Samenvatting Module Kinderen Verpleegkundige
2. Ontwikkeling van kind
2.1. Inleiding
Als VPK, jeugdwerker, babysitter of ouder staat de omgang met kinderen centraal. Je gaat bewust of
onbewust rekening houden met typische kenmerken van hun leeftijd.
Elk kind = uniek maar elke leeftijdscategorie heeft zijn specifieke eigenschappen.
≠ ontwikkelingsfasen ≠ ontwikkelingsdomeinen per fase
1. Pasgeborene (1ste 8 weken) Lichamelijke ow
2. Baby of zuigeling (2m t.e.m. 1,5j) Motorische ow
3. Peuter (1,5j t.e.m. 3j) Teken ow
4. Kleuter (3j t.e.m. 6j) Perceptuele ow
5. Lagere schoolkind (6j t.e.m. 12j) Sociaal – emotionele ow
6. Adolescent (12j t.e.m. 17j) Taal ow
Spel ow
Persoonlijkheids ow
2.2. Pasgeborene (1ste 8 weken)
2.2.1. Lichamelijke ow
Vernix Caseosa = kaasachtige substantie op huid, beschermlaag die geleidelijk in de huid wordt
opgenomen huidbarrière tegen infecties.
Last van krampen, verminderen door zuigen.
Gemiddelde slaap = 16u/dag.
Schedel nog niet geheel gesloten 2 fontanellen:
o 1 grote fontanel: sluit voor 18m.
o 1 kleine fontanel: sluit tussen 6w - 6m.
In eerste 8 weken verandert er lichamelijk niet veel.
Lichamelijke groei loopt asynchroon = ≠ delen van lichaam zullen op ≠ tijdstippen sneller
groeien.
o Voor geboorte groeit hoofd sneller, na geboorte groeit lichaam sneller.
2.2.2. Motorische ow
De pasgeborene vertoont “babyreflexen”, ongecontroleerde bewegingen. Ze zijn aanwezig vanaf
moment van geboorte belangrijk te controleren na geboorte voor evt aangeboren afwijkingen.
Grijpreflex: vinger in het handje leggen en dan moet de baby het handje sluiten.
Zoekreflex: wrijven over kaakje, baby zal hoofdje draaien naar gewreven kant
Belangrijk bij starten borstvoeding.
Zuigreflex: pink in mond steekt, zal hij/zij hier op beginnen zuigen.
Babinski reflex: grote teen zal zich omhoog bewegen bij het wrijven over voetzool.
Mororeflex of schrikreflex: baby vast neemt en hem naar beneden zou bewegen, schrikt
baby zoor oogjes te sluiten, armen te strekken, handen te openen en armen weer langs
lichaam hoort te brengen.
, Primaire lopen of stapreflex: einde 2de week loopgedrag vertonen, zet baby met voetjes op
plat vlak en hij zal zelf voetjes voorwaarts bewegen, reflex verdwijnt voor 5 e maand.
2.2.3. Perceptuele ow
Eerst kijkt hij/zij naar niets, maar hij is wel lichtgevoelig en draait het hoofd naar het licht en ziet ook
zwakke kleuren.
Na 1 week kan hij zien tot op 25cm afstand en geeft de voorkeur aan menselijk gezicht en
contrasten. Hij ziet kleuren, maar nog niet scherp.
2.2.4. Sociaal – emotionele ow
De baby lacht en “praat” met iedereen die zich positief benadert, vanaf ±6 weken: sociale lach. De
baby reageert dus op mensen die hem aandacht geven.
Deze “vroege” communicatie = belangrijke basis voor later emotionele banden.
2.2.5. Taal ow
Onmiddellijk na de geboorte uit baby de geboortekreet.
Huilen = belangrijkste communicatiemiddel van pasgeborene. (1 ste paar weken, huilen = honger)
2.3. Zuigeling/baby (2 maanden t.e.m. 1,5 jaar)
2.3.1. Lichamelijke ow
Eerste 6 maanden neemt hij/zij toe in zowel gewicht als lengte. De groei verloopt asynchroon = ≠
delen van lichaam groeien in ≠ tempo + groeispurten op ≠ tijdstippen.
Als baby 1 jaar is krijgen bijna alle kinderen ≠ tanden om voedsel te kauwen regelmatig tandpijn!
2.3.2. Motorische ow
Niet alle kinderen gaan op dezelfde tijd dezelfde motorische gedragingen vertonen, dit loopt ook niet
in chronische volgorde. Ingedeeld in 5 fasen:
1. Kijkstadium (0-3 maanden): de baby verkent zijn wereld, begint met korte volgbewegingen en
mogelijkheid om zijn hoofd te draaien + hoofd optillen/ rechthouden.
2. Grijpstadium (3-6 maanden): belangrijk om omringende wereld te verkennen, onderzoeken van
wereld. Na verdwijnen grijpreflex op 3 à 4 maanden kan de baby doelgericht grijpen naar
voorwerpen. Na 6 maanden kan hij met volle hand voorwerp vastpakken (= handgreep). Baby
heeft minimale oog/handcoördinatie. Vanaf 1 jaar treedt tanggreep of pincetgreep op.
