PLANTKUNDE
HO 1: INLEIDING
Fylogenie Afstammingsgeschiedenis
Eukaryoot eukaryoten zijn alle organismen waarvan iedere cel minstens
één celkern bevat. Naast een celkern hebben de meeste
eukaryotische cellen ook andere organellen
Prokaryoot een eencellig organisme zonder de compartimentering van de
cel, zoals deze voorkomt bij Eukaryoten - de celkern en
andere organellen ontbreken. De prokaryoten vormen
een parafyletische groep en omvatten de bacteriën en
de Archaea
Endosymbiontentheorie Volgens de endosymbiontentheorie stammen
de organellen bij eukaryoten (zoals planten, schimmels en
dieren) af van in deze cellen opgenomen prokaryoten als
endosymbionten
Meiose bij Landplanten de celdeling van sporemoedercellen, waarbij uit
één diploïde cel - na twee opeenvolgende delingen - vier
haploïde cellen (sporen) ontstaan
Monofyletisch een taxon is monofyletisch als het de laatste directe voorouder
omvat, samen met alle afstammeling ervan
Parafyletisch een taxon is parafyletisch als het de laatste directe voorouder
omvat, maar niet met alle afstammelingen ervan
Polyfyletisch een taxon dat 2 of meer evolutionaire lijnen omvat zonder
directe, gemeenschappelijke voorouder, zoals de Wieren
Archaeplastida Landplanten (en wieren)
Opisthokonta Dieren (metazoa) en fungi (zwammen=eumycota)
Protozoa een groep eencellige, vaak beweeglijke eukaryoten, die
zelfstandig leven of op andere levensvormen
Amoebozoa Slijmzwammen
Chromalveolatae Protisten (pseudofungi en algen)
Excavatae Protisten: eencellige eukaryotische organismen met meerdere
flagellen (bikonte protisten)
Rhizarians Amoeboïden (parasitaire slijmzwammen)
Fungi Zwammen
Opistokont Met 1 flagel of zweepgesel
Pseudofungi Schijnzwammen
Hyfen Celdraden
Zwamvlok Mycelium (soort thallus)
Paddenstoel Aparte structuur op zwamvlok voor voortplanting
Schimmel Zwam die geen paddenstoel vormt
Thallus vegetatief lichaam van een plant, zonder differentiatie in wortel,
stengel en blad
Chytridiraal thallus Klein gedifferentieerd lichaam in bolvormig nucleaat
Coenocyte cel Naakte cel, zonder tussenwanden
Carpofoor=sporocarp=ascocarp=basidiocarp Sporenvormend lichaam (vruchtlichaam)
Chylotrofie uitwendig verteringsproces, waarbij uitgescheiden enzymen
grotere moleculen (o.a. cellulose en lignine) afbreken tot
opneembare stoffen (Fungi)
,Plasmogamie versmelting van het cytoplasma
Karyogamie uiteindelijke versmelting van de kernen van twee gameten
Saprotroof levend van dood organisch materiaal
Symbiose samenlevingsvorm van twee (of meer) tot niet-verwante taxa
behorende organismen, met voor elk een evident voordeel
Commensalisme Symbiose waarbij gastheer geen voor of nadeel ondervindt
Facultatief parasitair Organismen kunnen ook saprotroof leven
Obligaat parasitair Organismen kunnen alleen maar leven ten koste van andere
organismen
Zwakteparasieten Gebruiken verzwakte bomen als voedselbron
Mycorrhiza symbiotische samenlevingsvorm van fungi en wortels van (de
meeste) Landplanten (ectomycorrhiza: ander uitzicht &
endomycorrhiza: inwendig verandert =arbusculaire mycorrhiza)
Lichenen Korstmos, zwam en wier zijn innig verbonden dat ze nieuw
organisme vormen (symbiose)
Mycotherapie Het voorkomen of behandelen van ziektes met behulp van
medicinale paddenstoelen
Mycose Aantasting van mens of dier door zwam
Dermatomycose Oppervlakkige mycose
Mycotoxicose Ziekte door eten van een substraat dat gecontamineerd is met
zwam die mycotoxines produceert
Pathogeen Ziekteverwekker
Sporokyste eencellige of meercellige structuur die sporen produceert, maar
zonder cellulaire wandlaag
Gametokyste eencellige of meercellige structuur die gameten produceert,
maar zonder wand van steriele cellen
Zoöspore beweeglijke spore, voorzien van flagel(len)
