1 Hoofdstuk 5: de vaten
1.1 Algemeenheden: functie en organisatie
De bloedvaten vormen een min of meer afgesloten systeem waarin het bloed circuleert (figuur
hieronder). Uit het hart vertrekken de aorta (uit het linker ventrikel) en de longslagaders (uit het rechter
ventrikel). Deze verdelen zich uiteindelijk in meer dan 10 miljard capillairen. Daar zit ook de
weerstand. Dit vertraagt de circulatie: er is dan meer tijd voor uitwisseling van zuurstof, koolzuurgas,
voedingsstoffen, afvalstoffen en hormonen. De afstanden zijn ook klein genoeg om diffusie effectief te
laten verlopen.
Het nettoresultaat van de uitwisseling ter hoogte van de haarvaten is dat er per dag 3 tot 4 liter vocht
minder van de weefsels naar het hart stroomt via de bloedvaten dan van het hart naar de weefsels. Dit
is maar een kleine fractie van de dagelijkse 8000 liter die erdoor stroomt (ongeveer 0,05%).
, Deze 4 (3 tot 5 liter) is de lymfe en deze heeft 4 functies.
1) Er is constante communicatie tussen het plasma en het interstitieel vocht tussen de cellen.
2) Voedingsbestanddelen en hormonen worden sneller verdeeld in de weefsels
3) Vetten en eiwitten die niet door de capillair membraan kunnen, kunnen zo toch de bloedbaan
bereiken.
4) Bacteriële toxinen kunnen verwijderd worden naar lymfeweefsels. Deze vormen mee de
verdediging.
1.1.1 De bouw van de arteriën
Deze voeren het bloed van het hart naar de weefsels onder een relatief hoge druk: de systemische
bloeddruk. Arteriën vertakken geregeld. De wanden van de arteriën bestaan uit 3 lagen, de tunica
interna, tunica media en tunica externa.
VRAAG: de druk in de arteriën is hoger dan deze in de venen. Wat verwacht je van de dikte van
hun wanden als je deze vergelijkt? Deze zijn dikker
- De interne laag is feitelijk afgelijnd door endotheelcellen en een elastische bindweefsellaag.
- De media is de dikste laag en bevat gladde spiercellen. Ze kan daarom samentrekken. Dit
fenomeen heet vasoconstrictie (het omgekeerde is vasodilatatie).
- De externe laag is een bindweefselschede.
De grootste arteriën bevatten veel elastische vezels en kunnen de schok van de hartslag opvangen
en het bloed gelijkmatiger doen stromen: ze "dempen" de hartslag gedeeltelijk.
Middelgrote arteriën bevatten vooral spierweefsel.
De kleinste arteriën zijn de arteriolen. Dit is een belangrijke plaats van de regeling van de
bloedtoevoer door de centra in de hersenen (via het autonome zenuwstelsel), lokale hormonen,
zuurstof en afbraakproducten.
Het gebeurt dat meerdere arteriën één capillair bed voeden. Door dergelijke verbindingen of
anastomosen ontstaan collateralen. Men vindt ze rond gewrichten. Afsluiting van één vat heeft geen
effect op de zuurstofvoorziening van het weefsel. Als één arterie één vaatbed voedt heet deze
eindarterie. Als deze afsluit ontstaat een infarct.
1.1.2 De bouw van de haarvaten of capillairen
Dit zijn de enige plaatsen waar er effectieve diffusie mogelijk is. Zij zijn de kleinste vaten en de
stroomsnelheid is relatief traag, wat de diffusie toelaat. Een capillair bevat alleen maar een laag
endotheel en een dunne bindweefsellaag (basale membraan). De meeste capillairen hebben een
continue laag van endotheelcellen rond het lumen. Alleen kleine moleculen kunnen door de cellen
diffunderen. Transport door pinocytose en exocytose is in bepaalde gevallen ook mogelijk. Sommige
haarvaten zijn gefenestreerd: ze bevatten poriën, waardoor ook kleine peptiden kunnen passeren.
Dergelijke poriën zijn terug te vinden in endocriene organen, maag en darmkanaal en het
filterapparaat van de nieren.
, Sommige haarvaten hebben zelfs grotere "defecten" in de wand. Ze heten dan sinusoïden en laten
grote plasma eiwitten ook door. Ze zijn terug te vinden in de lever, milt, beenmerg, bijnieren en
anterior hypofyse. In de twee eerste organen kunnen er zich ook fagocyterende cellen bevinden om
oude RBC en bacteriën op te ruimen.