3. Zitstadium (6-9 maanden): kan van buik-, rug- of kruiphouding zelfstandig de zithouding
aannemen. Spontane oefening en lichamelijke rijping spelen belangrijke rol.
4. Kruipstadium (9-12 maanden): vanaf 4de maand kan hij zich voorttrekken op grond, voorganger
van kruipen = tijgeren. Vanaf 10de maand kunnen ze kruipen, maar niet alle kinderen kruipen.
Sommige zullen dit stadium overslagen en direct staan en proberen te stappen. Extra alert zijn!
,5. Loopstadium (rond 13-15maanden): eerste stapjes kunnen zetten. Mijlpaal in de ontwikkeling en
de wereld wordt groter.
2.3.3. Perceptuele ow
Vanaf dat de baby kan kruipen ontstaat er een dieptezicht (Visual Cliff experiment).
2.3.4. Sociaal – emotionele ow
Liefde en aandacht zijn onontbeerlijk. Baby hecht zich aan ≠ personen, maar moeder = hoofdrol.
Leeftijd van 6-8 maanden: hechting beperkt tot bepaalde familieleden, voorkeur voor 1 persoon.
2.3.5. Taal ow
Kan nog niet verstaanbaar spreken, maar belangrijke basis gelegd: prelinguale periode 2 fasen:
1. Vocaliseren (6w tot 7m): allerlei geluidjes, op ontspannende manier rustige geluidjes. Vanaf
4 maanden: variatie, ≠ toonhoogte, luidheid en duur.
2. Brabbelen (8m tot 1j): opeenvolging van identieke lettergrepen en heeft sociale functie,
maar onverstaanbaar voor volwassenen.
Vanaf 1 jaar begint vroeglinguale periode: soms woorden die we toch betekenis kunnen geven.
2.3.6. Spel ow
Baby verkent en onderzoekt de wereld met zijn zintuigen betasten en proeven.
In bewegingsspel leert kind zijn mogelijkheden en grenzen kennen, oefent het zijn
bewegingsmogelijkheden en bepaalde vaardigheden en wint aan zelfvertrouwen Kiekeboe,
spiegelspelletjes, liedjes zingen. Vanaf 4 maanden: belangstelling voor resultaat van dingen die hij
doet. Vanaf 1 jaar: allerlei voorwerpen benoemen a.d.h.v. boekjes met felle kleuren.
2.4. Peuter (1,5 jaar – 3 jaar)
2.4.1. Lichamelijke ow
Groei in lengte en gewicht vertraagt, nog steeds asynchrone groei Hoofd groeit trager, maar
benen worden langer.
Peuter wil ook zelf eten. In deze periode komen de meeste tanden door. Rond 3 jaar is het melkgebit
volledig.
Ook periode van zindelijkheidstraining potje.
2.4.2. Motorische ow
Wil zeer veel activiteiten zelfstandig doen: eten, wandelen, aankleden bouwt aan
zelfredzaamheid.
, Er verschijnen fundamentele bewegingsactiviteiten: springen, rennen, hinkelen, klimmen, werpen,
…
Slapen de hele nacht door, maar doen wel nog een middagdutje.
2.4.3. Teken ow
Bevinden zich in het krabbelstadium.
2.4.4. Sociaal – emotionele ow
Hij wordt zich ten volle bewust van zichzelf en zijn eigen lichaam. Herkennen zichzelf op foto’s en
spiegel. Peuter heeft last van scheidingsangst!
Peuterperiode = “nee” periode of koppigheidsfase driftbuien.
2.4.5. Taal ow
Hij breidt zijn taalgebruik verder uit en is erg taalgevoelig. Kan veel meer woorden begrijpen dan dat
het kan zeggen.
Belangrijk: gedrag van peuter te verwoorden door correcte taal peuters leren praten door
imitatie.
2.4.6. Spel ow
Er komen “doen alsof” spelletjes aan bod en ook constructiespelletjes (bouwen toren met blokken),
maar er is absoluut geen spraken van samenspel!
2.4.7. Persoonlijkheids ow
“Ik” staat op de voorgrond. Bekijkt alles vanuit zijn standpunt en is zeer egocentrisch.
2.5. Kleuter (3 jaar – 6 jaar)
2.5.1. Lichamelijke ow
Je ziet een peuter echt veranderen in een kleuter. Ze nemen toe in lengte en worden magerder.
2.5.2. Motorische ow
De bewegingsactiviteiten worden verfijnd en beter uitgevoerd. Bij moeilijke bewegingen staat
evenwicht centraal, worden uitgeprobeerd en eigen gemaakt.
Fijne motoriek neemt toe: puzzels, knippen, plakken, constructies, inkleuren voorgedrukte tekening.
2.5.3. Teken ow
Krabbels worden geleidelijk herkenbare vormen. Tekenen kopvoeters (benen aan hoofd vastgeplakt).