Bloed I
,Hoofdstuk I: de bloedcellen en de organisatie van de hematopoiese 7
De bloedcellen 7
Rode bloedcellen of erytrocyten 7
Leukocyten 7
Fagocyten 7
Granulocyten 7
Monocyten 8
Dendritische cellen 8
Immunocyten 8
T-lymfocyten 8
B-lymfocyten 8
Natural killer cellen 8
Trombocyten 9
Organisatie van de hematopoiesis 9
Hematopoietische groeifactoren 10
Hoofdstuk II: biochemie van zuurstof- en CO2-transport en bloedgroepen 12
Inleiding van hemoglobine 12
Structuur en functie van hemoglobine 12
Werking van hemoglobine 13
Aanmaak van haem en hemoglobine 15
Haemdegradatie en bilirubinemetabolisme 15
Normale hemoglobines 16
HBA2 16
HBF 16
Thalassemieën en hemoglobinopathieën 16
Alfa thalassemie 16
Intoxicaties mbt de werking van hemoglobine 16
Koolstofmonoxidevergiftiging 16
Loodintoxicatie 16
Inleiding van bloedgroepen met enkele definities 17
Wat verstaat men onder een bloedgroep? 17
Wat is een bloedgroepsysteem? 17
Wat is de rol van bloedgroepantigenen? 17
ABO bloedgroepsysteem 17
Historische schets 17
Antigenen 18
Antistoffen 18
Bloedgroepbepaling 18
Transfusie in praktijk 18
Rhesus bloedgroepsysteem 18
Historische schets 18
Antigenen 18
Genen 19
Antistoffen 19
, Transfusie in de praktijk 19
Hoofdstuk III: de hematologische diagnostiek 19
Symptomen 19
Klinische tekens bij fysisch onderzoek 19
Etiologie van lymfadenopathie 20
De hematologische diagnostiek 20
Hoofdstuk IV: het oppuntstellen van een anemie 20
Algemeen 20
Hypochrome microcytaire anemie 21
Morfologie van rode bloedcellen 21
Gedaald serumijzer 22
Serumijzer normaal 22
Serumijzer verhoogd 22
Normochrome normocytaire anemie 23
Verhoogde reticulocytose 23
Reticulocytenaantal laag/normaal 23
Macrocytaire anemie 23
Megaloblastisch beenmerg 23
Normoblastisch beenmerg 23
Hoofdstuk V: microcytaire anemie 24
Het ijzermetabolisme 24
Ferriprieve of ijzerdeficiëntie-anemie 25
Klinische verschijnselen 25
Algemene oorzaken 25
Etiologie 26
Diagnose 26
Anemie van chronische ziekten 26
Sideroblastische anemie 27
Etiologie 27
Diagnose 27
Thalassemie 27
Algemeen 27
Fysiologische herinnering 27
Genetisch voorkomen van de thalassemiesyndromen 28
Klinische classificatie van thalassemiesyndromen 28
Thalassemia minima 28
Thalassemia minor 28
Thalassemia major of de ziekte van Cooley 28
Thalassemia intermedia 28
Hydrops foetalis 29
Hoofdstuk VI: macrocytaire anemie 29
Etiologie van macrocytaire anemie 29
, Fysiopathologie van megaloblastische anemie 29
Klinische manifestaties van megaloblastische anemie 30
Hematologische afwijkingen 30
Gastro-intestinale afwijkingen 30
Subacute gecombineerde degeneratie van het zenuwstelsel 31
Belangrijkste oorzaken van megaloblastische anemie 31
B12-deficiëntie 31
Onvoldoende cobalamines in de voeding 31
Cobalaminedeficiëntie tgv gebrekkige absorptie 31
Folaatdeficiëntie 31
Diagnosestelling 32
Macrocytaire anemie met normoblastisch beenmerg 32
Hoofdstuk VII: hemolytische anemieën 32
Definitie en classificatie van hemolytische anemieën 32
Voorbeelden van oorzaken van hemolytische anemie 33
Erfelijke hemolytische anemie 33
Verworven hemolytische anemie 33
Hereditaire sferocytose 34
Glucose-6-fosfaat-dehydrogenase deficiëntie 34
Pyruvaatkinasedeficiëntie 34
Sikkelcelanemie 35
Immune hemolytische anemieën 35
