Circulatie
1. Samenstelling van het bloed
1.1 inleiding
- vrouwen: bloedvolume= 4tot 5L
- mannen: bloedvolume= 5tot6L
è 7-8% of ong. 1/13 bloed is het lichaamsgewicht
Bloed bestaat uit:
- Bloedbestanddelen (45%)
- Bloedplasma (55%)
1.2 vaste bloedbestanddelen
1.2.1 hematopoëse
= de vorming van de bloedcellen waarvan de aanmaak begint in het rode beenmerg
- dit weefsel bevindt zich in de wervels, borstbeen, de ribben, schouderbladen, bekken en
proximale beenderen van de ledematen
- alle bloedcellen ontstaan uit een gemeenschappelijke voorlopercel: pluripotente stamcel
- de verdere rijping: in beenmerg of thymus, dit is mogelijk door proliferatie en differentiatie
v/d cellen
- deze processen worden gereguleerd door groeifactoren en differentiatiefactoren (= colony
stimulating factors)
1.2.2 erytrocyten of rode bloedcellen
- meest talrijke bloedcellen die verantwoordelijk zijn voor 99,9% van de bloedcellen
- worden aangemaakt in het beenmerg en zijn afkomstig van de erytrobasten
- worden afgebroken ter hoogte van de lever, milt of beenmerg. De restproducten zijn
aminozuren, bilirubine en ijzer
- tijdens de passage in de milt verliezen de erytroblasen hun celorganellen en kern en
ontwikkelen zich dan tot reticulocyten
- de reticulocyten gaan de bloedcirculatie in en ontwikkelingen zich tot erytrocyten binnen de
24u-> nadien blijven ze 120-tal dagen in het bloed
- productie: wordt geregeld door erytropoëtine dat in de peri-tubulaire cellen v/d nier wordt
aangemaakt onder invloed van de lokale O²-spanning i/h bloed
- wanneer de O²-spanning daalt-> wordt de nier aangezet tot synthese van erytropoëtine
- O²-spanning stijgt-> verminderd de aanmaak van EPO
Bijzondere eigenschappen van erytrocyten:
- Flexibele cel zonder kern
- Biconcave vorm
- Celmembraan met bloedgroep-antigenen
, - Bevat kleurstof hemoglobine
Hemoglobine= opgebouwd uit 4eiwitketens die elk een haemgroep bevatten. Een haemgroep bestaat uit
porfyrinemolecule met een ijzeratoom in het centrum. HB kan reversibel O² binden en vormt oxyHB
1.2.3 leukocyten of witte bloedcellen
- helpen het lichaam verdedigen tegen binnendringende ziekteverwekkers
- functie: gifstoffen, afvalproducten en afwijkende of beschadigde cellen te verwijderen uit
weefsels
- vooral actief in de weefsels van het lichaam, bloedbaan is vooral een transportmiddel om
zich te verplaatsen tussen de weefsels
- geproduceerd: in beenmerg en stammen af van de pluripotente stamcel-> wordt een
lymfoïde en een myeloïde stamcellijn afgesplitst
- leukocyten te hoog-> leukocytose
- leukocyten te laag-> leukopenie
- worden onderverdeeld in 3groepen: granulocyten, monocyten en de lymfocyten
è granulocyten
verdelen zich in eosinofiele, basofiele en neutrofiele granulocyten-> deze benaming verwijst naar
de typische kleuring van de cytoplasmakorrels onder de microscoop
Ø eosinofiele granulocyten: belangrijk voor de afweer tegen parasitaire infecties, vernietigen
van kankercellen en in het verminderen van allergische reacties
Ø basofiele granulocyten: spelen een rol bij de type1 allergische reacties waarbij ze de inhoud
van hun cytoplasmakorrels die histamine bevatten, zullen afgeven
Ø neutrofiele granulocyten: bezitten een fagocyterende functie en spelen dus een belangrijke
rol bij de niet-specifieke afweer tegen bacteriële en schimmelinfecties. We zien een stijging
van jonge neutrofielen bij bv. infecties
è monocyten
Ø bezitten een facocyterende functie en spelen een belangrijke rol in de niet-specifieke afweer
tegen bacteriële en schimmelinfecties, functie als antigeenpresenterende cel in het
immuunsysteem
è lymfocyten
Ø spelen een belangrijke rol in de specifieke afweer en zijn van belang voor de cellulaire en de
humorale immuniteit. Beschikken over een geheugenfunctie, specificiteit en het vermogen
onderscheid te maken tussen lichaamseigen en lichaamsvreemd
Ø stijging van lymfocyten of lymfocytose kan wijzen op een infectie of een gevolg van een
aandoening zoals leukemie
, 1.2.4 trombocyten of bloedplaatjes
- initiëren het stollingsproces en helpen beschadigde bloedvaten afsluiten
- belangrijk onderdeel in de hemostase of bloedstelping
- worden gevormd uit megakaryocyten in het rode beenmerg
1.2.4.1 hemostase
- proces waardoor bloedingen worden gestopt, voorkomt dat bloed verloren gaat
- vormt tegelijkertijd een basis voor weefselherstel, berust een interactie tussen
bloedvatwand, bloedplaatjes en stollingsfactoren
bestaat uit 3 overlappende fasen:
- primaire hemostase:
è bloedvatwand beschadigd wordt reageert het lichaam met vasoconstrictie van de
bloedvaten, wat het bloedverlies beperkt
è waar het bloedvat beschadigd is hechten de trombocyten zich aan de rand v/h bloedvat en
