Hoe bepalen of iets levend of dood is?
→ Beweging? ook bij planten!
→ Hart?
→ replicatie? -> ook bij kristallen
Moeilijk te definiëren!!
➢ Definities botsen op diversiteit en complexiteit levensvormen
➢ Drm: eigenschappen omschrijven
Eigenschappen leven:
• Unieke en complexe moleculaire organisatie
➢ NZ (=nucleïnezuren), eiwitten, koolhydraten, lipiden, C N O H P
o Niet per se allemaal tegelijkertijd aanwezig
(als wel: complexe levensvorm)
• Complexe hiërarchische organisatie
➢ Laagste echelon: macromoleculen → hoogste: populaties
➢ Elk niveau bouwt verder op volgende
➢ organisme = verschillende orgaanstelsels
• Communicatie (basiseigenschap) → belangrijkste kenmerk!!
➢ Interactie met omgeving
o Waarnemen, verwerken en reageren op prikkels
• Kunnen zichzelf reproduceren → minder belangrijk kenmerk
• Leven begon 3 á 4 miljard jaar geleden
1
, 2. STRUCTUUR ZOÖLOGIE
2.1. SYSTEMATIEK
= poging tot orde
• veel mogelijkheden; fylogenie wint
• dynamisch: geen dogma’s: afspraken bv. Amniota (niet niets in)
o Er ligt niets vast, de onderverdeling kan op elk moment wijzigen
• gebruikt alle disciplines om fylogenie te doorgronden
• classificatie gebeurt volgens regels en principes
• Ingedeeld in slecht omlijnde gebieden
➢ Taxonomie: leer van eenheden-hiërarchie/ systematische categorieën
o Bestudeerd identificatie, benaming en classificatie v.d. taxa
➢ Diagnostiek: nauwkeurig beschrijven organisme
➢ Classificatie: rangschikken taxa volgens verwantschapsgraad
2.2. MORFOLOGIE (ZOÖMORFOLOGIE)
= studie v.d. vorm
• Inwendig: anatomie
• Vergelijking: vergelijkende morfologie
➢ Studie v. verschil & gelijkenis tssn dieren en dierengroepen
ECOLOGIE
= studie wisselwerking organismen en omgeving/milieu
• Milieu → biotisch of abiotisch
Autecologie
• wisselwerking 1 soort (individuën) milieu
• bepaling reactie van dier tov een reeks abiotische en biotische factoren
• meestal: dier isoleren uit milieu en impact van de variatie van 1 factor
bepalen terwijl de andere constant worden gehouden
Demecologie
• populatie-ecologie (homotypische groep)
• wisselwerking van populatie met milieu
• Populatiedynamica (inschatten hoe populatie zich gaat ontwikkelen. -
modellenbouw)
2
,Synecologie
• Versch soorten door elkaar
➢ Wisselwerking organismengezelschap <-> milieu
• Heterotypische betrekkingen
➢ Micro-organismen in herbivoren
o bv: methaan producerende micro-organismen in herkauwers
➢ predators – prooien
➢ tritrofische interacties
o plant – herbivoor – carnivoor
o trofische niveaus
➢ intraguild interacties: predator – predator
2.3. ZOÖGEOGRAFIE
= studie v. verspreiding soorten & oorzaken
• oorzaken:
➢ geografische factoren (bv. bergen)
➢ ecologische factoren (bv. klimaatsverandering)
➢ historische factoren (bv. migratiedrift mens)
• verspreiding:
➢ passief: wind, mens, ...
➢ actief: migratie
• economisch belangrijke:
➢ ratten en muizen
➢ voorraadongedierte
➢ quarantaineorganismen (soms protectionistisch)
➢ neveneffecten biologische bestrijding - exoten
2.4. ONTOGENIE
= ontwikkelings- en groeiprocessen bij dier vanaf ei tot de dood
• Embryologie = ei vanaf eerste klievingen tot ‘zelfstandig’ leven
• Post-embryonale ontwikkeling = vanaf geboorte tot dood
2.5. FYLOGENIE
= bestudeert de stamboom → afstammingsleer
• Belang voor evolutieleer en systematiek
3
, 2. DIVERSITEIT,EENHEID EN
EVOLUTIE
1. VERSCHEIDENHEID EN ÉÉNHEID IN DE BIOSFEER
versch. vormen v. complexiteit door verandering/ EVOLUTIE
• diversiteit in biosfeer: macro-schaal
➢ mens <--> naaste verwanten
familie
rassen
andere dieren
planten, micro-organismen
• eenheid in biosfeer: micro-schaal
➢ organische stoffen: KH, AZ, ATP, DNA, RNA
➢ cellen: grote overeenkomsten
➢ bevruchting: eicel-zaadcel
➢ contractiele eiwitten (actine, myosine)
eenheid = unity
2. BIOLOGISCHE EVOLUTIE
= progressieve ontwikkeling v. dieren en planten (levende organismen) uit
voorouders met verschillende en minder complexe morfologie en fysiologie
• Meestal bekeken a.d.h.v geologische tijdsschaal
• macro-evolutie: ontstaan v. grote taxa, traag en gradueel
• micro-evolutie: soorten vormen soorten binnen hetzelfde genus
• Evolutie valt buiten de directe waarneming
➢ niet experimenteel te bewijzen en niet gwn waarneembaar
➢ blijft hypothese
➢ staving enkel door indirecte bewijzen
• bij gebrek aan alternatief en bij algemene aanvaarding
Biologische evolutie is een postulaat
→ = niet bewijsbare theorie die als waarheid w aanvaard via indirecte
argumenten
4
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur emma80. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €5,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.