1 MODEL VOOR PEDAGOGISCHE VAARDIGHEDEN: PATTERSON
tripleP (positive parenting program)
STOP-project: Support and Training of Parenting
Opvoedkundige vaardigheden:
o ouder(training)
o leefgroepwerking
Inleidend op Patterson
1.1. DE AFDWINGTHEORIE OF HET TIRANNIEKE PROCES EN OUDERLIJKE VAARDIGHEDEN
Basisverklaring voor probleem gedrag.
Beschrijving proces waarin Kinderen leren zin krijgen door verschillende
soorten gedragingen
- Dwinggedrag: zeuren, klagen, woede-uitbarstingen
- Weigergedrag: het ontlopen van een opdracht of
verantwoordelijkheid
- Eisend gedrag: onmiddellijke behoeftebevrediging willen of
blijven aandringen
Dwinggedrag= ontstaat uit directe interactie tss ouder en kind: trainen
elkaar hierin. Indien kind iets afdwingt (vb.snoep) en het lukt hem (=wint) stimulans om volgende keer
hetzelfde te doen.
Voor ouder: vervelend, maar maakt ook winst door toe te geven.
(gezeur stopt)
= Op jonge leeftijd normaal! ouder soms te ver dus
corrigerend optreden via;
- Leren tolereren van emoties
- Leren uitstellen van de onmiddellijke wensen.
Bij een weigeren van correctie;
• Verliezen zowel ouders als kind:
– Kind wordt kleine tiran en ouders blijven
toegeven
– Kind wordt door drammerigheid uitgesloten door peers.
Geen 100% winsituaties(= creëeren van inwilligend gedraf van de kinderen) nodig, maar 60-70% is genoeg!
Gezinnen waar dit niet lukt en kinderen baas worden oorzaak: beperkte ouderlijke vaardigheden (Patterson
onderscheidt er een paar die getraind kunnen worden. Zie 1.3.
Storende factoren die ouderlijk gedrag kunnen beïnvloeden:
• het temperament van het kind;
• persoonlijke problemen van de ouders (psychiatrische stoornis, zelf antisociaal,...);
• gezinsomstandigheden;
• financiële problemen;
• gebrek aan eigen adequate ouderlijke modellen voor de ouders;
• inmenging van de grootouders.
1.2. EEN NEGATIEF PROCES EN OPVOEDKUNDIGE VAARDIGHEDEN
= Wnr elk contact tss opvoeder en -18 uitloopt op wederzijdse ergernis.
In omgang is geen inhoudsniveau meer, enkel betrekkingsniveau
• Gevangen in wederzijdse ergernis
• Geen inhoud, enkel betrekkingsniveau
• Zelf- en controleverlies als opvoeder
Enkel nog betrekkingsniveau voornamelijk over macht. JE moet luisteren omdat ik je vader ben. Geen
inhoud meer, dialoog.
Negatief proces volgens 4 fasen opgebouwd Zie cursus voor
uitleg.
Vb. kinderen komen thuis: Ik zeg doe je schoenen uit
Negatieve reactie: Ze negeren
1
,Kickboxen: Blijven zeggen doe je schoenen uit, kind reageer stop met zagen ouwe
Agressie en irritatie ontstaat.
Negatief proces
• Geen dwinggedrag, geen winst
• ‘Hij luistert nooit’
– Moeilijk positief te blijven
– Onmacht, ergernis en boosheid bij opvoeder
• Ontstaat spiraal van Wederzijdse allergie:
– vervormd beeld van elkaar,
– machtsstrijd (niet over inhouden, maar over wie het voor het zeggen heeft.)
– twee verliezers
Rekening houden met:
• Scheefgegroeide leerprocessen van de jongere: (recht trekken lukt niet door te zegge: hij zij moet
maar luisteren)
– Missen van soepelheid
– Weinig rekening houden met anderen (zelfbescherming)
– Zwak zelfbeeld
– Diepe zelftwijfel
Vierfasenmodel PAGINA 8 cursus.!!!! Zeker bekijken!!
1.3. OUDERLIJKE EN OPVOEDKUNDIGE VAARDIGHEDEN
1.3.1. POSITIEVE BETROKKENHEID
Op een positieve wijze begaan zijn met de jongere, om hem geven, op gepaste wijze bezorgd zijn. Dit staat
haaks op het verwerpen van de jongere! Tijd en aandacht besteden aan jongere/interesse
Eerder een houding of attitude.