vervolgens aan elkaar
è trombocyten kunnen zich aan de wand hechten dankzij de aanwezigheid van collageen en de
von Willebrandfactor (vWF) in de bloedvatwand
è trombocyten kunnen zich aan elkaar hechten dankzij eiwitten (vWF en fibrinogeen)=
ontstaan van een plaatjesprop
- secundaire hemostase:
è de plaatjesprop gaat zich stabiliseren, deze fase omvat een reeks opeenvolgende reacties
waardoor trombus ontstaan(= netwerk van fibrinedraden waarin bloedcellen gevangen zijn
en waarmee een bloedvat gedicht wordt)
è hierbij zijn stollingsfactoren betrokken die uiteindelijke resulteren i/d omzetting van plasma-
eiwit fibrinogeen
- fibrinolyse:
è fibrinestolsel opgeruimd door het eiwit plasmine dat in staat is het onoplosbare fibrine om te
zetten in oplosbare fibrineafbraakproducten
1.2.4.2 stollingsonderzoek
- primaire fase kan gecontroleerd worden door de telling van trombocyten of door de bepaling
v/d bloedingstijd (= protrombinetijd (PT) en de geactiveerde partiële tromboplastinetijd
(APTT)
- primaire fase meer in detail? Verschillende testjes gebaseerd op functie v/d bloedplaatjes en
de willebrandfactor
Bepaling v/d bloedingstijd: wordt bij bloed(plasma) reagens gedaan zodat de tijd kan worden gemeten
Protrombinetijd (PT): test die gebruikt wordt voor het opvolgen van ZO die orale anticoagulantia innemen ( vitamine K-antagonisten).
Dit geneesmiddel zorgt ervoor dat er minder vitamine K afhankelijke stollingsfactoren aanwezig zijn. Wordt uitgedrukt in seconden,%
(normaal=70%) of INR (=international normalized ratio, methode voor het meten van de protrombinetijd) -> normaal waarden:
INR=1,tussen 0,8 en 1,3, voor patiënten die behandeld worden met vitamine K-antagonisten: INR=2 en 3, tussen 2,5 en 3,5
Geactiveerde partiële tromboplastinetijd (APTT): meest gevoelig voor de werking van niet-gefractioneerd heparine en wordt gebruikt
voor de behandeling met heparine te volgen. Deze stollingstijd is niet gevoelig voor subcutante heparines met laag moleculair gewicht.
Wordt uitgedrukt in seconden-> normaal waarden: 30-40sec. het reagens bevat gezuiverde fosfolipiden en een activator en na enkele
minuten wordt de reactie gestart door Ca² toevoeging
, - secundaire fase kan verder geanalyseerd worden door het meten van de concentratie v/d
individuele stollingsfactoren met methodes die gebaseerd zijn op principes van de PT- en
APTT-testen
1.3 het vloeibare gedeelte: bloedplasma
- omvat 55% v/h bloed en bestaat voor 92% uit water
- samenstelling van plasma lijkt heel sterk op die van interstitiële vloeistof, er is dan ook een
voortdurende uitwisseling van water, ionen en opgeloste stoffen doorheen de wanden van
de capillairen
- in 100ml bloed zit ong 7gram plasma eiwit (7%), dat is bijna 5x zoveel als i/d interstitiële
ruimte
- 3belangrijkste types: albumines, globulines en fibrinogeen
è Albumines: vormen de meerderheid en zijn verantwoordelijk voor het handhaven van de
osmotische druk v/h plasma
è Globulines: nemen qua hoeveelheid de 2de plaats in en verdelen zich in antistoffen en
transporteiwitten
è Fibrinogeen: belangrijk bij bloedstolling-> plasma eiwitten worden aangemaakt in de lever en
door de lever aan het bloed afgegeven. Plasma eiwitten kunnen niet door de vaatwanden
van de capillairen en vind je dus alleen in het plasma
- Verder bevat plasma: koolhydraten, lipiden, electrolyten, afvalstoffen, hormonen en
enzymen voor 1% v/h totaal volume bloedplasma
2. Stollingsstoornissen
2.1 bloeding
2.1.1 trombocytopenie
= wanneer het trombocytaantal te laag is (<150x10³/mm³)
- symptomen komen pas vanaf <50x10³/mm³:
è petechiën (= kleine rode of paarse puntvormige huidbloedingen bij elkaar)
è ecchymosen (= grotere intracutane huidbloedingen zonder zwelling)
è hematoom (= pijnlijke onderhuidse bloeding met zwelling)
è bloeding tandvlees
è bloed in urine en stoelgang
è ongewoon hevige menstruatie
- diagnose: gesteld door het aantal trombocyten
- oorzaken: zeer divers en worden onderscheiden in een verminderde aanmaak(
beenmergfalen, magloblastische anemie), verhoogd verbruik (medicatie, immunologisch) en
sequestratie of dilutie van trombocyten (trauma, massieve transfusie)
Idiopathische trombocytopenische purpura (ITP) of ziekte van Werlhof wordt gedefinieerd als een
trombocytopenie waarvoor geen exogene factoren of oorzakelijke ziekten verantwoordelijk kunnen worden
gesteld. Het is een auto-immuunziekte waarbij er een verhoogde afbraak is van trombocyten met plots verschijnen
van petechiën= uitsluitingsdiagnose
- Behandeling: belang dat de oorzaak ervan wordt vast gesteld, bij ernstige bloeding kunnen
via transfusie trombocyten worden toegediend