Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Samenvatting Nectar VWO 4/6 DNA en Celniveau €8,99   Ajouter au panier

Resume

Samenvatting Nectar VWO 4/6 DNA en Celniveau

 4 vues  0 achat
  • Cours
  • Type
  • Book

Samenvatting Nectar vwo 4/6 H4, 5, 6, 7, 19, 20

Aperçu 2 sur 15  pages

  • Non
  • H4 t/m 7, 19, 20
  • 2 mai 2021
  • 15
  • 2019/2020
  • Resume
  • Lycée
  • 6
avatar-seller
4.1
- organisatieniveau: de schaal waarop biologisch onderzoek plaatsvindt, bv. populatie, molecuul.
- levenskenmerken: opgebouwd uit 1 of meer cellen, groei, voortplanting, stofwisseling (opnemen, omzetten,
afgeven van stoffen), waarnemen van en reageren op veranderingen in de omgeving, organisatie van erfelijk
materiaal.
- oppervlakte-volumeverhouding: beperkt de grootte van cellen  volume: bepaalt mate van O2 behoefte.
Oppervlakte: bepaalt snelheid van uitwisseling van stoffen met de omgeving
- Eencellige: organisme heeft 1 cel staat dus met hele oppervlak direct in contact met de omgeving 
oppervlak-volume verhouding is groot.
- Meercellige: staat niet met alle cellen direct in contact met de omgeving om van voldoende  heeft
organisme gespecialiseerde organen (kieuwen, darmen, longen) om ze toch O 2 en voedingsstoffen te voorzien.
Het heeft een groot oppervlak voor uitwisseling van stoffen  Hart en bloed(vaten) zorgen voor snel transport
tussen deze organen.
- Hoe groter een dier wordt hoe sneller het volume toeneemt (x 3) dan het oppervlak (x2) hoe groter het dier,
hoe kleiner de verhouding oppervlak-volume  Klein dier: koelt snel af en snelle hartslag.

- Stamcellen: ongedifferentieerde cellen die zich blijven delen en nog uitgroeien tot andere typen. 3 soorten:
1. Embryo’s: Embryonale stamcellen komen uit embryo’s die overblijven na een ivf-behandeling. Ze kunnen
differentiëren tot elk type en zijn dus het minst gedifferentieerd.
2. Navelstreng: stamcellen uit de navelstreng. Ze kunnen niet meer tot elk type cel uitgroeien.
3. Volwassen organen: Bv stamcellen in je beenmerg die continu nieuwe bloedcellen maken of de stamcellen
in je huid, die de huid herstelt. Ze zijn te beïnvloeden dat ze veranderen in cellen met een bepaalde functie.
- Celdifferentiatie: uit een stamcel ontstaan allerlei verschillende cellen. Gedifferentieerde cellen maken ook
andere eiwitten
- weefsel: groepen cellen met dezelfde bouw en functie. Organen zijn gevormd uit verschillende weefsels (hart
is opgebouwd uit bind-, spier- en zenuwweefsel. Het laatste geeft seintjes aan het spierweefsel om samen te
trekken; bindweefsel laat het weer ontspannen. Zo pompt het hart zelf bloed rond.

- Ziekten bij planten en dieren ontstaan op celniveau bv. diabetes type 1: cellen van afweersysteem vallen
bepaalde cellen in alvleesklier aan  alvleesklier maakt geen insuline meer. Insuline verlaagt het
glucosegehalte in het bloed, doordat de cellen glucose op nemen. Zonder insuline is het glucosegehalte in het
bloed niet te regelen. Te hoog (een hyper): veel plassen, dorst, naar gevoel, vermoeidheid. Te laag (een hypo):
zweten, trillen , duizeligheid en honger. Het kan alleen genezen worden door alvleesklier transplantatie of van
groepjes cellen die insuline vormen. Maar stamcellen kunnen ook een toekomst zijn.
- Problemen op celniveau werken door op andere niveaus  weefsel werkt niet meer  alvleesklier werkt
niet meer goed  suikerpatiënt is ziek.

4.2
- aminozuren: (T67H) bouwstenen voor eiwitten die cel maakt. Voedsel bevat plantaardige/dierlijke eiwitten,
die in darmkanaal verteerd worden tot aminozuren, die worden opgenomen in bloed en eiwitten worden
- organellen: structuren binnen de cel, die allemaal een eigen taak hebben en die nodig zijn om te (over)leven.
(T79D)
- celkern: hierin zit DNA  heeft bouwinstructie voor maken van eiwitten  proces start als cel RNA maakt 
RNA-molecuul gaat via de kernporiën (kleine openingen) in het kernmembraan (om de kern als bescherming
voor DNA) naar de ribosomen in het grondplasma (cytoplasma zonder organellen).
- Ribosomen: koppelen aminozuren aan elkaar volgends bouwconstructies uit het RNA tot het juiste eiwit
(= translatie (19.1)) Ze liggen los in het grondplasma of zijn gebonden aan het ER.
- ER (Endoplasmatisch reticulum): netwerk van 2 membranen met tussen ruimte.
1. glad ER: zonder ribosomen, vormt fosfolipiden (vetachtige stoffen voor celmembranen) en steroïde
hormonen ( in testis en eierstokken). In spieren is het opslagplaats voor calciumionen. In levercellen
speelt het een rol bij het ontgiften van drugs en alcohol.
2. ruw ER: met ribosomen aan de buitenkant van membraan. Enzymen in tussenruimte van ruw ER,
bewerken de aaneen gekoppelde eiwitten tot juiste structuur. Verpakt in transportblaasjes (gemaakt
van ER-membraan) gaan ze naar het Golgi-systeem.

