R.K. GODSDIENST 2
1. De woordenschat van het CHRISTENDOM in de les r.k. godsdienst
1.1 Doel van de les r.k. godsdienst
Het maakt leerlingen vaardig om hun weg te vinden in het religieuze en levensbeschouwelijke
landschap van vandaag.
Het leert hen om tussen godsdiensten en levensbeschouwingen zowel het onderscheid te zien als de
verbindingen te maken. Het maakt daarbij gebruik van een betrouwbaar en beproefd kompas: de
eigenheid van een christelijk mens- en wereldbeeld. Het kan bovendien putten uit de Bijbel en uit
eeuwen christelijke kunst en cultuur waarvan het de betekenis verder wil ontsluiten.
Het moet ertoe bijdragen dat leerlingen onder elkaar durven spreken over godsdienst en
levensbeschouwing, dat ze hun inzichten en gevoelens verwoorden, dat ze hun bronnen correct lezen
en interpreteren, dat ze hoofdzaak van bijzaak leren onderscheiden, dat ze gevaarlijke ‘wij’ tegenover ‘
zij’ patronen leren overstijgen en verbindingen kunnen maken, dat zij emoties van argumenten leren
onderscheiden, dat zij het verschil tussen enerzijds godsdienst en/of levensbeschouwing en anderzijds
cultuur of nationaliteit juist leren inschatten.
Deze benadering wordt weleens samengevat als ‘de woordenschat van het christendom en de
grammatica van de dialoog’.
• In de lessen r.k. godsdienst geven we kinderen de taal, de woorden om over
levensbeschouwing te spreken en zelf positie in te nemen m.b.t. hun levensbeschouwing. Dit
is de grammatica van de dialoog.
• In het vak r.k. godsdienst wil men ook dat de christelijke traditie aan bod komt. Zonder
basiskennis van de christelijke traditie kunnen we immers de westerse cultuurgeschiedenis
niet begrijpen. De christelijke traditie aan bod brengen vraagt om een coherente en
geëngageerde voorstelling van het christelijke geloofsgoed. Dit is de woordenschat van het
christendom.
Het is de kunst om zowel de woordenschat van het christendom als de grammatica van de dialoog te
respecteren.
In de klas zit een diversiteit aan kinderen met verschillende levensbeschouwelijke achtergronden. Wat
kan het vak r.k. godsdienst voor deze kinderen betekenen?
Voor leerlingen die zich niet verbonden voelen met een godsdienst of met het christendom, is het een
aanbod om de eigen levensbeschouwelijke keuze nader in te vullen.
Voor leerlingen die tot een andere godsdienst behoren, is het een aanbod om hun eigen geloofskennis
en -beleving als in een spiegel te bekijken en te bevragen.
Voor leerlingen met een christelijke achtergrond is het een aanbod om te groeien naar een meer
beredeneerd geloofsinzicht, een hernieuwde deelname aan het leven van de christelijke gemeenschap
of een meer bewust en gewetensvol engagement.
1
,Voor christelijke leerlingen is het vak r.k. godsdienst een leidraad in hun zoektocht naar een volwassen
geloofsbeleving.
De woordenschat van het christendom
• De Bijbel als geloofsboek
• De betekenis van de zeven sacramenten
De grammatica van de dialoog
• Je verwerft een basiskennis over andere levensbeschouwingen en godsdiensten.
• We nemen de interlevensbeschouwelijke competenties onder de loep. Je oefent in het
opstellen van verdiepende vragen voor het begeleiden van levensbeschouwelijke gesprekken
in de klas.
• Ook bibliodrama is een vorm van dialoog: kinderen brengen aan wat het Bijbelverhaal voor
hen betekent.
Hoe je dit kan doen, omschrijft het leerplan, geordend per fase van het leerproces
Leerling Leerkracht
Verkennen en zie pagina 13 zie pagina 13
aanknopingspunten zoeken
Verdiepen en confronteren
Integratie (verwerken en
integreren)
- Verwerken
- Verankeren
- Integreren in groep
- Oriënteren
(individueel)
1.2 Jezus Christus als spilfiguur
1.2.1 De naam Jezus Christus
Christelijk à Jezus Christus à christos = messias = gezalfde
In het oude Israël was het de gewoonte om koningen te zalven. Het zalven van koningen was een
manier om te vragen dat Gods Geest hen zou bijstaan. Dat zij een koning zouden zijn naar God hart.
De profeet Samuël krijgt de opdracht de eerste koning Saul te zalven. Maar Saul wordt geen goede
koning. Een goede koning luistert naar de wil van God. Saul steelt bijvoorbeeld. Er komt een andere
koning. David wordt uitverkozen. David is immers als herder bezig met zijn dieren. Toch wordt hij
vanachter zijn kudde weggehaald om “herder van een volk” te worden, want dat is wat een goede
koning moet zijn “herder’ zoals God.
2
,In de geschiedenis van Israël is Davids naam verbonden met Gods plan voor een rijk van vrede en
recht. De ‘Zoon van David’, de Messias, zal degene zijn die dit rijk komt brengen.
Christus is dus geen naam, maar een titel die aan Jezus van Nazareth gegeven werd. De titel maakte
duidelijk dat Jezus erkend werd als een belangrijke persoon, als een soort koning, een politieke en/of
religieuze leider.
In het Nieuwe of Tweede Testament krijgt het begrip ‘Messias’ een duidelijkere invulling. Omstreeks
het begin van de eerste eeuw verkondigde een zekere Jezus van Nazareth dat het Rijk Gods nabij was.