Samen veel (vrije) tijd doorbrengen
Samen activiteiten plannen: vrije discussie
Geeft een gunstig effect op het gevoel van eigenwaarde van de jongere.
Belemmerende factoren:
• antisociale en antimaatschappelijke houding bij de ouders;
• minzame goedkeuring van normovertredend gedrag;
• slechte relaties in het gezin of conflicten: verschillende opvoedingshoudingen van de ouders, ouders
die terugvallen op kinderen bij afwezige partner (parentificatie);
• een tolerantere, verdedigende houding van de grootouders indien zij de opvoedingstaak tijdelijk
overnemen;
• emotionele moeilijkheden van de ouders en de desorganisatie die dit meebrengt;
• een combinatie van deze factoren
1.3.2. POSITIEVE BEKRACHTIGING
Consequent aanmoedigen en belonen van gewenst gedrag (vraagt verhoogde waakzaamheid)
Juist opmerken, belonen en aanmoedigen van zelfs subtiel sociaal gewenst gedrag
Slechts één negatieve actie te ondernemen voor vier positieve
o authentiek, duidelijk, doelgericht
Positief bekrachtigen is systematisch en onmiddellijk:
• na elk gewenst gedrag volgt direct de positieve bekrachtiger
• na ongewenst gedrag volgt er niets
• de jongere leert in een positief bekrachtigende en meer voorspelbare omgeving te leven
• de jongere leert wat kan en wat niet kan.
Aandachtspunten
• tussentijdse beloningen zijn meer motiverend dan 1 grote beloning:
– aangewezen om in kleine stappen te werken;
• beloon prestaties en geen prestatiebeloften (Niet eerst zeggen dat die mag gamen en dan pas
huiswerk)
• eens gewenst gedrag is aangeleerd, mag men grotere eisen stellen
, • teveel bekrachtigen werkt storend: doseren
• positief bekrachtigen werkt trager dan straffen, er zijn tientallen bekrachtigingen nodig vooraleer
gedrag verandert:
– maar positieve bekrachtiging vergroot het gevoel van zelfbeschikking en eigenwaarde in
tegenstelling tot straffen;
• positief bekrachtigen hangt sterk samen met disciplinevaardigheid
Kan via:
- Sociale bekrachtigers: aanmoedigen, schouderklopje, complimentjes. Lijkt evident en waardevol,
maar wordt weinig gebruikt. Bij kleine kinderen echter wel, maar na verloop van tijd neemt het af.
- Tastbare bekrachtigers: Vb. extra uitgaansuren, extra vriendenbezoek, extra zakgeld, enz…
Krachtige gedragsveranderaars :
jongeren duidelijk zien welk gedrag iets oplevert en welk niet
jongeren ervaren iets te krijgen wat ze zelf verdiend hebben
het dwingt de ouders of opvoeders te letten op het daadwerkelijk optreden van
gewenst gedrag. Op die manier wordt er een contingente en voorspelbare
opvoedingssituatie gecreëerd.
1.3.3. INTERPERSOONLIJKE PROBLEEMOPLOSSING
= Gezamenlijk oplossen van problemen interpersoonlijke of relationele is essentieel.
Staat tegenover volgende gedragingen:
≠ het autoritaire oplossingsmodel: weet wat goed is voor anderen en neemt beslissingen in hun plaats
≠ het vermijdende oplossingsmodel : geen zin om problemen te bespreken vanuit idee dat gedrag toch niet zal
veranderen.(meestal argumentatie vanuit eigen ervaring)
≠ de vechtstijl: opblazen en overdrijven van problemen. Elk probleem kan tot oorlog leiden
Veel voorkomende fouten van opvoeders in probleemsituaties:
• te snel advies geven
• te rap sussen, “dat geeft niet, iedereen heeft wel eens...” , dit geeft kinderen en jongeren het gevoel
niet echt gehoord te worden
• zelf therapeut spelen en interpreteren, “dat komt omdat...” is altijd uit den boze
• zelf impulsief reageren.
Om die fouten te voorkomen moet men belang hechten aan communicatie en actief luisteren:
• aandacht geven en zich trachten in te leven
• peilen naar de onderliggende gevoelens van de jongere
• aftoetsen of je juist zit met je interpretaties
• niet direct met advies komen aandraven
• niet te snel geruststellen of de dingen minimaliseren
• niet defensief reageren, altijd kalm blijven
• waardoor i.p.v. waarom vragen stellen
• je altijd richten op de positieve aspecten, d.w.z. richten op verbetering in de toekomst
Aanpakken van problemen best via een stappenplan!!:
1. Probleemomschrijving
2. Brainstorming
3. Kiezen van een oplossing
4. De gekozen oplossing uitvoeren
5. De uitvoering evalueren en zo nodig bijsturen.
1.3.4. DISCIPLINE
= consequent leiding geven door ouders of opvoeders wnr ze geconfronteerd worden met ongewenst,
regelovertredend gedrag. Duidelijkheid, grenzen stellen, regels doen hanteren en over consequent optreden
als er iets fout loopt.