Bloedgroepantigenen en bloedtransfusie 35
Allo- of iso-immune hemolytische anemie 36
Acute hemolytische transfusiereactie 36
Hemolytische ziekte van de pasgeborenen 37
Auto-immune hemolytische anemie 37
Warme 37
Koude 37
Hoofdstuk VIII: inleiding tot de kwaadaardige hematologische aandoeningen 37
Definities en gemeenschappelijke biologische eigenschappen 37
Pathogenese 38
Beenmerginsufficiëntie 38
Verschillende vormen van leukemie 38
Hoofdstuk IX: leukocytose, leukopenie, polycytemie en trombocytose 38
Neutrofilie 38
Lymfocytose 39
Neutropenie 39
Oorzaken 39
Klinische verschijnselen 40
Diagnose 40
Verloop 40
Polycytemie 40
, Trombocytose 41
Hoofdstuk X: pancytopenie 41
Definitie en etiologie 41
Aplastische anemie 41
Hoofdstuk XI: hemostase en fibrinolyse 42
Fysiologie van normale hemostase en fibrinolyse 42
Hemostase 42
Vasoconstrictie 42
Primaire hemostase 42
Bloedplaatjesprop 42
Von Willebrand factor 43
Vaatwand / endotheel 43
Plasmatische stolling 43
Fibrinolyse 44
Regulerende systemen: natuurlijke anticoagulantia 45
Antitrombine 45
Proteïne C en S 45
TFPI 46
Testen voor de bloedstolling 46
Primaire hemostase 46
Telling van bloedplaatjes 46
Functionele testen van bloedplaatjes 46
Bloedingstijd met de gestandaardiseerde methode volgens Ivy 46
In vitro bloedingstijd met de Platelet Function Analyzer 46
Volbloedaggregatietesten met behulp van Multiplate 46
Light Transmission Aggregometry 46
Flowcytometrisch onderzoek van plaatjesglycoproteïnes 47
Testen voor de plasmatische stolling 47
Protrombinetijd 47
Geactiveerde partiele tromboplastinetijd 47
Dosering van individuele stollingsfactoren 47
Testen voor de fibrinolyse 47
Pathofysiologie van de bloedstolling 47
Primaire hemostase en het begrip purpura 47
Trombocytopenie 48
Verminderde productie in het beenmerg 48
Toegenomen afbraak 48
Verandering in de distributie van de bloedplaatjes 48
Voorbeeld van immune trombocytopenische purpura 49
Trombocytopathie 49
Afwijkingen van plasmatische stolling 49
Hemofilie A en B 50
Ziekte van Von Willebrand 51
, Algemeen 51
Klinische verschijnselen 51
Diagnosestelling 51
Hoofdstuk XII: trombose 52
Trombose 52
Erfelijke en verworven trombofilie 53
Deficiëntie van natuurlijke inhibitoren van de stolling 53
Factor V “Leiden” mutatie 54
Factor II G20210A variant 54
Factor VIII 54
Lupus anticoagulans en antifosfolipiden syndroom 54
,Hoofdstuk I: de bloedcellen en de organisatie van de hematopoiese
1. De bloedcellen
➢ Vloeistof = plasma waarin bloedcellen aanwezig
zijn
➢ Bloed laten stollen en afcentrifugeren > serum +
klonter
○ Serum: geen stollingsfactoren
➢ Niet laten stollen: EDTA (bloedcellen) of
natriumcitraat (plasmastolling)
➢ Eiwitten in plasma hebben verschillende functies
○ Stollingsfactoren: hemostase
○ Immunoglobulinen: humorale afweer
○ Complement: rol in de lyse van cellen en micro-organismen
waarop antilichamen en antistoffen zich vooraf gebonden hebben
➢ Bloedcellen hebben verschillende rollen = gedifferentieerd
○ Cardiovasculaire-pulmonair systeem, afweer en hemostase
1.1. Rode bloedcellen of erytrocyten
➢ Transport zuurstof en CO2 dmv hemoglobine (geeft ook de rode kleur aan
RBC)
1.2. Leukocyten
1.2.1. Fagocyten
➢ Gespecialiseerd om partikels en micro-organismen te fagocyteren
