Diabetes mellitus
Definitie en classificatie
Chronische stoornis in het metabolisme van koolhydraten, vetten en eiwitten gekenmerkt door absoluut
(type I) en relatief (type II) insulinetekort (al dan niet gecombineerd met insulineresistentie) en een
gestegen bloedglucose gehalte (met eventueel glucosurie). Chronische hyperglycemie kan leiden tot
microvasiculaire (oog, nier en zenuwen) en macrovasiculaire (hart- en vaatziekten) complicaties.
Prevalentie wereldwijd bedraagt 8,3% en stijgt nog steeds. Acute levensbedreigende situaties als gevolg
van insuline gebrek zoals ketoacidose en hyperosmolair hyperglycemische coma.
Er zijn verschillende soorten diabetes
• type I en type II (frequenste);
• monogene, syndromale, tropische, mitochondriale,
• chronisch exocrien pancreas lijden door recidiverende/chronische pancreatitis of
mucoviscidose
• medicatie (glucocorticoïden; calcineurine-inhibitoren, cyclosporine, 2de generatie
antipsychotica)
Pathofysiologie
Eilandjes van Langerhans vormen de endocrien pancreas. Insuline
wordt opgeslagen in secretoire granules die vrijkomen bij een
stijging van de bloedglucosespiegel. Insuline is anabool en
• Stimuleert opname van glucose in spier-en vetweefsel
• Remt nieuwvorming van glucose (gluconeogenese) in de lever
• Stimuleert vorming van glycogeen in de levercellen
• Stimuleert opbouw eiwitten en remt lipolyse (TG)
Insuline komt vrij als pro-insuline en wordt door afsplitsing van C-peptide (diagnostisch hulpmiddel)
insuline. Counterregulerende hormonen zjin glucagon, (nor)adrenaline, cortisol en groeihormoon.
Onvoldoende insulineproductie zorgt voor verhoogde glucose- en vetzuurconcentratie. Bij het totaal
ontbreken decompenseert het systeem en krijgen de katabole hormonen vrij spel. Dit leidt tot lipolyse,
glycogenolyse en proteolyse tot massale katabolie en uiteindelijk in acidose en dehydratatie.
Onvoldoende gevoeligheid voor insuline is insulineresistentie. Pancreas moet meer insuline aanmaken
(hyperinsulinemie) tot de pancreas niet meer kan compenseren.
Klinische groepen
Diabetes type I wordt veroorzaakt door een aanval van het eigen immuunsysteem op de ß-cellen. Er zijn
auto-antilichamen zoals anti-glutamaat decarboxylase. Na jaren asymptomatische ziektefase treden
heel abrupt klinische tekens op nadat de massa ß-cellen niet meer voldoende zijn. Er zijn 2 fasen
• Insulinitis: leukocyten dringen de eilandjes van Langerhans binnen
• Destructie van de insulineproducerende ß-cellen
Regulerende T-cellen zouden een rol spelen en er is associatie met andere auto-immuunaandoeningen
(primaire hypothyroïdie, vitiligo, coeliakie, auto-immune gastritis, pernicieuze anemie of
bijnierschorsinsufficiëntie). Virale en nutritionele factoren zouden een trigger kunnen zijn
(omgevingsfactoren). Er zou een erfelijke achtergrond zijn door hoge concordantie bij tweelingen, 15x
verhoogd risico bij 1ste graads familieleden, genomic imprinting en een sterke relatie met HLA klasse II
(-DR3 en -DR4). Op latere leeftijd wordt deze diabetes LADA (latent auto-immune diabetes in adults).
,Symptomen (relatief acuut)
• Glucosurie, polyurie, dorstgevoel met secundaire polydipsie en nycturie. Bij
glucoseconcentratie >180-200mg/dl verschijnt er glucose in de urine met als gevolg osmotische
diurese. Er treedt calorieverlies is en dus gewichtsverlies.
• Polyfagie, vermagering (wasting) en asthenie: insulinegebrek veroorzaakt spier- en vetafbraak.
• Buikklachten, braken
• Dehydratatie met evolutie naar ketoacidose met respiratoire compensatie (‘Kussmaul
ademhaling’)
• Acetongeur
• Verwardheid, bewustzijnsdaling, coma
• Microbiële infectie (blaas, vaginale schimmelinfecties, balanitis)
• Wazig zicht: lens past zich moeilijker aan aan de wisselende glucoseconcentraties
Honeymoonfase: na acute behandeling kan tijdelijk een goede homeostase bereikt worden met weinig
insulinetoediening; kan enkele weken of maanden duren. Daarna ontwikkelt er zich een steady state
met stijging van de glucoseconcentratie HbA1c.
