Taaltherapie: Neurogene communicatiestoornissen
1. Algemeen kader
1.1. Opfrissen terminologie Taal: diagnostiek
4 verschillende taalmodaliteiten:
- Lezen
- Schrijven
- Spreken
- Begrijpen
5 verschillende linguïstische niveaus:
- Fonologie
- Morfologie
- Semantiek
- Syntaxis
- Pragmatiek
Communicatie → onvoorwaardelijke intentie om de ander te willen begrijpen.
• Gestoorde communicatie:
- Impact op sociale participatie.
- Familiale interactie.
- Persoonlijk succes/ kwaliteit van leven.
STRESSVOL:
- Voor de persoon met neurogene communicatiestoornis.
- Voor de omgeving: zorgprofessionals + naasten (buren, vrienden, familie)
1.2. Conceptuele referentiekaders Taal: therapie
Om uw behandeldoelen te formuleren ga je gebruik maken van verschillende referentiekaders.
Conceptueel referentiekader:
o Start: prinum non nocere.
o Hoofddoel: verbeteren functionele communicatie.
o Vanuit verschillende invalshoeken:
- EBP
- ICF
- Multimodaal
- Taakspecifiek
Verbeteren van functionele communicatie gaat over het feit dat het voor iedereen begrijpbaar is
wat hij wilt zeggen. (mag dialect gebruiken, mag telegramstijl zijn, mag bepaalde aspecten vergeten!)
,1. Conceptueel referentiekader: EBP
1. Stel jezelf een klinische vraag
2. Zoek daarvoor de beste evidentie in de literatuur
3. Beoordeel die evidentie
4. Maak samen met de persoon een behandelkeuze
5. Evalueer achteraf je behandeling
2. Conceptueel referentiekader: ICF
• International Classification of Functioning
• Elk genezings – en herstelproces is anders, doordat elk letsel anders is en in een specifieke
context plaatsvindt.
3. Conceptueel referentiekader: multimodaal
Onafhankelijk communicator Communicator met specifieke noden
Communicator met algemene boodschappen
Communicator met vaste boodschappen
Afhankelijke communicator Transitionele communicator
Contextuele communicator
Types met specifieke noden
Het is belangrijk dat je vooral de 3 grote groepen onthoudt.
De onderverdeling is niet zo belangrijk.
4. Conceptueel referentiekader: taakspecifiek
Taakspecifiek = vereenvoudigd taalmodel.
• Begrijpen: je hoort een geluidstroom, je herkent hier woorden in, je vindt die woorden terug in je lexicon en geeft hier
betekenis aan.
• Spreken: je hebt een bepaald idee/concept voor ogen, je zoekt hierbij een passend gesproken woordbeeld, je vindt dat
woordbeeld in je lexicon en je spreekt het woord luidop uit
• Lezen: je ziet een letterreeks op papier staan, je herkent hier een woord in, je vindt dat woord terug in je lexicon en je
geeft hier betekenis aan (stillezen/begrijpend lezen); je koppelt aan die betekenis een gesproken woordbeeld en je
spreekt dat woord luidop uit (luidop lezen)
• Schrijven: je hebt een bepaald idee/concept voor ogen, je zoekt hierbij een passend geschreven woordbeeld, je vindt
dit woordbeeld in je lexicon en je schrijft het woord op
Linkerkant: mondelinge communicatie
Rechterkant: schriftelijke communicatie.
Bovenkant: taalbegrip. (input)
Onderkant: taalproductie. (output)
,1.3. Behandeldoelen opstellen en formuleren
Behandeldoelen smartie formuleren:
• Patiënt moet vertrouwd raken met realistische grenzen van revalidatie.
• Concreet:
− S: maak kort verslag in mensentaal
− M: leg uit en documenteer (fouten, tests)
− A: gebruik afasievriendelijk materiaal
− R: real-life context, huisbezoek
− T: verduidelijk link oefening – doel
− I (E): doel verandert in de tijd ifv prioriteiten en herstel
− E (R): respectvol en professioneel omgaan
• Maak de behandeldoelen zo concreet mogelijk.
