Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Beste samenvatting Levenslooppsychologie - 84 pagina's €5,49
Ajouter au panier

Resume

Beste samenvatting Levenslooppsychologie - 84 pagina's

 58 vues  1 fois vendu

Samenvatting van het vak Levenslooppsychologie uit het eerste jaar orthopedagogie aan de AP Hogeschool. De samenvatting is een combinatie van de lessen, notities, afbeeldingen en het handboek. Wil je slagen voor dit vak dat best wel moeilijk is, neem dan zeker een kijkje in mijn samenvatting en aar...

[Montrer plus]
Dernier document publié: 3 année de cela

Aperçu 10 sur 83  pages

  • Oui
  • 6 mars 2021
  • 6 mars 2021
  • 83
  • 2019/2020
  • Resume
book image

Titre de l’ouvrage:

Auteur(s):

  • Édition:
  • ISBN:
  • Édition:
Tous les documents sur ce sujet (24)
avatar-seller
Hamdaoui
1



Levenslooppsychologie
Het begin van het leven
Erfelijkheid
 In elke cel zit een kern, de celkern
 In die celkern zitten er chromosomen (genetisch kenmerken)
 Onze genetische code is opgeslagen in onze genen
 Alle genen bestaan uit DNA, dat de aard van elke cel in ons lichaam bepaalt.
 46 chromosomen (DNA-strengen) zijn georganiseerd in 23 paren.
 Ontstaan 1ste cel  Conceptie:
o Spermacel dringt door het membraan van het
ovum (eicel)
 Gameten= voortplantingscellen van
mannen en vrouwen
 1u na conceptie: fusie van gameten tot
1 cel = een zygote
 Zygote bevat genoeg gecodeerde
boodschappen om een nieuw mens te
vormen




Genen en chromosomen: de code van het leven
 Een gen is een verzameling van erfelijke eigenschappen zoals haarkleur of kleur
ogen.
o Als er een fout is in het gen, dan is er een fout in het eiwit (werkt niet goed).
 Mensen hebben er 25.000
 Alle genen bestaan uit DNA-moleculen (lange spiraalvormige dubbele helix (wanteltrap):
o DNA (desoxyribonucleïnezuur) = verzameling van erfelijke eigenschappen, bepalend
voor de aard en functie van elke cel ih lichaam (bv. Oog- en haarkleur  allel!)
o Verspreid over chromosomen
o Bevat de code voor reeks aminozuren die samen een eiwit vormen
o Hebben een specifieke volgorde en rangschikking in DNA-strengen  46
chromosomen (23 chromosomenparen)
 Bij conceptie: zaadcel bevat 23 chromosomen v/d vader en eicel bevat 23
chromosomen van de moeder  ze smelten samen tot een zygote met 46
chromosomenparen
!!! mitose= zorgt voor de replicatie van
meeste type cellen, bijna alle cellen v/h
lichaam bevatten dezelfde 46
chromosomen als de zygote
 Aminozuren die in DNA zitten bevatten
eiwitten die voor het goed functioneren
van processen in ons lichaam zorgen
 Fout in een gen → fout in het eiwit (werkt niet goed) (bv. Muco)

, 2


o DNA-molecuul is lange, spiraalvormige dubbele helix (wenteltrap):$
 2 complementaire strengen aan elkaar verbonden door paren van 4 basen
moleculen (nl Adenine gekoppeld aan Thymine of Guanine gekoppeld aan
Cytosine)
 Elk basenpaar door waterstofbrug aan elkaar verbonden
 De basen volgen elkaar op in één lange draad, met steeds een andere
volgorde  unieke code (=geheimschrift dat ons van elkaar onderscheiden)
voor onze erfelijke eigenschappen
 Diversiteit tussen mensen???
o Vorming van gameten (voortplantingscellen)  meiose = elke gameet krijgt één v/d 2
chromosomen die samen 23 paar vormen
(46 chromo= 23 v/d vader, 23 v/d moeder)
o Welk chromo van één paar wordt doorgegeven?  toeval! Er zijn dus miljoenen
combinaties mogelijk
o + willekeurige gen transformaties




