stuvia. Sin tener que hacerte miembro.
Enfócate en lo más importante
Tus compañeros escriben los resúmenes. Por eso tienes la seguridad que tienes un resumen actual y confiable.
Así llegas a la conclusión rapidamente!
Preguntas frecuentes
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
100% de satisfacción garantizada: ¿Cómo funciona?
Nuestra garantía de satisfacción le asegura que siempre encontrará un documento de estudio a tu medida. Tu rellenas un formulario y nuestro equipo de atención al cliente se encarga del resto.
Who am I buying this summary from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller DianaPsychologie. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy this summary for $7.72. You're not tied to anything after your purchase.