Labo toont gestegen serumglucose, laag C-peptide, gestegen HbA1c, metabole acidose, ketonemie/-
urie, antistoffen tegen GAD-65, tyrosine-phosphatase-related islet antigen 2 en IA-2-ß, insuline
Diabetes type II is de meeste voorkomende. Er zijn twee problemen: insulineresistentie door ↓aantal
receptoren en post-receptorgevoeligheid en het defect van de ß-cellen die er niet meer in slagen
voldoende insuline te produceren om de resistentie te ‘overwinnen’. De opslag van TG buiten de
adipocyt zou een belangrijke rol spelen. Type II is in grote mate erfelijk bepaald (polygenetisch) samen
met voedingsgewoonten en sedentaire levensstijl. Ook overgewicht met name abdominale obesitas zou
een rol spelen. Vet is ook metabool actief: productie inflammatoire cytokines, vrije radicalen…
Autosomaal dominant erfelijke vormen of de MODY die meestal bij jongvolwassenen optreden en geen
auto-antilichamen bevatten. MODY3 (HNF1α)>, 2 (glucokinase gen) en 5 (HNF1β) zijn meest frequent.
Zwangerschapsdiabetes treedt uitsluitend op tijdens de zwangerschap en is reversibel, wel latere
hogere kans op ontwikkelen type II. Prevalentie is 1/50 in Vlaanderen. Hormoonproductie van de
placenta (progesteron, cortisol, humaan placentair lactogeen) leidt tot een mindere werking van
insuline (resistentie). Pancreas zal meer produceren, maar soms kan dit ontoereikend zijn en ontwikkelt
met diabetes. Grootste risico is in de
2de helft van de zwangerschap;
daarom screening tussen 24-28
weken met een orale
glucosetolerantietest (OGTT). Slecht
geregelde zwangerschapsdiabetes
kan leiden tot macrosomie (met
problemen tijdens de bevalling),
vroeggeboorte, en lage
suikerwaarden bij de baby. Er is geen
risico op aangeboren afwijkingen in
tegenstelling tot zwangere vrouwen
met vooraf bestaande DM. Universele
screening naar vooraf bestaande
diabetes wordt aangeraden.
,Endocrinopathieën (syndroom van Cushing of acromegalie) kunnen ook DM veroorzaken.
Symptomen treden meestal niet acuut op. Prediabetes: voldoende pancreasfunctie, maar
glucosestofwisseling is al gecompromitteerd. Impaired fasting glucose is een verhoogde nuchtere
glucose (>100mg/dl). Als nuchter glucose normaal is, maar het lichaam reageert niet correct op een
OGTT spreken we van een gestoorde glucosetolerantie. 50% van alle type II tonen als chronische
verwikkelingen bij de diagnose. Toevalige diagnose bij spoedopname, arbeidsgeneesheer of bij
verwikkelingen!
• Geen ernstige ketogenese door minder massale vetafbraak
• Verhoogde glycemie met vaak glucosurie
• Polyurie, polydipsie
• Vermoeidheid, infecties
• Gewichtsverlies
• Vaak asymptomatisch ook
Labo toont gestegen HbA1c, verhoogde nuchtere en niet-nuchtere glucose en OGTT (maar niet gebruikt
om diagnose te stellen).
Laboratoriumonderzoek
Abnormaal verhoogde glycemiewaarden. Bij type I aanwezigheid van ketonen in bloed of urine,
verhoogde osmolariteit en eventueel acidose..
Bij type II worden meerder bepalingen gedaan, de waarden moeten manifest te hoog zijn. OGTT kan
overwogen worden; ook HbA1c kan duidelijk geven.
• Nuchter ≥ 126mg/dl
• ‘at random’ veneus ≥ 200mg/dl
• HbA1c ≥ 6,5%
• Glucosewaarden ≥ 200mg/dl 2h na een OGTT
Tussen 140-200 spreekt met van gestoorde glucose tolerantie en gestoorde nuchtere glucose bij
waarden tussen 100-126 mg/dl.
OGTT : 75mg glucose in 300ml water dan binnen 5 min moet worden opgedronken. Glucosewaarden
worden geprikt op 0 en 120 minuten. Tijdens moet de patiënt rusten en zeker niet roken. De nacht
ervoor mag er niet gegeten worden en vanaf het avondmaal niet roken en geen alcohol. Er moet veneus
bloed afgenomen worden en je doet de test niet bij onstabiele patiënten (koorts, stress); 6 weken tot 2
maanden wachten.