Digenetische levenscyclus levenscyclus met generatiewisseling van gametofyt en sporofyt
Isomorfe generatiewissel generatiewisseling met gelijkvormige fasen
Heteromorfe generatiewissel generatiewisseling met ongelijkvormige fasen
Gametofyt gameten-producerende levensfase van een plant
Sporofyt sporen-producerende levensfase van een plant
Monogenetische levenscyclus levenscyclus zonder generatiewisseling
Haploïd toestand van een cel, waarbij slechts één set chromosomen
aanwezig is, gewoonlijk van gemengde origine als gevolg van
een meiose (gametofyt)
Diploïd toestand van een cel, waarbij twee homologe sets
chromosomen aanwezig zijn in de kern, elke set van één van de
ouders (sporofyt)
Chlorophycophyta Groenwieren
Phaeophyta Bruinwieren
Rhodophycophyta Roodwieren
Embryophyta Landplanten, planten die niet als zygote in het milieu
terechtkomen, maar een eerste ontwikkeling van de zygote tot
embryo kennen, in situ, en meer bepaald omgeven door (een
deel van) de gametofyt
Mossen Bryophyta
Zaadplanten Spermatophyta
Gymnospermen een groep van Zaadplanten, waarbij de zaadknoppen (en dus
ook de zaden) niet bedekt worden door een extra
beschermende vruchtwand, (= Naaktzadigen)
Angiospermen = Bedektzadigen, = Bloemplanten, plant waarbij de
, zaadknoppen omgeven zijn door een gesloten karpel
Dikaryotisch (n+n) levensfase waarbij per cel twee haploïde kernen aanwezig zijn
(Fungi)
Holokarp het mycelium vomt eenmalig een vruchtlichaam, waarna het
afsterft (Fungi) heel hun thallus wordt omgevormd tot
voorplantingsorgaan
Eukarp eenzelfde mycelium kan meerdere keren een vruchtlichaam
vormen (Fungi); slechts een gedeelte van thallus wordt
omgevormd tot voortplantingsorgaan
Gametangium gametenvormend orgaan, met steriele, cellulaire wand
opgebouwd uit 1 of meer cellagen
Antheridium mannelijk gametangium (deel van de gametofyt), waarin de
(meestal talrijke) antherozoïden worden gevormd
Archegonium flesvormig vrouwelijk gametangium (deel van de gametofyt),
met de éne vrouwelijke gameet: de eicel
Sporangium sporenvormend orgaan, met wand opgebouwd uit 1 of meer
steriele cellagen
Antherozoïden beweeglijke mannelijke gameet, spermatozoïde, maar dan
botanisch: ontstaan in een antheridium
Fagotroof Opname voedsel door vervorming cel
Fototroof als energiebron voor de levensverrichtingen wordt lichtenergie
gebruikt
Bikont 2 flagellen =2 geselig
Autotrofie het organisme leeft met gebruik van enkel anorganische
bouwstoffen
Heterotrofie het organisme leeft met gebruik van anorganische én organische
bouwstoffen
Trama Basisweefsel vruchtlichaam (sporocarp)
Monokaryotisch Eenkernig =primair mycelium
Dikaryotisch Tweekernig =secundair mycelium
Coenocytisch Meerkerning mycelium
Fragmentatie Voortplanting dmv fragmentatie: stukken mycelium breken los
en leven onafh verder
Isokont 2 of meer gelijke flagellen
Heterokont 2 of meer verschillende flagellen
Akont Zonder flagel
Isogamie 2 gelijkvormige en beweeglijke gameten
Anisogamie 2 beweeglijke gameten maar vrouwelijke gameet is groter
Oögamie Vrouwelijke gameet is groot en onbeweeglijk= eicel
Gametogamie Versmelten beweeglijke gameten =planogamie
Kystogamie Gametokysten gaan elkaar benaderen en bevruchten
(=gametangiogamie)
Zygogamie Gametokysten zijn morfologisch identiek
Somatogamie koppeling tussen + en - hyfen (zonder tussenkomst van seksuele
organen)
Meiospoor Een spoor dat het resultaat is van een meiotische deling
Mitospoor Een spoor dat het resultaat is van een mitotische deling
Aplanospoor Niet beweeglijke sporen
Endospoor In sporokyste gevormd spoor
Exospoor Uitwendig gevormd spoor
Spermatokyste Gametokyste met mannelijke gameten
Oökyste Gametokyste met vrouwelijke gameten (eicel)