, - Golgi-systeem: platte schijven gevormd uit membranen.  transportblaasjes versmelten met membranen
van Golgi-systeem en krijgen juiste vorm.  golgi-systeem verpakt eiwitten in stukjes membraan, die
versmelten met celmembraan waarbij de eiwitten de cel verlaten.
- Lysosomen: blaasje met enzymen uit Golgi-systeem. De cel verpakt versleten organellen in blaasjes, die
versmelten met lysosoom  enzymen breken versleten organellen af. Lysosomen breken ook moleculen af die
de cel opneemt bij endocytose. In witte bloedcellen breken ze bacteriën af.
- ATP: molecuul die cellen meestal gebruiken voor energie, in dit molecuul slaat de cel energie op. ATP wordt
opgeladen in de mitochondriën, deze krijgen de energie van bijv. glucose.
- Celskelet (Cytoskelet): netwerk van verschillende eiwitdraden. Geeft de cellen zijn vorm en stevigheid.
Cellen veranderen voortdurend van en organellen verplaatsen in het cytoplasma  celskelet beweegt
- Centriolen: alleen in dierlijke cellen, spelen rol bij de celdeling  Ze verdubbelen en gaan elk naar de andere
kant van de cel, waar ze m.b.v. eiwitdraden, de chromosomen splitsen en verdelen over de helften van de cel.
- chloroplasten: organellen, specifiek voor planten en paar eencelligen. Hierin vindt de fotosynthese plaats,
geven de plan groene kleur, maar er zijn ook chromoplasten: oranje, gele, rode kleurstofkorrels en
amyloplasten: zetmeelkorrels (zonder kleur). Samen heten ze plastiden.  gaan in elkaar over o.i.v. licht
- Vacuole: bijna elke plantencel heeft er een, er zit water in en is omgeven door membraan. Vacuolevocht
bevat verschillende opgeloste stoffen. Jonge plantcellen hebben vaak meerdere vacuolen, maar door veel
water op te nemen groeit de cel en ontstaat 1 grote vacuole: celstrekking.

4.3
- celmembraan: (T79D) dubbele laag fosfolipiden (T67G) met cholesterol en eiwitten. Scheid de cel van de
omgeving. In membraan liggen hydrofobe staarten van fosfolipidenmoleculen naar elkaar toe (stoten water
af). De koppen zijn hydrofiel (trekken water aan). Aan de binnen en buitenzijde van het membraan is water.
- Aan de buiten kant van het membraan steken koolhydraatketens uit: receptoren  stoffen van buitenaf
koppelen aan deze receptoren. Elke receptor bindt met 1 bepaalde stof en reageert daar op een specifieke
manier op. (bv: cellen hebben receptoren voor insuline  geven een signaal af in de cel wanneer insuline aan
de receptoren bindt  verhoogd opname van glucose door de cel.)

- transport van stoffen door celmembraan op verschillende manieren:
1. diffusie door de fosfolipidenlaag: Kleine moleculen (O2, CO2) bewegen door de fosfolipidemoleculen
(=passief transport), hoe hoger de temperatuur hoe sneller de verplaatsing.
2. diffussie via gefaciliteerd transport: Grote moleculen, ionen, polaire stoffen en grote voedseldeeltjes
bewegen via eiwitpoorten in het celmembraan door de fosfolipidemoleculen (=passief transport). De cellen
kunnen deze zelf openen en sluiten.
3. osmose via gefaciliteerd transport: water gebruikt waterkanalen om door de fosfolipide laag te komen.
Osmose is het transport van water via een celmembraan.
4. Actief transport met transportenzymen: transport tegen de concentratie richting in, er is ATP nodig. Het
molecuul bindt zich aan het enzym, die het naar de andere zijde van het membraan brengt, waar het molecuul
los komt van het enzym.
5. Endo- en exocytose: deeltje is te groot voor passief of actief transport  celmembraan snoert blaasje af, dat
het deeltje in sluit en de cel in brengt: endocytose.  een lysosoom versmelt met het blaasje, waarna
verteringsenzymen het deeltje verteren  verteerde producten naar cytoplasma. Niet te gebruiken
afvalstoffen in blaasje versmelten met celmembraan en geeft de stoffen af: exocystose. Met exocytose
brengen cellen ook geproduceerde eiwitten door het celmembraan.

- celmembranen zijn selectief-permeabel  bepaalde stoffen worden wel opgenomen, andere niet.
- De celwand van een plantencel is permeabel, hij laat water én opgeloste stoffen door.
- concentratie opgeloste stoffen bepaalt de osmotische waarde van een oplossing. (T75) Als er geen stoffen
zijn opgelost (gedestilleerd water) is de waarde 0. Het verschil in de waarde tussen cel en omgeving bepaalt de
richting van watertransport  waterverplaatsing gaat in richting van hoogste concentratie opgeloste stoffen.
- Isotonisch: oplossingen met een gelijke concentratie.
- Hypertonisch: een oplossing met een hogere concentratie opgeloste stoffen
 buiten dierlijke cel: cel verliest water en krimpt,
 buiten planten cel: plasmolyse: ruimte tussen het celmembraan en de celwand.

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur juliawarmelink. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €8,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

73243 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€8,99
  • (0)
  Ajouter