ALGEMENE INFO
Per domein zijn de belangrijkste
kenniselementen beschreven aan de hand van
vier invalshoeken (zie afbeelding).
Vier invalshoeken toegelicht:
- De leerinhoud: Wat moeten de leerlingen
weten en kunnen in het domein? Dat is
vastgelegd in de kerndoelen en leerlijn
van SLO.
- De domeindidactiek: de manier waarop
je de leerinhoud van een bepaald domein
aan kinderen onderwijst. De
vaardigheden die de leerkracht moet
hebben om goed onderwijs te kunnen
geven.
- Het fundament: achtergrondkennis van een bepaald domein.
- Taaldidactiek en taalbeleid: verschillende manieren waarop je taalonderwijs kunt
geven of hoe je als basisschool beleid kunt ontwikkelen op het gebied van taal.
BELANGRIJK! Alleen de leerinhoud en het fundament wordt getoetst.
Structuur van het taalonderwijs op de basisschool:
Domeinen:
- Mondelinge taalvaardigheid; het spreken en luisteren en het voeren van allerlei
mondelinge gespreksvormen.
- Woordenschat; het aanleren van nieuwe woorden, uitdrukkingen, zegswijzen en
spreekwoorden.
- Beginnende geletterdheid; het vermogen om schriftelijke taal te begrijpen en
gebruiken.
- Voorgezet technisch lezen; het kunnen ontcijferen van de letters en het hardop
lezen van woorden, maar er wordt ook aandacht besteed aan efficiënte
leesstrategieën.
- Begrijpend lezen; hier gaat het om het begrijpen van de tekst en het achterhalen
van de bedoeling.
- Stellen; schrijven van teksten.
- Jeugdliteratuur; het lezen van literaire teksten.
- Taalbeschouwing; kinderen leren reflecteren op de taalvorm, de manier waarop
iets is verwoord en het gebruik van taal.
- Spelling: meest voorkomende woorden correct schrijven, de belangrijkste
spellingsregels kunnen toepassen en het hanteren van de regels voor de
interpunctie.
De drie functies van taal:
- De communicatieve of sociale taalfunctie: taal als communicatiemiddel.
- De conceptualiserende of cognitieve functie: je gebruikt de taal als hulpmiddel
om je gedachten te ordenen en greep te krijgen op de werkelijkheid. We noemen
deze functie ook wel de cognitieve functie van taal, omdat je met behulp van de
taal verwijst naar betekenissen en concepten uit de werkelijkheid. Je gebruikt taal
om de werkelijkheid om je heen te ordenen. We kennen drie cognitieve
taalfuncties:
o Rapporteren: is aan de orde als je verslag doet van iets wat in de
werkelijkheid voorkomt. (Makkelijkst).
Voorbeeld: Je hebt iets meegemaakt en je vertelt erover.
o Redeneren: Je gaat een stapje verder dan beschrijven, want je bewerkt de
gebeurtenis door een extra denkstap in te bouwen. Je kunt dat doen door
de gebeurtenis chronologisch te ordenen, je trekt conclusies of je legt een
relatie tussen middel en doel. (Moeilijker).
o Projecteren: je probeert je te verplaatsen in de gedachten en gevoelens
van iemand anders. (Moeilijkst).
- De expressieve taalfunctie: de taal wordt gebruikt als expressiemiddel.
Sociale taalfuncties:
- Zelfhandhaving: de spreker beschermt en verdedigt zichzelf.
- Zelfsturing: de spreker kondigt aan dat hij met woorden zijn handelen ordent of
plannen aankondigt.
, - Sturing van anderen: taal wordt gebruikt om het gedrag van andere te
beïnvloeden.
- Structurering van het gesprek: de taal wordt gebruikt om het gespreksverloop te
beïnvloeden.
Communicatieve competentie:
- Grammaticale competentie (linguïstische competentie): het kennen van
grammaticale regels, woordenschat, het correct vervoegen en verbuigen van
woorden en de kennis van de correcte uitspraak van woorden. Het omvat alle
kennis van de taal en de taalregels die nog zijn om adequaat te kunnen
communiceren.
- Tekstuele competentie: hierbij gaat het om de kennis van gesproken en
geschreven teksten. Je moet weten hoe je een gesprek begint en eindigt, maar
ook kennis hebben van de regels voor schriftelijke teksten.