Men noemde dat goed nieuws. ‘Goed nieuws’ is de letterlijke vertaling van het Griekse woord
‘euagellion’ of evangelie. In het Grieks Jezus vertelt in vele verhalen en beelden over de komst van
Gods Rijk dat klein begint, maar steeds groter zal worden, net zoals een mosterdzaadje dat uitgroeit
tot een grote boom.
Wat bedoelt Jezus met dit Rijk Gods, en waarom is dat goed nieuws? Jezus bedoelt niet een
afgebakend grondgebied, een land met landsgrenzen dat van God is. Het gaat wel om een
mentaliteitswijziging bij mensen; waarbij mensen gaan handelen vanuit de waarden en motieven
waarvoor de God van het christendom staat. In een wereld zoals God die voor ogen heeft, is er geen
sprake van macht of onderdrukking. Dit is ook waarnaar het woord ‘bevrijding’ steeds verwijst:
mensen worden bevrijd van het leven in armoede, mensen worden bevrijd van het gepest zijn,
mensen worden bevrijd van hebzucht, mensen worden bevrijd van hun behoefte aan likes…
Rondom Jezus verzamelde zich een groep mensen, joden, die door hem gefascineerd waren en
besloten om hem te volgen. Bij anderen lokte Jezus’ boodschap weerstand uit en zij lieten hem uit de
weg ruimen.
Gebruik makend van beelden en verwijzingen uit de joodse traditie, getuigden de auteurs van het
Nieuwe Testament – elk op hun eigen manier – dat Jezus niet zomaar een mens was, maar de Zoon
van God, de Messias.
Jezus Christus is dus de spilfiguur als we Bijbelverhalen gaan lezen. Het tweede deel van de Bijbel
bevat verhalen van en over Jezus, en ook verhalen over wat er gebeurde na Jezus’ dood. De verhalen
van en over Jezus noemen we à evangelie.
Het eerste en grootste deel van de Bijbel (het Oude of Eerste Testament) bevat de verhalen waaruit
Jezus – als gelovige Jood – zijn inspiratie haalde. Het zijn de heilige boeken van het jodendom.
Jezus was een Jood, geen Christen!
Het christendom is ontstaan uit het jodendom à was een soort sekte
1.2.2 Waartoe Jezus opriep
Jezus riep dus op om – vanuit het vertrouwen op God – het ‘Rijk Gods’ te realiseren. Hij vertelde
daartoe verschillende parabels o.a. de parabel* van het mosterdzaadje en van de boer die slaapt.
*parabel = een verhaal dat Jezus verteld
3
, Rijk Gods = soort boom, elke vogel vindt er een plaats
de wereld
mosterdzaadje = het kleinste ding kan grote gevolgen meebrengen (+)
Ook voor onze tijd geldt nog steeds die oproep van Jezus. Christenen worden aangespoord om hun
steentje bij te dragen aan dit Rijk Gods.
Pagina 18 – Wat heeft het krantenartikel te maken met het Rijk Gods?
à De zusters proberen hun steentje bij te dragen, je gaat zorgen voor de minsten. We zorgen voor
iedereen in het Rijks Gods, ook de minsten. De zusters geven vrouwen kinderen onderdak.
We nemen er een Bijbelverhaal bij waarin we de oproep tot het meewerken aan een betere wereld
heel concreet lezen. We lezen opnieuw een parabel, een verhaal dat Jezus vertelt. Er wordt heel wat
beeldende taal gebruikt, naar ons gevoel overdreven. Het is de kunst om de tekst te ontdoen van deze
‘tierlantijntjes’ om de kern te achterhalen.
Beeltaal = troon van glorie, ik had dorst en gij hebt mij te drinken gegeven…
Zie parabel pagina 19
Niet vergeten!
In deze parabel is sprake van een eeuwige straf, of een beloning, het eeuwige leven. Dit zijn
begrippen die heel wat verduidelijking nodig hebben. We geven een verkeerd beeld van Jezus’
boodschap als we ons daarop vastpinnen. Daarom zullen we in de basisschool nooit focussen op
deze begrippen. We zullen de oproep van Jezus om het goede te doen steeds koppelen aan het
meewerken aan wereld waarin ELKE mens het goed heeft. Dit is wat we ook kunnen noemen
‘meewerken aan het Rijk Gods’, een wereld zoals God die droomt.
1.3 Op de kruispunten van het leven: 7 sacramenten
Bijbelverhalen vertellen hoe mensen God of Jezus ervaarden, welk beeld zij van God of Jezus hadden.
Mensen geloven ook dat God hen nabij is. Dat vertellen ze niet alleen met verhalen; ze drukken dat uit
in rituelen, in sacramenten. Dit gebeurt op belangrijke levensmomenten.
“Op die kruispunten van het leven, richten we ons tot God. Onze (horizontale) levensloop wordt
expliciet doorkruist door God (verticale dimensie). We houden even halt op het kruispunt en roepen
God erbij. Meer nog, God zelf komt ons tegemoet, de Onzichtbare. Dit maken we zichtbaar via een
sacrament: een teken van liefde, een teken van trouw. In al die situaties wil God als JHWH bij en met
ons zijn. Even zovele sacramenten zijn er de uitdrukking van: tekens van liefde, van verbondenheid en
trouw.”
Sacramenten drukken in woorden, tekens en gebaren de aanwezigheid en werkzaamheid uit van God
in het leven van de mens. Op die manier zijn het ontmoetingsmomenten met Jezus Christus.
Godsnaam (Joden) = JHWH = Jehova
Wij kennen in de rooms-katholieke kerk 7 sacramenten:
- Het doopsel
- Het vormsel
- Het huwelijk
- Het priesterschap
4