 Chromosomen:
o Een chromosoom = verzameling van genen
o Vrouwen hebben elk gen dubbel, mannen niet!
o 2 genen (een paar) die voor een bepaalde kenmerk zal zorgen = allel (bv: oog-, haar-,
huidskleur)
o Homozygoot en heterozygoot:
 Homozygoot bevat twee dezelfde genen nl. 2 allelen voor blauwe ogen
 Heterozygoot bevat twee verschillende genen nl 1 voor blauwe ogen én 1
voor bruine
 Hemizygoot bevat één allel nl. gen op X-chromosoom bij de man!
o Dominante genen winnen de strijd bij heterozygote allelen
o Autosomale chromosomen = eerste 22
chromosomenparen
o 23ste paar= geslachtschromosoom




Meerlingen:

, 3


Basis van erfelijkheid:
 Dominante: Eigenschap die tot uiting komt als er twee concurrente eigenschappen
zijn.
 Recessieve: Eigenschap die aanwezig is, maar niet tot uiting komt. bv Bb
 Fenotype: Het kenmerk dat daadwerkelijk te zien is.
 Genotype: Onderliggende combinatie van een genetisch materiaal die aanwezig is in
een organisme.
 Polygenische overerving: combinatie van meerdere genenparen verantwoordelijk
voor de productie van een specifieke eigenschap.
 X-gebonden gen: recessief gen die zich alleen op het X-chromosoom
bevindt.
 Gevolg: mannen lopen meer kans op X-gebonden ziekten, omdat ze
geen tweede X dat een tegenwicht kan vormen voor de oorzaak van de
ziekte. Bv. Rood-groen blindheid of hemofilie, een bloedziekte


Reactierange: in welke mate de eigenschap tot uiting
komt als gevolg van omgevingsinvloeden
Het menselijke genoom: Specifieke genenvolgorde op elk
chromosoom in kaart gebracht  baanbrekend!


Gedragsgenetica: richt zich op de effecten van erfelijkheid op gedrag.


Monogenische genafwijkingen:
 Mens gemiddeld drager van 6 tot 8 afwijkende (vooral recessieve) genen
 Afwijkingen vooral door mutaties
 Bepaalde omgevingsfactoren kunnen zorgen voor misvorming van genetisch
materiaal. Zoals bv: luchtvervuiling röntgenstralen.
 Downsyndroom-mongolisme: Resultaat van de aanwezigheid van een extra
chromosoom op het 21e paar.
 Fragiele X-syndroom: wanneer een gen op een bepaalde X-chromosoom
beschadigd is.
 Sikkelcelanemie: bloedaandoening. Misvorming van de rode bloedcellen.
 Genetische adviseur: iemand die mensen helpt met problemen in verband met
erfelijke stoornissen


Een prenataal onderzoek: om gezondheid van ongeboren baby te beoordelen:

, 4


 Echoscopie: schetst beeld van de baby d.m.v. geluidsgolven met een hoge
frequentie.
 Vruchtwaterpunctie: Genetische afwijkingen opsporen door kleine monster uit
vruchtzak te onderzoeken.
 De vlokkentest: Monsters van haarachtige materiaal rond embryo. Riskanter dan
vruchtwaterpunctie.
 Nekplooimeting: Tussen 10 en 14 weken
 Beetje vocht aanwezig in de nek (schilletje tot 3mm is normaal)Dikkere nekplooi geeft
grotere kans tot aangeboren afwijking zoals Syndroom van Down of hartafwijkingen.
 Meest effectief: combinatie met tripeltest


Tripletest AFP: 15-16 weken. Belangrijk!
 Test van 3 stoffen in het bloed van de zwangere
 HCG (humaan gonadotrofine) (syndroom van down)
 Oestriol (syndroom van down)
 Alfafoetoproteïne (syndroom van down/neurale buisdefecten)
 Door absorptie van vruchtwater in maternaal bloed komt het foetale AFP ook in het
bloed van de moeder
 Test zowel mogelijk op maternaal bloed als op vruchtwater


NIPT-test: Niet-invasieve Prenatale Test
 Bloedonderzoek
 Ten vroegste op 11 weken
 Onderzoek van DNA van de baby, dat in moeders bloed is terechtgekomen
 Gevoeligheid van meer dan 99%
 Het resultaat van de NIPT is bekend na 2 tot 3 weken
 Voordelen: betrouwbaarheid, niet-invasief
 Nadelen: screening, geen uitsluitsel, enkel trisomie 21, faalt in 5 %