Capillairen functioneren in groep, als een netwerk of een capillair bed. Deze ontspringen uit één
arteriole. Aan de ingang van elke capillair is er een kringspiertje die de diameter en dus ook de
doorstroming regelt. Er is niet genoeg bloed om alle capillaire netwerken in het lichaam tegelijk te
vullen. Welke gevuld worden en welke niet hangt af van de activiteit van de weefsels en de coördinatie
door de cardiovasculaire hersencentra.
1.1.3 De bouw van de venen
Venen voeren het bloed van de weefsels naar het hart, onder lagere druk. Zij hebben ook dezelfde 3
lagen, maar deze zijn dunner. Het lumen is breder. Er zijn weinig spiercellen. De grootste venen
hebben een dikke tunica externa.
Venen (behalve deze van de schedel) hebben kleppen die het terugvloeien beletten. Dit is van belang
tijdens het staan. De druk in de venen is onvoldoende om het bloed tegen de zwaartekracht in naar
het hart te leiden. De spieren in de benen helpen mee als een pomp.
VRAGEN:
- Welke aandoening van de venen kan optreden als hun kleppen niet meer naar
behoren functioneren? Spataders of varices
- Ken je beroepen die een risico inhouden? Staande beroepen: leraren, chirurgen en
kappers
Uit het voorgaande volgt dat het merendeel (2/3) van het bloed in de grote venen, de veneuze
netwerken in de organen en kleinere venen zit. De rest is verspreid over de kleine circulatie, het hart,
het arterieel systeem en de haarvaatnetwerken. Dit is de veneuze reserve, die kan worden
aangesproken bij bloedverlies: door de samentrekking van deze venen (venoconstrictie) wordt het
bloed verplaatst naar de zones, waar deze het meest nodig is (de hersenen en het hart). Dit heeft
uiteraard ook zijn grenzen. Een plots bloedverlies van 30% kan al fataal zijn.
, 1.2 Fysiologie
1.2.1 Drukken
Vloeistoffen zijn niet samendrukbaar. De druk gegenereerd door het hart plant zich daarom in de
vaten grotendeels voort.
In de grote arteriën is dit de bloeddruk. Ze is +/- 120 mm Hg bij systole, en +/- 80 mm Hg bij diastole.
Ze is er voor verantwoordelijk dat de capillairbedden doorstroomd worden.
De druk daalt tot 35 mm Hg in de arteriolen. Het verschil tussen systole en diastole verdwijnt hier. De
druk in de capillairen is 35 mm Hg en daalt verder in het bed tot 18 mm Hg.
De veneuze druk daalt verder tot ze bijna 0 bereikt in het rechter atrium.
1.2.2 Weerstanden
Weerstanden gaan de beweging van het bloed tegen. Een druk is nodig om deze beweging te
overwinnen (vergelijk dit met een tuinslang die met de vingertop wordt afgesloten). Deze weerstand
hangt vooral af van de diameter van de bloedvaten.
De arteriolen voorzien in een groot deel van deze weerstand en hun diameter is regelbaar. Het is dan
ook hier dat de regeling van de weerstand en dus de bloeddoorstroming plaatsheeft.
Als we reizen door de circulatie (figuur volgende pagina), dan merken we dat:
- de individuele diameter van de vaten sterk afneemt, het kleinst is bij de capillairen, om dan weer
toe te nemen tot het hart bereikt wordt (figuur links boven)
- de som van de doormeter van de capillairen groter is dan van de arteriolen, die op zijn beurt weer
groter is dan deze van de arteriën. Deze neemt terug af naarmate we het hart naderen (figuur links
onder)
- de druk in de vaten het hoogst is in de arteriën, het meest afneemt in de arteriolen en de daling
vlakker is in capillairen en venen (figuur rechts boven)
- de snelheid van doorstroming in de capillairen veel lager is dan in de arteriën en de venen (figuur
rechts onder).
Dit laatste is van het allergrootste belang: doordat de circulatie daar vertraagt, kan de
levensnoodzakelijke uitwisseling zuurstof/koolstofdioxide en voeding/afvalstoffen ter hoogte van de
cellen plaatsgrijpen. Probeer de analogie met een bergmeer en een snelstromende aan en
afvoerende beek te zien (volgende pagina).