PATHOFYSIOLOGIE
1. Inleidende begrippen omtrent gezondheid en ziekte
1.1 Definitie van gezondheid en ziekte
− Gezondheid (volgens Wereldgezondheidsorganisatie WHO)= toestand van volkomen lichamelijk,
geestelijk en sociaal welzijn
− Ziekte= dan een afwijking van een normale functie of structuur van het lichaam
− Statistiek:
• Statistisch normale waarden: gemiddelde + twee standaarddeviaties tellen 95% van de totale
populatie
• De uitersten (2,5% links en rechts van de curve) worden statistisch afwijkend genoemd
• Een normaalwaarde kan gerust afwijken van het gemiddelde door geslecht, leeftijd, diurne
variatie …
1.2 Pathofysiologie (ziektemechanismen)
− Er zijn ‘1001’ ziektebeelden, maar eigenlijk zijn er maar een beperkt aantal ziektemechanismen
(pathofysiologische mechanismen):
• Genetisch defect
o Overgeërfd van ouders, aangeboren
o Genetische voorbeschiktheid= genetische predispositie
o vb. taaislijmziekte= mucoviscidose, trisomie 21= mongolisme, diabetes 1 of 2, ziekte
van Crohn, coeliakie (glutenovergevoeligheid) …
• Ischemie
o Zuurstoftekort ter hoogte van de weefsels door een probleem aan de bloedvaten
(doorbloedingsstoornissen) => hart- en vaatziekten
o vb. trombose, hartinfarct
• Infectie
o Veroorzaakt door iets extern: een pathogeen (ziekmakend) micro-organisme
o vb. virus, bacterie, parasiet, worm
• Auto-immuun
o Ons immuunsysteem richt zich tegen ons, immuunsysteem vormt antilichamen
tegen eigen lichaamscellen
o Vb. reuma (antilichamen tegen gewrichtscellen), diabetes type 1 (antilichamen tegen
B-cellen), ziekte van Crohn (antilichamen tegen darmcellen)
• Toxische factoren
o Giftige stof van buitenaf (intoxicatie = vergiftiging)
o vb. paddenstoel, alcohol, medicatie
• Traumata
o vb. val, verkeersongeluk, aardbeving
• Kanker
o Ontsporing van celdeling
o vb. borstkanker en prostaatkanker
• Metabool
o Verstoorde uitwisseling van koolhydraten, eiwitten en vetten
o vb. diabetes type 2/ stijgende cholesterol -> hart- en vaatziekten -> aderverkalking
(atherosclerose) -> ischemie
• Nutritioneel
o Heeft te maken met voeding
o << ondervoeding (anorexia)
o >> overvoeding (obesitas)
• Veroudering
o Zintuigen ↓, mobiliteit ↓, valkans ↑ => trauma
, • Psychogeen
o Heeft te maken met wat er in de hersenen omgaat
o vb. depressie, manie …
1.3 Karakteristieken van een ziektebeeld
1. Etiologie
Etiologie= oorzaak of het geheel van factoren die de ziekte veroorzaken
Verschillende oorzaken:
• Unifactorieel (1 oorzaak) of multifactorieel (>1 oorzaak)
• Exogeen (buiten het lichaam) of endogeen (binnen het lichaam)
• Idiopathisch: (nog) niet bekende oorzaak
• Iatrogeen: veroorzaakt door een medische interventie
2. Pathogenese
Pathogenese= wijze waarop de ziekte tot stand komt
Virulentie= ziekmakend gedrag van een virus
Drie factoren:
• Schadelijke invloed van buitenuit: infectie, trauma, intoxicatie …
• Terrein: vatbaarheid van een persoon om de ziekte te krijgen, wordt bepaald door genetische
achtergrond, leeftijd, gezondheidstoestand …
• Reactievermogen: integriteit van beschermingsmechanismen van het lichaam
o Verminderd met de leeftijd, obesitas, medicatie …
3. Symptomatologie
Symptoom= uiting van de ziekte
• Subjectief: klacht
• Objectief: waarneembaar door derden vb. kleur
• Aspecifiek: kan bij vele uiteenlopende ziektebeelden passen vb. buikpijn
• Pathognomonisch: kenmerkend voor een bepaalde ziekte vb. schilferende huid bij psoriasis
• Syndroom= geheel van symptomen die samen voorkomen bij een bepaalde ziekte
o vb. syndroom van Down: fysionomie + mentale retardatie + hart- en vaatziekten
4. Verloop van de ziekte
• Acuut verloop of chronisch verloop (met opstoten)
• Soms latente periode= periode tussen het begin van de ziekte en het optreden van
symptomen, dit kan later in het ziekteverloop nog terugkeren
• Incubatieperiode= periode tussen de infectie en het optreden van de symptomen
• Prodromale periode= eerste periode na de infectie met aantal niet specifieke tekenen
5. Diagnose
Combinatie van elementen:
• Anamnese (=ondervraging)
• Klinisch onderzoek (auscultatie (luisteren naar het hart) + palpatie + rectaal onderzoek voor
prostaat, endeldarm …) leidt tot:
o Bijkomend technisch onderzoek
o Diagnose en behandeling
6. Prognose
Prognose= verloop en het uiteindelijke resultaat van de ziekte
• Kan uitgaan naar genezing (volledig herstel zonder restletsels), genezing met restletsels,
chronische aandoening of dood (=ongunstige prognose)
,1.4 Behandeling van ziekte
− Behandeling ingedeeld volgens het doel:
• Causale behandeling: neemt de oorzaak weg vb. antibiotica
• Symptomatische behandeling: symptoombestrijding (spontaan of m.b.v. pijnstillers genezen)