Navelstrengpunctie: Vanaf 20 weken
 Uitzonderlijke situaties en gespecialiseerde centra
 Enkele milliliter bloed van de foetus uit het bloedvat van de navelstreng
 Kleine kans op miskraam
Risicogroepen:
 Moeder 36 jaar is ouder
 Moeder ooit een kind met chromosoomafwijkingen heeft gekregen

, 5


 Wanneer er in de nabije familie erfelijke ziekten of chromosoomafwijkingen
voorkomen die met test kunnen worden aangetoond
 Screeningtesten zorgwekkend


Nature: genetisch of erfelijk
Nurture: door de omgeving of omstandigheden
 Nauwere genetische band?  IQ-scores komen meer overeen. Ook
omgevingsfactoren spelen grote rol
 Actieve genotype-omgevingseffect: Situatie waarin een kind zich richt op aspecten
van zijn omgeving die zich het best aansluiten bij zijn genetische bepaalde
capaciteiten. Bv: een gereserveerd kind zal zich liever bezighouden met intellectuele
bezigheden.
 Passieve genotype-omgevingseffecten: Situatie waarin de genen van de ouders
worden geassocieerd met de omgeving waarin een kind opgroeit. Bv. Een sportieve
ouder zal een kind veel mogelijkheden bieden om te sporten.
 Evocatieve genotype-effecten: Situatie waarin de genen van een kind een
specifieke type omgeving oproepen. Bv: Kind heeft goede coördinatie meegekregen,
ouders merken het op en besluiten hem een sport te laten doen.


Bevruchting of conceptie: het proces waarbij een zaadcel en een eicel samenkomen om
een zygote te vormen.

, 6




De stadia van prenatale ontwikkeling: 3 stadia
 Het germinale stadium: tijdens de eerste twee weken na de conceptie.
 Zygote begint zich te delen en neem in complexiteit toe.
 Eicel nestelt zich in de baarmoederwand. Binnen een week bestaat het uit 150
cellen. Cellen krijgen een specifieke functie.
 Placenta: doorgeefluik tussen moeder en foetus. Lever voeding en zuurstof
via navelstreng.
 Het embryonale stadium: 2 weken tot 8 weken.
 Ontwikkeling van de belangrijkste organen.
 3 lagen:
1. Ectoderm: de huid, tanden, zintuigen en het haar, hersenen en
ruggenmerg vormen.
2. Mesoderm; spieren, botten, bloed en bloedsomloop
3. Endoderm: spijsverteringsstelsel, de lever, alvleesklier,
ademhalingsstelstel
 Het foetale stadium: acht weken tot de geboorte:
 Het ontwikkelende kind heet nu een foetus
 Alle organen zijn meer complex-gedifferentieerd.
 20x zo lang
 Hersenen: Hemisferen ontwikkelen zich.
 Isolerend materiaal: myeline.
 Hormonen androgenen aangemaakt voor jongens.

, 7


Onvruchtbaarheid:
Oorzaken: Drugsgebruik, sigaretten, besmetting SOA, leeftijd
 Kunstmatige inseminatie: zaadcellen worden door een arts onmiddellijk in de
baarmoederhals van een vrouw geplaatst.
 IVF(in vitro fertilisatie): aantal eicellen uit de eierstokken verwijderd. In labo bevrucht
door zaadcel. Na conceptie, in de baarmoeder geplaatst.
 Draagmoeder


Miskraam of spontane abortus:
Oorzaken: genetische afwijking, hormonale problemen of infecties, leeftijd,
 10% van alle zwangerschappen. Meestal in eerste 12 weken.


De optimale prenatale omgeving:
 Geen röntgenstraling
 Zes maand op voorhand inenting rubella (rode hond)
 Best drie maand geen anticonceptiepil
 Goed eten  niet voor twee, maar wel twee keer zo gezond
 Geen alcohol of drugs
 Matig cafeïne
 Stop met roken!  ook vaders
 Regelmatig bewegen
 Rust!!


Wat gebeurt er zoal bij een prenataal onderzoek?
1. Bloeddruk. Je bloeddruk wordt bij elke raadpleging gemeten. Een hoge bloeddruk
hypertensie) is immers een belangrijke risicofactor.
2. Gewicht. Bij de eerste consultatie wordt je BMI bepaald. Te mager (< 18) of te zwaar
(> 35) zijn, wordt als een risicofactor beschouwd.
3. Fundushoogte meten. Vanaf 24 weken wordt de hoogte van je baarmoeder
gemeten.
4. Ligging van de baby. Vanaf 36 weken wordt dit met bepaalde handgrepen
nagegaan.
5. Tijdens elke raadpleging wordt je urine gecontroleerd. Het opsporen van bacteriën
kan aangewezen zijn, zeker op de eerste raadpleging.
6. Opsporing van zwangerschapsdiabetes. De opsporing van zwangerschapsdiabetes
is aan te bevelen tussen 24 en 28 weken. Door middel van de “challenge test” kan
opgespoord worden of er een verhoogd risico is op zwangerschapsdiabetes.