HbA1c is een maat voor de langetermijnglucoseconcentratie. Glucose bindt zicht irreversibel aan de α-
keten van een Hb-molecule (glycatie), normaal ongeveer 5%. Bij hogere bloedsuikerspiegel stijgt dit. Het
is een reflectie van 8-12 weken aangezien RBC 120 dagen leven. Verstoord bij versnelde
erythrocytenafbraak bij hypersplenisme bijvoorbeeld.
Behandeling van diabetes mellitus
Doel
• Verdwijnen acute ziektetekens/symptomen (dorstgevoel, polyurie, asthenie)
• Preventie late complicaties (macro- en microvasculair)
• Preventie van hypo- en hyperglycemische coma
• Zelfcontrole; zelfmanagement met maximale integratie in de maatschappij
, Goede metabole controle (HbA1c < 7%) heeft bij type I een gunstige invloed op marco- en
microvasculaire complicaties terwijl dit bij type II enkel effect heeft op de microvasculaire complicaties.
Algemene maatregelen zijn belangrijk vanaf het begin, reductie van cardiovasculaire risicofactoren
waarbij een gezonde levensstijl van groot belang is.
Dieet/voeding is de hoeksteen van elke diabetestherapie, preventie en behandeling van complicaties.
Een begeleide voedingstherapie kan leiden tot een HbA1c reductie van 2% (type II) en 1,9% (type I) op
een termijn van 3-6 maanden. De voedingsinterventie is gericht op het individu afhv. metabole
doelstellingen, persoonlijk en culturele voorkeuren, toegang tot voeding, fysieke activiteit,
voedingstoestand en bereidwilligheid om gedrag te veranderen.
Streven naar een gewichtsreductie1 bij type II is een primaire interventie strategie. Bij type I kan dit ook
een onderdeel vormen, de hoeveelheid koolhydraten wordt dan afgestemd op de dosis insuline of
wanneer de patiënt gebruik maat van insuline/KH-ratio kan de insulinedosis op de KH-inname
afgestemd worden. Rekening houdend met glycemische index en geplande activiteiten nadien.
Kwaliteit van vetinname is ook belangrijk. Beperking van verzadige vetten (LDL stijgt anders) en
verhoging van mono-onverzadigde vetzuren resulteert in daling nuchtere bloedglucose, TG, gewicht,
systolische bloeddruk en toename van HDL.
Zoutinname beperken ikv. Bloeddrukcontrole (<5g/dag).
Lichaamsbeweging behoort ook tot basisbehandeling bij type II. Het vermindert de insulineresistentie,
het kan ook bij type I; maar niet noodzakelijk. Beweging heeft ook belangrijke cardiovasculaire en
musculoskeletale voordelen en zeker ook op de doorbloeding van extremiteiten.
Zorgvuldige lichaamshygiëne door verhoogde kans op infecties en risico op neuropathie en
vasculopathie. Regelmatig nazicht bij de podoloog. Stoppen met roken absoluut noodzakelijk bij type II.
Medicatie
Type I wordt enkel met insuline behandeld; een combinatie van subcutaan langer werkend (basale
secretie) en korter werkend (postprandiale hyperglycemische pieken) insulinepreparaat. Continue
subcutane insulinepomp is ook een optie; dit is nooit eerstelijnstherapie want duur. Mogelijkheid van
bolus square wave (vrijstelling over langere tijd bij vettige maaltijden)
• ouderen
• patiënten met een veranderlijke levensstijl
• patiënten die een glycemie niet aanvoelen,
• bij ochtendstondfenomeen
• bij nachtelijke hypoglycemieën
Bij type II wordt maximaal ingezet op dieet- en levensstijlmaatregelen naast orale antidiabetica, later
kan aanvullende (insuline)behandeling noodzakelijk zijn. Bij uitgesproken symptomen, erg magere
patiënt of een hogere nuchtere glycemie kan direct met insuline gestart worden.
Eerst start men met een associatie van een langwerkend insuline ’s avonds indien dit faalt moet men
kortwerkende maaltijdinsuline met basaal-bolusprincipe hanteren (dan stopt orale antidiabetica!).
Starten metformine als eerste keuze, indien onvoldoende glycemiecontrole hierin verder
medicamenteus behandelen
• nuchtere glycemie > 100mg/dl en HbA1c >7%
• afhv comorbiditeiten (hartfalen, nierinsufficiëntie, obesitas)
• cave: frêle patiënten of beperkte levensverwachting (minder streng!)
1
Gewichtsreductie van 10% zorgt reeds voor een significante verbetering van de metabole controle