- Strategische competentie: het vermogen van een taalgebruiker om strategieën
te hanteren om zo bepaalde doelen te bereiken. Het gaat om schrijfstrategieën
en spreek- en luisterstrategieën. Je moet weten hoe je bijvoorbeeld anderen kunt
overtuigen of aanzetten tot actie.
- Functionele competentie: het vermogen van een taalgebruiker om zijn
taalgebruik aan te passen aan een specifieke situatie.
Recursief systeem: een element van de taal weer eenzelfde element van de taal kan
bevatten. Zo kan een zin weer een andere zin bevatten. De zin ‘ik vermoed dat hij liegt’ bevat
zelf weer de zin ‘hij liegt’. We noemen dat ook wel een samengestelde zin. Op die manier
kun je zinnen eindeloos uitbreiden: ‘ik vermoed dat hij liegt, omdat hij een knalrood hoofd
heeft’.
De verschillende niveaus van de taal:
Niveau Regels voor
Fonologisch niveau Uitspraak
Morfologisch niveau Opbouw van woorden
Syntactisch niveau Volgorde van woorden
Semantisch niveau Betekenis
Pragmatisch niveau Gebruik
Orthografisch niveau Spelling
, HS 3. MONDELINGE TAALVAARDIGHEID
Mondelinge taalvaardigheid:
Niveaus van de taal eerste taalverwerving:
- Fonologisch niveau: vormen van spraakklanken (een baby die ‘ah ah’ zegt.)
- Morfologisch niveau: hoe worden woorden gevormd? Kinderen maken de regels
eigen. In het begin maken ze nog fouten als ‘gevald’ en ‘geloopt’.
- Syntactisch niveau: kinderen leren de regels die er zijn voor het combineren van
woorden. Eerst produceren ze nog korte onvolledige zinnetjes als ‘Waar bal?’ en
na verloop van tijd zijn ze in staat om de volledige zin ‘Waar is de bal?’ uit te
spreken.
- Semantisch niveau: betekenis van woorden. Ze leren niet in een keer de
betekenis. Zo kan een kind alle dieren aanduiden met het woord ‘paard’ of voor
de tegenstelling warm-koud steeds het woord warm gebruikt.
- Pragmatisch niveau: een kind maakt zich de regels eigen voor het gebruik van de
taal en de communicatie tussen mensen. Een kind moet bijvoorbeeld leren dat
het vaak tactischer is om de zin ‘Zou ik er even langs mogen?’ te gebruiken i.p.v.
‘Aan de kant jij!’
- Orthografisch niveau: spelling
Het leren van taal is een totaalproces waarbij een kind met alle niveaus tegelijk bezig is.
Behaviorisme: gaat ervan uit dat kinderen hun taal leren door imitatie.
- De meest frequente woorden worden als eerst geleerd.
- Goedkeuring van ouders speelt een rol.
Creatieve constructietheorie/mentalisme:
- Ontstaan in de jaren 70.
- Men gaat er van uit dat kinderen taal niet simpelweg imiteren, maar zelf over een
aangeboren taalvermogen beschikken waarmee ze op een creatieve manier
zinnen kunnen bouwen.
- Een aanwijzing voor een aangeboren taalmechanisme ligt in het feit dat een kind
elke willekeurige taal kan leren.
- De volgorde waarin een kind taal eigen maakt wordt bepaald door biologische
rijping.
- Sterk de nadruk op de creatieve manier waarop een kind met behulp van
taalvermogen zelf zijn taal construeert.
Los beneficios de comprar resúmenes en Stuvia estan en línea:
Garantiza la calidad de los comentarios
Compradores de Stuvia evaluaron más de 700.000 resúmenes. Así estas seguro que compras los mejores documentos!
Compra fácil y rápido
Puedes pagar rápidamente y en una vez con iDeal, tarjeta de crédito o con tu crédito de Stuvia. Sin tener que hacerte miembro.
Enfócate en lo más importante
Tus compañeros escriben los resúmenes. Por eso tienes la seguridad que tienes un resumen actual y confiable.
Así llegas a la conclusión rapidamente!
Preguntas frecuentes
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
100% de satisfacción garantizada: ¿Cómo funciona?
Nuestra garantía de satisfacción le asegura que siempre encontrará un documento de estudio a tu medida. Tu rellenas un formulario y nuestro equipo de atención al cliente se encarga del resto.
Who am I buying this summary from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller jaimybuchner. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy this summary for $7.01. You're not tied to anything after your purchase.