BEDRIJFSECONOMIE VAN
NON-PROFIT ORGANISATIES
2020-2021
Handboek: Managerial economics of non-profit organisaties (5e editie)
Auteur: Marc Jegers
Docent: Marc Jegers
, 1. Introductie en inhoud
1. Inleiding
Aangezien de wijze waarop non-profitorganisaties (NPO’s) worden beheerd van invloed is op hun functioneren, is
non-profitorganisatiebeheer belangrijk als het erom gaat de sociale en economische impact van de organisatie te
maximaliseren.
De focus van dit boek ligt op economische theorie, gekoppeld aan empirisch bewijs waar mogelijk.
2. Inhoud
Deel 1: Definities
Hoofdstuk 2: Wat is een non-profit organisatie?
Deel 2: Economische beweegredenen van NPO’s en de gevolgen daarvan voor hun functioneren
Hoofdstuk 3: Vraagzijde. Hoe komt het dat non-profit organisaties levensvatbaar zijn?
Hoofdstuk 4 en 5: Aanbodzijde. Waarom zijn er non-profit organisaties? Er wordt een onderscheid gemaakt
tussen simpele en complexe organisaties en de verschillende ‘principals’ worden besproken (board, managers,
staff, vrijwilligers).
Deel 3: Economische aspecten van het beheer van NPO
Hoofdstuk 6: Strategisch management
Hoofdstuk 7: Marketing
Hoofdstuk 8: Accounting en auditing
Hoofdstuk 9: Financieel management
1
Bedrijfseconomie NPO: Hoofdstuk 1
, 2. Definiëren van non-profit organisaties
1. Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een economische definitie voor NPO’s gegeven.
Kenmerk: Indien er een financieel surplus is, mag dit niet worden verdeeld over de eigenaars, directeuren en/of
het personeel. Dit betekent dat er geen financieel incentive is en dit dus geen doelstelling is van een NPO. De
doelen van de NPO zijn heel heterogeen.
2. Verstrekken van goederen en diensten
Algemene (generic) organisatievormen
De productie van goederen, diensten, ideeën… wordt georganiseerd door formele entiteiten, groepen individuen.
Publieke organisaties
Organisaties die geleid worden door de overheid. Ze hebben hun eigen beslissingsregels en mechanismen die
bestudeerd worden in public choice.
De rol van de publieke sector gaat verder dan het produceren van goederen en diensten, maar omvat ook macro-
economisch beleid, inkomensherverdeling en fiscaal beleid.
Private organisaties
Deze groep is heel heterogeen. Er kan een fundamenteel onderscheid gemaakt worden tussen profit en non-
profit organisaties.
− Profit organisaties: Organisaties waarbij individuen hun vermogen kunnen uitbreiden met de winst van de
organisatie. Hier geldt de micro-economische theorie ‘theory of the firm’.
− Non-profit organisaties of de ‘third sector’.
Schematisch: 3 algemene, zuivere vormen
Reële organisatievormen
In de realiteit zijn organisatievormen meer complex. De meeste organisaties zijn mengvormen, hybride.
A: een particulier, privaat opgerichte non-profit organisaties,
gesubsidieerd door de overheid.
B: wettelijke private non-profit organisatie die is opgericht en
gesubsidieerd door de overheid.
C: profit organisaties in bezit van de overheid.
D: een stichting in bezit van en mogelijk gefinancierd door een profit
organisatie of een organisatie die ondernemingen uit dezelfde sector
groepeert.
E: hetzelfde als D, maar gesubsidieerd door de overheid.
2
Bedrijfseconomie NPO: Hoofdstuk 2
,Het feit dat de meeste organisaties in de realiteit mengvormen zijn van algemene organisaties impliceert dat men
met 2 of 3 soorten onderzoek rekening moet houden als men de praktische implicaties voor organisatorisch
gedrag van theoretische voorspellingen wil evalueren. Het gewicht van de kenmerken van profit, non-profit en
publieke organisaties wordt bestudeerd.
Sociale ondernemingen
De activiteiten van een sociale onderneming zijn erop gericht om sociale doelen te verwezenlijken door middel
van de werking van particuliere organisaties op de markt.
Een sociale onderneming is een autonome en participatieve organisatie opgericht door een groep burgers of
maatschappelijke organisaties ten voordele van de gemeenschap. Ze produceert goederen en diensten met een
minimaal aantal betaalde werknemers en met een aanzienlijk economisch risico.
Beslissingen worden niet gemaakt op basis van eigendom in de vorm van aandelen (1 aandeel = 1 stem).
Winstverdeling is mogelijk, maar dit is gelimiteerd en niet het hoofddoel.
Voorbeelden: coöperaties, job training, bibliotheek… Het is een mengvorm tussen profit en non-profit.
3. Definitie
Definitie voor economische analyse
Een organisatie waarvan de eigenaars, directeuren, personeel of andere stakeholders geen recht hebben op (een
deel van) de winst van de organisatie. Dit is de non-distribution constraint.
Dit betekent niet dat NPO’s geen winst mogen maken of hun personeel niet mogen betalen. De winst kan niet
worden uitgekeerd, waardoor op winst gebaseerde loonregelingen onverenigbaar zijn met de non-profit status
van de organisatie.