Onderscheidt maken tss belangrijke en minder belangrijke regelovertredingen en daadwerkelijk gebruiken van
sancties of negatieve gevolgen na ongewenst of negatief gedrag.
- Kleine, snelle straffen, die niet persoonsverwerpend zijn zoals opgelegde onaangename karweien of
het ontnemen van iets aangenaam. Positieve correctie! Geen hardvochtige discipline.
3
, Discipline wordt verdeeld in 4 delen:
- het juist natrekken en benoemen van ongewenst gedrag
- het negeren van onbelangrijk ongewenst gedrag
- het geven van opdrachten
- straffen
1.3.4.1. HET JUIST NATREKKEN EN BENOEMEN VAN ONGEWENST GEDRAG
Concretiseren van problemen om effectief en consequent te kunnen reageren.
1.3.4.2. HET NEGEREN VAN ONBELANGRIJK ONGEWENST GEDRAG
Onderscheid maken tussen banale en essentiële dingen hoeft niet op alles in te gaan.
Indien allerlei gedragingen afkeuren en voortdurend bevelen meer problematisch gaan gedragen + echte
problemen komen niet meer aan bod.
1.3.4.3. HET GEVEN VAN OPDRACHTEN
Wnr echt iets uitgevoerd moet worden Geven van opdracht of een doe-boodschap het meeste effectief.
(geen vraag stellen, betekent de leiding nemen) Belangrijk om win-winsituatie te creëeren voor beiden zodat er
geen verbaal gevecht ontstaat.
Aandachtspunten:
• het tijdstip (best niet wnr -18 met iets anders bezig is)
• In een aangename, correcte en vriendelijke sfeer, negatief proces
• Weinig opdrachten gebruiken
• duidelijk, bondig, specifiek en los van andere opdrachten
• enkel de opdracht geven en zelf geen besprekingen starten:
o Anders gezichtsverlies
• maak gebruik van start-opdrachten en niet van stop-opdrachten
o Een woordenwisseling tussen twee jongeren stilleggen door hen elk een opdracht te geven zal
meer effect hebben dan te zeggen dat ze moeten stoppen met discussiëren. Een startopdracht zet
hen aan het werk;
• niet formuleren in vraagvorm: illusie van keuze
1.3.4.4. GEBRUIK VAN NEGATIEVE GEVOLGEN NA ONGEWENST GEDRAF, HET GEBRUIK VAN
STRAFFEN
Via straffen gaat gedrag maar traag veranderen + de overdracht naar ander gedrag zal er niet altijd zijn.
Heeft maar effect in een positieve, stimulerende en voorspelbare omgeving.
Slecht gedrag kan manier zijn om erkenning te vragen indien enige manier (negatieve aandacht zal teveel
voordeel bieden gedrag zal volharden)
Straffen in negatief proces weinig effect door hoge emotionaliteit.
Aandachtspunten:
• gebruik kleine straffen en herhaal die kleine straffen telkens wanneer het gedrag zich voordoet
(consistent en contingent), dus niet op het einde van de dag een zware straf uitdelen voor het aantal
keer dat het negatieve gedrag voorkwam;
• gebruik bij voorkeur straffen die je onmiddellijk kan gebruiken;
• start met één probleemgebied,
• het bepalen van een straf kan in overleg met de jongere gebeuren,
• leg duidelijk uit waarom een bepaald gedrag bestraft wordt,
• de sancties moeten ook uitgevoerd worden: dreigen met straf heeft geen zin
• geef duidelijk aan welk gedrag bestraft wordt
• geef het einde van de straf aan,
• Straf dient realistisch en haalbaar te zijn,
• er niet meer op terug te komen of een preek te geven,
• eens de straf gegeven is, stop je best de interactie
• een straf dient betekenis te hebben, onaangenaam zijn voor de gestrafte, ze moet gericht zijn op de
correctie van het gedrag, niet op de persoon;
• probeer ook de positieve aspecten in het probleemgedrag te zien;