De samenleving
Hoofdstuk 1: een mens leeft nooit alleen
1. Mattheus effect: Een voorkomende vorm van onrechtvaardigheid. Wie al heeft, krijgt nog meer -
maar wie weinig heeft, kan dat weinige verliezen. Een sociale maatregel die bedoeld is om
ondersteunend te zijn voor de financiële/sociale zwakkere, heeft het onbedoelde effect om de
rijkere te ondersteunen. (bv. Zonnepanelen, bedrijfswagens, studiebeurzen, … )
2. Political correctness: iets bewust niet zeggen uit angst voor beschuldigd te worden van
racisme/discriminatie
3. Thomas theorema: De mens creëert zijn eigen realiteit. En denkt dat deze waar is. als mensen
situaties als echt definiëren, dan worden die echt in hun gevolgen. Voorbeeld: iemand die net uit
de gevangenis komt, wordt zoveel verteld dat hij geen job gaat vinden en dat zal die na een tijd
geloven, waardoor hij geen job vindt. Voorbeeld: kinderen geloven in Sinterklaas.
4. Harde solidariteit: Het zijn instituties. vastgelegd in wetten, wie aan de voorwaarden voldoet
heeft RECHTEN. zorgde voor minder ongelijkheid. Invloed overheid bv. Sociale zekerheid
Zachte solidariteit Geen institutie: er zijn amper wetten of organisaties, het gedrag is niet
gestandaardiseerd. Al die gulle giften of andere ondersteuning zijn voor de doelgroep geen
recht, het is een GUNST. Als de donor van mening verandert en eens een ander goed doel wil
steunen, heeft de ontvanger pech.Vb. music for life
5. Institutie (institutionalisering + des-institutionalisering):
- Een gestandaardiseerd interactiepatroon tussen mensen, groepen en organisaties
- Stabiel maar kan toch veranderen: het ontstaat, verandert en verdwijnt doorheen interacties,
een institutie is een door mensen gecreëerde sociale realiteit
- Geeft routine, voorspelbaarheid en orde aan samenleven
- Geeft antwoord op levensnoodzakelijke vragen
Voorbeeld: gezin (zie pp), taal, onderwijs, arbeid, religie, kledij, solidariteit, cultuur
Des-institutionaliseren is het laten verdwijnen van een gestandaardiseerd gedrag.
Institutionalisering: interacties hebben de neiging om te evolueren naar stabiele en
gestandaardiseerde gedragspatronen
6. Verzorgingsstaat (begonnen na WOII) = harde solidariteit: geeft rechten zoals sociale zekerheid,
overheid zorgt voor welzijn van burgers
nadelen: kost veel geld, ingewikkeld
voordelen: geeft rechten en steun
7. Peergroup: Groep mensen van dezelfde leeftijd en met dezelfde interesses en hobby's, die vaak
en langdurig met elkaar optrekken (Bv. Hangjongeren) = primaire groep
, 8. Doelgroep: GEEN groep maar mensen met dezelfde kenmerken bv. Mensen met dezelfde
leeftijd, beperking, ..
9. Waarden: oordelen over wat goed is en wenselijk (liberté, egalité, fraternité), zaken die
we belangrijk vinden, waar we naar streven
antwoorden voorspelbaar
10. Doelen: de motor van ons leven, ze zetten ons in beweging, ze bepalen wat we doen met
onze tijd en talenten.
antwoorden voorspelbaar
In Westerse samenleving: individualisme en materialisme
11. Cultuur: alles wat ooit toegevoegd is aan de natuur
- Geheel van kennis, waarden en doelen, normen en overtuigingen
- Die ontstaan en evolueren in een samenleving
- Die een noodzakelijke handleiding zijn voor interacties
- Die mensen moeten aanleren en op hun beurt moeten doorgeven
bv. Wetenschap, taal, religie, wetten, sociale verhouding, …
Dankzij cultuur kunnen we een situatie interpreteren en er een betekenis aan geven. + zorgt
voor orde
12. Multiculturele samenleving en superdiversiteit: er is meer dan één cultuur, van een
multiculturele samenleving is sprake als in een land diverse groepen met verschillende culturen
met elkaar samenleven.
Vroeger: subculturen en de dominante cultuur
Nu: superdiversiteit: verwijst naar de sterke toename van mensen met een
migratieachtergrond
Hoofdstuk 2: interacties op micro-, meso- en macroniveau
13. Identiteit: Een verzameling blijvende, deels veranderbare kenmerken die iemand uniek maken.
Het ontstaat door symbolische interacties met anderen en dus deels bepaald door onze natuur.
Maar het is een combinatie van nature en nurture.
identiteit wordt gemaakt in interactie met anderen, cultuur is een belangrijk onderdeel van
onze identiteit
14. Significant other: Personen uit de intieme omgeving die een rechtstreekse invloed hebben op het
zelfbewustzijn van het kind. Die ontwikkeling blijft beperkt tot de eigen persoon. Bij de puberteit
speelt de peergroep hierbij een belangrijke rol.
Generalised other: Een algemene idee over de ander zonder dat het gekoppeld is aan een ander
persoon. Het zelfbewustzijn wordt ook algemener. De identiteit is niet meer louter ideeën over
zichzelf maar bestaat ook uit ideeën over de groep en sociale categorie waar men bij hoort.
invloed op identiteit