• Zo kan je later aftoetsen in hoeverre je doel wel/ niet bereikt is.
• Stel maximaal 3 doelen!!
- Zo blijft het realistisch en haalbaar voor de persoon om die te halen.
Afasievriendelijk → gebruik zoveel mogelijke modalen,, korte zinnen en gemakkelijke woorden.
Behandeldoelen opstellen – samen:
Toolkits om communicatieve participatie te vergroten.
Zorgprofessionals gaven in een kwalitatief onderzoek (Leach, 2010) aan dat zij het proces van gezamenlijke
doelformulering en behandelplanning samen met de persoon belangrijk vinden, maar dat dit proces met
een persoon met een neurogene communicatiestoornis niet altijd mogelijk is.
Als reactie op deze barrières zijn onderwijsprogramma’s en toolkits ontwikkeld om de communicatieve
participatie van personen met een communicatiestoornis, de toegang tot informatie voor de persoon met
een neurogene communicatiestoornis en het proces van gedeelde besluitvorming te verbeteren:
• afasie: A-FROM en CommuniCare
• dementie: samen beslissen
Behandeldoelen opstellen – totale persoon:
Hou bij het opstellen van je behandeldoelen rekening met de persoon in zijn geheel.
De persoon heeft mogelijks naast de communicatiestoornis ook andere tekorten
- Cognitie: niet-talige cognitieve tekorten zoals gestoorde aandacht, geheugen,
informatieverwerking, …
- Gedrag: apatisch, ontremd, …
- Stemming: opgewekt, neerslachtig, …
Taaltherapie is op maat en dynamisch.
Behandeldoelen opstellen – als therapeut:
• Taaltherapie is op maat en dynamisch
− Tijdskader van je behandeling?
− Intensiteit van je behandeling?
− Behandeldoelen?
, − Mogelijkheden persoon? Eisen omgeving?
− Wie geeft behandeling?
− Welke tekorten heeft persoon naast de neurogene communicatiestoornis?
• Focus op zichtbare effecten van interventie (TOM)
− Focus op resultaat:
• beoordeling van therapie van specifiek/algemeen gedrag
− Focus op proces:
• niet op één patiënt, maar op proces
• Proces van dienstverlening (frequentie en tevredenheid)
2 soorten startpunten van de behandeling:
1. Bottom – up:
o Je start vanuit de taalstoornis.
o Stoornis → activiteiten → participatie.
o Hulpvraag cliënt (systeem).
Let erop dat de persoon niet in een negatieve spiraal terechtkomt:
- Hij kan moeilijker communiceren
- Hij gaat daarom gesprekken uit de weg of wordt gemeden door andere gesprekspartners
- Hij raakt daardoor geïsoleerd
- Hij heeft daardoor nog minder uitdaging om een gesprek aan te gaan
o Taal analyseren via uitgebreide taalbatterijen.
o Onderliggende stoornis(sen) in kaart brengen:
- Modaliteiten
- Linguïstische niveaus
o Behandeladvies.
Je start vanuit de hulpvraag van de cliënt en/of zijn naasten
Je tracht samen die hulpvraag om te zetten in haalbare/realistische taaldoelen
- Je analyseert daarvoor kwalitatief en kwantitatief zijn testresultaten
- Je focus daarbij op de 4 linguïstische niveaus (fonologie, semantiek, morfosyntaxis, pragmatiek) en op de 4
modaliteiten (spreken, lezen, schrijven, begrijpen)
2. Top – down:
• Je start vanuit de dagelijkse communicatie (hulpvraag).
- In welke situaties communiceert de persoon?
- Hoe doet hij dat?
- Welke ruisfactoren zijn er?
• Hulpvraag cliënt (systeem).
• Elk contactmoment = communicatiemoment.
• Communicatie analyseren via observatie.
• Communicatieprofiel opstellen: gebied, context,
vaardigheden, ruis.
• Leervermogen (ook rekening houden met cognitief vermogen)
• Behandeladvies