Andere definities
Structureel-operationele definitie (Salamon en Anheier)
Een organisatie is een non-profit organisatie als het formeel, privaat, zelf regulerend en vrijwillig (in lidmaatschap
en deelname) is en voldoet aan de non-distribution constraint.
Verschil met eerste definitie
− Steunt op vrijwilligers. Niet alle non-profit organisaties werken met vrijwilligers!
− Door de term organisatie te gebruiken, impliceren we al dat het formeel, privaat en zelf regulerend is.
Definitie Verenigde Naties
Een organisatie die zelfregulerend is, institutioneel los staat van de overheid, niet verplicht is en voldoet aan de
non-distribution constraint. → Hier wordt geen verwijzing naar vrijwilligers gemaakt.
Morris definieert de non-profit sector in termen van activiteiten en sociale uitkomsten. De definitie is gelijkaardig
aan sociale ondernemingen. Duidt het verschil aan tussen NPO’s en de grotere groep maatschappelijke instituties.
Volgens M. Jegers is het niet zinvol om NPO’s te benoemen als ‘social profit’ organisaties, zoals in sommige
kringen de mode is. ‘Social’ heeft immers een positieve connotatie, terwijl het perfect mogelijk is dat organisaties
die in de ogen van sommigen schadelijk zijn voor de samenleving, economisch-technisch gesproken wel non-
profit organisaties zijn. ‘Non-profit’ is in dat opzicht een veel neutralere term, die in wezen enkel verwijst naar de
non-distribution constraint.
4. Organisatiedoelstellingen
De non-distribution constraint geeft enkel aan wat de doelstelling van de NPO niet is. Dit is een negatieve conditie
die verschillende soorten doelstellingen mogelijk maakt. Die kunnen moreel verwerpelijk zijn, los van elkaar staan
of tegenstrijdig zijn. Een algemene doelstelling voor NPO’s vinden is onmogelijk.
3
Bedrijfseconomie NPO: Hoofdstuk 2
, Algemeen kunnen we zeggen dat de doelstellingen van de organisatie de doelstellingen van de personen die de
organisatie hebben opgericht moeten reflecteren.
Economische termen
Nutsfunctie: 𝑈𝑁𝑃𝑂 = 𝑓(… )
Er zijn verschillende variabelen mogelijk:
− Optimale outputhoeveelheid en outputkwaliteit.
o Vb de kwaliteit van onderwijs en het aantal studenten.
o Vb de artistieke kwaliteit en de grootte van het publiek.
o Kwaliteitsstrategieën zijn enkel houdbaar als de markt dit kan verdragen (‘thick markts’). Het kan zijn dat
de kwaliteit zo hoog is dat niemand geïnteresseerd is.
− Zero profits of alle kosten dekken
o Dit is eerder een beperking, waarbij het nut van de organisatie wordt gemaximaliseerd.
− Cash flows
− Winst
o Mogelijk zolang aan de non-distribution constraint is voldaan.
− Welzijn van leden en klanten
Het doel van de organisatie kan veranderen door verschillende omstandigheden doorheen de tijd. Sociale
behoeften kunnen veranderen. Contingente factoren die een invloed hebben: leeftijd, socio-economische
karakteristieken, relatie met de overheid, concurrentie…
Empirisch onderzoek
Medicaid-bewoners van verzorgingstehuizen in New York (Vitaliano)
Vitaliano maakte een onderscheid tussen profit maximisers (MC = MR) en utility maximisers (MC > MR). De
meeste organisaties in de steekproef waren profit maximisers, door de concurrentie met profit organisaties. Het
verschil in gedrag tussen profit en non-profit organisaties vertaalt zich in verschillende doelstellingen.
Hoe maakt men een onderscheid in strategie?
− Analyseren van de opzet van de beloningspakketten voor het topmanagement van organisaties.
− Contrasteren van de gedragsimplicaties van veronderstelde non-profit doelstellingen met de
gedragsimplicaties van winstdoelstellingen of overheidsdoelstellingen.
Verschil in toelatingsbeleid van hospices met en zonder winstoogmerk
Lindroot en Weisbrod vonden dat de financiële incentives een langer verblijf winstgevender maken.
− De verblijfsduur in profit hospices is significant langer.
− Non-profit hospices kunnen dus meer mensen behandelen. Zij verzorgen meer mensen op het einde van hun
leven en zorgen voor minder winstgevende patiënten.
Vergelijken van het selectiegedrag van de diensten voor beroepsopleiding en -bemiddeling (Koning)
De profit-aanbieders lijken de potentiële cliënten strenger te selecteren, maar slagen er ook in te voorkomen dat
meer geselecteerde cliënten afhaken. Non-profit-aanbieders presteren slechts marginaal beter dan hun profit-
tegenhangers in termen van uiteindelijke plaatsing op de arbeidsmarkt. Er is geen significant verschil in
succesgraad tussen profit en non-profit.
Evalueren van de waarde van non-profit doelstellingen (Gertler en Kuan)
Als een non-profit organisatie verkocht wordt aan een andere non-profit organisatie zal de prijs veel lager liggen
dan wanneer een non-profit verkocht wordt aan een profit organisatie. Ze hechten dus veel waarde aan het non-
profit karakter.
5. Implicaties van incentives
Residual control en residual claim weerspiegelen een specifiek aspect van de uitoefening van eigendomsrechten.
4
Bedrijfseconomie NPO: Hoofdstuk 2