, 8


7. Opsporen van infectie met groep B Streptokokken (GBS) een bacterie die kan
voorkomen in de vagina en in het laatste deel van de darm. Enkel bij een vaginale
bevalling kan de bacterie doorgegeven worden aan je baby en infectie veroorzaken
(2 op 1000 bevallingen). Als deze screening positief is, dan krijg je tijdens de arbeid
een antibioticabehandeling.

, 9


Hoofdstuk 4: De geboorte en pasgeboren kind:
Pasgeboren kind: neonaat
CRH: Corticotropine releasing hormone: zorgt voor vrijkomen van bepaalde hormonen.
Oxytocine: hoog genoeg? Baarmoeder begint samen te trekken.
Voorweeën: Braxton Hicks-contracties.


De bevalling verloopt in 3 fasen:
1. Ontsluitingsfase:
 weeën om de 8-10 minuten.
 Op 10 cm ontsluiting krijgt vrouw persweeën.
 Kan lang duren.
2. Uitdrijvingsfase:
 Duurt anderhalf uur
 Vaginale opening verder opgerekt
 Episiotomie: knip om de opening van de vagina te vergroten.
3. Nageboorte:
 Het snelst
 Navelstreng en placenta worden uitgedreven.
Aandachtspunten bij de bevalling:
 Flexibel zijn: strategie aanpassen tijdens de bevalling
 Communiceren
 Hou er rekening mee dat bevallen een zware klus is
 Steun van de partner aanvaarden
 Realistisch en eerlijk zijn op de reactie op pijn
 Concentreren op het grote geheel
APGAR-score:
 Appearence: huidskleur
 Pulse: hartslag
 Grimace: reflexen
 Activity: Spierspanning
 Respiration: ademhaling
 Anoxia: Zuurstofgebrek van een paar minuten  hersenbeschadiging


1ste verschijning:
Vernix: dikke, vettige, kaasachtige substantie, die het kind geheel bedekt en zorgt voor een
vlotte doorgang door het geboortekanaal
Lanugo: donshaar

, 10


Bonding/hechting: intiem en fysiek contact tussen ouder en het kind in de periode direct na
het geboorte.
Postnatale/postpartum depressie:
 10% van alle nieuwe moeders
 Gevoel van ongeluk en verdriet dat maanden of zelfs jaren kan duren.
 Oorzaak: Schommelingen in de hormoonproductie, in verleden depressief of in de
familie.
 Mama kan contact verliezen met de werkelijkheid
 Verbijsterend voor alle betrokkenen
 Impact op de relatie tussen moeder en kind
Reflexen van pasgeborenen: Niet-aangeleerd:
 Zuig en slik reflex
 Zoekreflex
 Hoesten, niezen en ogen knipperen
 Zelfstandig ademen
Spijsvertering
Ontlasting in vorm van meconium.
Zintuigen:
 Zien: scherp contrast, voorkeur voor bepaalde kleuren
 Horen: reageren op bepaalde geluiden
 Gevoelig voor aanraking:
 Reuk en smaak zijn ook goed ontwikkeld.
Leervermogen van een pasgeborene:
 Klassieke conditionering: leerproces (conditionering) waarbij twee gebeurtenissen,
die herhaaldelijk vlak na elkaar gebeuren, aan elkaar worden gekoppeld
 Operante conditionering: leerproces (conditionering) waarbij aanvankelijk toevallig
uitgevoerd gedrag door beloning in frequentie toeneemt bv. Huilen zodat mama je
knuffelt
 Gewenning (orientatiereactie): een proces waarbij een eerder ongewone prikkel
steeds meer als normaal ervaren gaat worden bv. Baby ziet nieuwe pop
Sociale vaardigheden:
Imiteren van gezichtsuitdrukkingen  basis voor sociale interacties

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur Hamdaoui. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €5,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

49497 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€5,49  1x  vendu
  • (0)
Ajouter au panier
Ajouté