1.2.1.1. Granulocyten
➢ WBC die granules vertonen, nemen
verschillende kleuren aan in een
May-Grünwald-Grimsakleuring
➢ Neutrofiele granulocyten
○ Blauw-roos / blauw-grijs
○ Kern staafkernig gebogen (staafkernige
neutrofiel / staafkernige granulocyt) of
bestaat
uit 2-5 gecondenseerde met elkaar
verbonden kwabben (segmentkleurige
granulocyt)
○ Functie: bacteriën fagocyteren en
doden, eerste verdediging van de huid- en
mucosabarrière
○ Granules vertegenwoordigen lysosomen
○ Primaire granulocyten: vanaf promyelocyt, bevatten myeloperoxidase
○ Secundaire granulocyten: vanaf myelocyt, bevatten collagenase
➢ Eosinofiele granulocyten
○ Kern met 2-3 kwabben
○ Grote oranjerode granules
○ Bestrijding worminfecties en allergische aandoeningen
➢ Basofiele granulocyten
○ Grote donkerblauwe granules, boven de kern
○ Secundaire granules bevatten heparine en histamine
, ○ Ook receptoren voor IgE: binding gevolgd door degranulatie geassocieerd met
vrijzetting histamine
■ > vasodilatatie
○ Bestrijding parasieten, chemotaxis van eosinofiele granulocyten en allergische
aandoeningen
1.2.1.2. Monocyten
➢ Niervormige kern in blauwgrijs cytoplasma
➢ Migreren in weefsels: macrofagen
➢ Rol in fagocytose van micro-organismen en weefseldébris
➢ Ook verwijdering senescente RBC, micro-organismen, gedenatureerde
plasmaproteïnen
➢ Organisatie immuunstelsel: door antigen te presenteren aan de
lymfocyten, cytokines afscheiden
➢ Monocyten geven aanleiding tot: Kupffercellen in de lever, alveolaire
macrofagen in de longen, osteoclasten in been
1.2.1.3. Dendritische cellen
➢ Afgeleid van monocyten / myeloide progenitor
➢ Veel lange uitlopers
➢ Antigenopname, vertering en presentatie aan naïeve T-cellen
➢ Ook in organen waar er een interfase is met antigenen van de
buitenwereld (Huid = cellen van Langerhans, darmen)
1.2.2. Immunocyten
➢ Immunologisch competente cellen, voegen bepaalde specificiteit aan
afweer tegen infecties
1.2.2.1. T-lymfocyten
➢ Cellulaire immuniteit en regulatie van de lymfocytaire subsets
➢ T-helper lymfocyten, cytotoxische en regulerende T-cellen (onderdrukken T-cel immuun
responsen)
➢ Specificiteit van T-cellen in herkenning van antigenen ligt in de
T-celreceptoren die op het membraan gelegen zijn
1.2.2.2. B-lymfocyten
➢ Humorale immuniteit ivm productie van immunoglobulinen
➢ Herkennen en binden van specifieke immunoglobulinen
➢ Bij activatie: kunnen omvormen tot plasmacellen die grote aantallen
immunoglobulinen secreteren in het bloed
➢ IG binden antigenen via hun Hab stukken
➢ Aan het andere einde van IG is Fe stuk gelegen
1.2.2.3. Natural killer cellen
➢ Grove basofiele korrels
➢ Kunnen bepaalde cellen lyseren, zonder antigen te herkennen, zonder vooraf sensibilisatie
➢ Deel werking gemedieerd via IG die zich met hun Fc receptor op NK-cellen binden
➢ NK kunnen tumorale / viraalgeïnfecteerde cellen lyseren
○ Na interactie van hun killer cell: activerende receptoren die binden op HLA-verwante
en andere ligand-moleculen op doelwitcel
➢ Normale cellen beschermd door andere type receptor, KIR, bind vnm op HLA klasse I
moleculen
➢ Samenwerking
○ IG: Fc-receptoren op granulocyten,
monocyten en NK
○ Complement: C3b-receptoren op
neutrofiele monocyten