• Proefbehandeling: empirische behandeling: behandeling proberen om te zien of de
aandoening geneest
• Experimentele behandeling: nut is nog niet aangetoond in wetenschappelijke studies
• Curatieve behandeling: patiënt zal genezen
• Palliatieve behandeling: symptomen zoveel mogelijk bestrijden, pijn en last onderdrukken,
maar ziekte kan niet genezen worden (overleving proberen verbeteren)
− Behandeling ingedeeld volgens de methode:
• Heelkundige behandeling: chirurgische ingreep
• Conservatieve behandeling: niet heelkundig
o Medicamenteuze behandeling: via geneesmiddelen
-> Oraal: tabletten, siroop …
-> lokaal/topisch: zalf, gel …
-> Anaal: suppo (zetpil)
-> Parenteraal: intraveneus (ader), intramusculair (spier), subcutaan (onder huid) …
o Fysische behandeling: beweging (kinesitherapie), elektrische stroom
(elektrotherapie), water (hydrotherapie), radioactieve straling (radiotherapie) …
o Psychotherapie
1.5 Evidence-based medicine (EBM)
Traditionele geneeskunde: diagnose & behandeling is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek
(EBM) <-> alternatieve geneeskunde
Verschillende soorten onderzoek:
− Gerandomiseerde, dubbel-blind, placebogecontroleerde studie= RCT= Randomized Controlled Trial
• Minstens 2 groepen vergelijken: experimentele groep en controle- of placebogroep
• Randomisatie= toevalsverdeling: wie in welke groep terecht komt gebeurt random
• Dubbelblind: noch onderzoeker, noch deelnemer weet tot welke groep hij/zij behoort
• Probabiliteit: p < 0,05: verschil niet te wijten aan toeval= gouden p-waarde
− Single-blind: hetzij de onderzoeker, hetzij de patiënt weet in welke groep hij zit
− Niet-gecontroleerd: elke speler is op de hoogte van het soort behandeling hij krijgt
Placebo-effect kan positief zijn: patiënt weet dat hij het echte medicijn KAN hebben en dat lokt hoop
en verwachtingen uit.
1.6 Sterfte
1. Sterfterisico
= kans dat iemand sterft op een bepaalde leeftijd
• Vooral hoog in eerste levensjaar en vanaf 50 jaar
• Bij mannelijke adolescenten en jonge mannen (15-43 jaar) oversterfte door zelfdoding en
verkeersongevallen
• Sterfterisico ligt voor vrouwen lager dan voor mannen (meer vrouwen boven de 63 jaar)
2. Doodsoorzaken
Tot de leeftijd van 39 jaar: aangeboren afwijkingen, verkeersongevallen en suïcide
Tussen 40 en 69 jaar vrouwen borstkanker, mannen suïcide en longkanker
Na 69 jaar: Ischemische hartaandoeningen
, 1.7 Kanker
= Belangrijkste oorzaak van ziekte en overlijden in de toekomst
Toeneming door:
• Vergrijzing
• Veranderende milieu- en levensomstandigheden
1. Voorkomen
• Frequenter bij mannen (1 op 3) dan bij vrouwen (1 op 4)
• Voornamelijk oudere personen
Vlaanderen incidentie:
• Mannen: 1. Prostaat 2. Dikke darm 3. Long
• Vrouwen: 1. Borst (1/12) 2. Dikke darm 3. Long
België incidentie:
• Mannen: 1. Prostaat 2. Long 3. Dikke darm
• Vrouwen: 1. Borst 2. Dikke darm 3. Long
-> verschil in rangschikking doordat er in Vlaanderen meer onderzoek wordt gedaan, worden er
ook meer gevonden
2. Terminologie
• Kanker= kwaadaardige of maligne aandoening veroorzaakt door kwaadaardig tumor (=
neoplasie/ carcinoom)
• Indien een stof/agens als oorzaak aangewezen wordt: carcinogeen
• Behandeling is palliatief of curatief
3. Ontstaansmechanisme van kanker
Normale celdeling
• Cellen groeien, delen en sterven na een bepaalde tijd op een natuurlijke manier af =
apoptose -> wanneer cellen ergens niet thuishoren of bij beschadiging beter niet verder
groeit
• Dit mechanisme wordt gereguleerd door het DNA, specifieker de oncogenen en de
tumorsuppressorgenen
• Activatie oncogen: DNA verdubbelt en deelt
• Activatie tumorsuppressorgen: cel stopt met aanmaak van DNA en stopt met delen.
Dit gebeurt bij een volgroeid orgaan of een tekort aan bouwstoffen
• Gezonde cellen blijven in weefselverband zitten
Ontstaan kanker
Kanker ontstaat als er iets misgaat in de cel waardoor de normale groei ontregeld geraakt:
• Gevolg van een mutatie in oncogen: cellen blijven delen
• Gevolg van een mutatie in tumorsupressorgen: cel blijft DNA verdubbelen en delen
Kankercel
= ontspoorde cel met gemuteerde oncogenen en/of tumorsupressorgenen die veel meer, sneller,
agressiever & ongecontroleerd deelt
• Geleidelijke ophoping van kankercellen= gezwel of tumor
• Meestal pas na ophoping van meerdere mutaties die telkens worden overgeleverd =
meerstappenproces bij het ontstaan van kanker
• Na vele mutaties is het DNA zodanig beschadigd dat er een ontspoorde agressieve kankercel
ontstaat
• Op oudere leeftijd hebben we dus veel mutaties opgestapeld waardoor kanker vaak bij
oudere patiënten voorkomt