, 1.3. Trombocyten
➢ Vnm vorming van een primaire klonter na vaatwandbeschadiging
➢ Meeste bloedcellen hebben een beperkte levensduur
○ RBC: 120 dagen
○ Trombocyten: 8-9 dagen
○ Neutrofiele granulocyten: 10 uur perifeer bloed, 4-5 dagen in weefsel
○ Monocyten: 20-40 uur perifeer bloed, maanden/jaren als macrofagen in weefsels
○ Lymfocyten: minder dan twee weken of maanden/jaren
➢ Terminale cellen behalve lymfocyten > kunnen niet meer delen
➢ Ontstaan in het beenmerg = hematopoiese
➢ Proliferatie van lymfocyten in de lymfoïde organen
2. Organisatie van de hematopoiesis
➢ Pluripotente hematopoietische stamcellen: hieruit ontstaan alle vernoemde rijpe bloedcellen
➢ Hematopoietische stamcellen (HS): 1/50 000 cellen in het beenmerg
○ Niet-gedifferentieerd, pluripotent
○ Onderhouden bloedcelvorming tijdens heel het leven
■ Zichzelf in stand houden = zelfvernieuwing
➢ Zodra ze delen en differentiëren: multipotentialiteit ↓ en differentiatie ↑, aanleiding tot
○ Lymfoide multipotente progenitoren
■ Verder tot T-cel progenitoren
● Rijpe T-lymfocyten, vnl onder invloed van de thymus
■ Ook aanleiding tot B-cel progenitoren
● B-lymfocyten
○ Plasmacellen
■ Ook tot NK celprogenitoren
○ Multipotente gemengde myeloïde progenitoren (hieruit ontstaan granulocyten,
monocyten, erytrocyten, bloedplaatjes)
■ = CFU-GEMM of CMP
● 2 multipotente progenitoren met minder diff. capaciteit
● GMP
○ Granulocyten en macrofagen
, ● MEP
○ Bloedplaatjes en RBC
➢ CFU-GEMM aanleiding tot volgende progenitoren met meer beperkte potentialiteit en
stijgende differentiatie
○ BFU-E, aanleiding tot CFU-E: progenitoren van de rode reeks, uitsluitend
differentiatie tot erytrocyten
○ CFU-GM: granulocyten en monocyten met tussenstap van CFU-M die uitsluitend
aanleiding geeft tot monocyten en macrofagen, en CFU-G uitsluitend tot neutrofiele
granulocyten
○ CFU-Eo: eosinofielen
○ CFU-Baso: basofiele granulocyten
○ CFU-Meg: megakaryocyten > bloedplaatjes
➢ Progenitoren aanleiding tot precursoren (grootste deel van de morfologische herkenbare
cellen in het beenmerg)
○ Myeloïde granulocytaire reeks:
■ Myeloblast > promyelocyt > myelocyt > metamyelocyt > granulocyt
○ Monocytaire reeks:
■ Monoblast > promonocyt > monocyt
○ Rode reeks
■ Proerytroblast > basofiele erytroblast > polychromatofiele erytroblast >
acidofiele erytroblast > reticulocyt > RBC
○ Bloedplaatjes reeks:
■ Megakaryoblast > promegakaryocyt < megakaryocyt
■ Megakaryocyt in het beenmerg gekenmerkt door endomitose
■ Kern bevat kwabben die equivalent vormen van 8n-64n DNA
■ Bloedplaatjes gevormd door afbrokkeling van het cytoplasma van deze
megakaryocyten
➢ 1 stamcel > 1 miljoen rijpe bloedcellen na 20 delingen
➢ 2 betekenissen aan het woord myeloid:
○ Brede zin: niet-lymfoïd, dus celreeksen afkomstig van CFU-GEMM
○ Nauwe zin: granulocytaire of granulo-monocytair
3. Hematopoietische groeifactoren
➢ Piramideachtige schema oa gecontroleerd
door interactie van de stamcellen en
progenitoren met glycoproteïnen, wordt
hematopoietische groeifactoren genoemd
➢ Eigenschappen
○ Werking ook hiërarchisch
geregeld
○ Sommige geproduceerd door
verschillende celtypen
○ Meestal inwerken op meer dan 1
celreeks
○ Niet alleen in op
progenitorcompartiment, ook op
rijpe eindcellen