H01: Algemene inleiding microbiologie
1. Definitie microbiologie
Microbiologie = studie die zich bezig houdt met het bestuderen van micro-organismen
MO = organismen opgebouwd uit 1 cel of meerdere cellen waarbij geen of zeer weinig celdifferentiatie optreedt, deze
differentiatie betreft altijd de voortplanting of overleving. MO hebben dus geen weefsels of organen.
2. Eigenschappen MO
2.1. Cellen
Elk organisme is opgebouwd uit 1 of meer cellen.
2.2. Organische stoffen
In de natuur zijn stoffen te verdelen in organische en anorganische stoffen.
Organische stoffen = komen voor in levende organismen of in hun dode resten
Anorganische stoffen = komen voort uit de levenloze natuur, maar kunnen ook voorkomen in levende organismen bv
ijzer, calcium, …
COVID-test vandaag is positief omdat er levende MO in terug te vinden zijn, een test zal binnen 2 weken ook positief
zijn omdat de dode restanten van de MO de test positief maken.
2.3. Stofwisseling
Stofwisseling = chemische processen die plaatsvinden in een MO
= opname van voedingsstoffen en afgifte van afvalstoffen
Assimilatie = reacties om celmateriaal op te bouwen
Dissimilatie = reacties om energie op te bouwen
Als een MO ons besmet gaat het zich vasthechten en voeden aan het weefsel waaraan het verbonden is. De
afvalstoffen die het MO maken tijdens het stofwisselingsproces maken ons ziek omdat deze giftig zijn. Dus het MO zelf
maakt ons niet ziek maar de afvalstoffen afkomstig van het MO wel.
2.4. Voortplanting
Ieder organisme kan nakomelingen krijgen.
2.5. Prikkelbaarheid
,3. Pathogene MO
3.1. Inleiding
3.1.1. Besmetting en ziekte
Voorwaarden om ziek te worden na een besmetting:
1. De aanvalskracht van de ziektekiemen is te groot
2. De verdediging is te zwak
Een besmetting met een ziektekiem leidt niet altijd tot een ziekte, pas wanneer aan deze 2 voorwaarden voldaan wordt
leid een besmetting tot een infectie.
1. De ziektekiemen gaan zich dan vermenigvuldigen en de cellen van het lichaam beschadigen.
2. Het lichaam reageert en er ontwikkelt zich een ontsteking (rubor, calor, tumor, dolor en functieverlies)
4 ziektefases: besmetting, incubatie, ziekte en herstelling
Men kan dus ook besmet zijn maar niet ziek worden, daarom is een vaccin belangrijk! Deze boosten het
immuunsysteem zodat men niet ziek wordt maar belangrijk om te onthouden is dat we wel nog altijd besmettelijk zijn.
3.1.2. Wie en hoe?
Pathogene MO = virussen, bacteriën, schimmels, gisten en protozoën.
De MO’s kunnen op verschillende manieren ons lichaam binnendringen:
- Via de lucht = aërogeen
- Via het spijsverteringskanaal = enteraal
- Via de huid of slijmvliezen = cutaan
- Via het bloed = hematogeen
3.1.3. Rechtstreekse/onrechtstreekse schade
Rechtstreekse schade = schade door het organisme zelf
- Schade door de productie van gifstoffen die de lichaamsfuncties verstoren/uitschakelen of cellen doen
afsterven
- Afvalstoffen van bacteriën werken lokaal irriterend op slijmvliezen die daarom meer slijm gaan produceren
waardoor er reflexen worden uitgelokt zoals hoesten, braken en diarree.
- Beschadigen en of vernietigen van cellen door binnendringen
- Alle bacteriën verbruiken voedingsstoffen wat ten koste gaat van de weefselcellen
- Sommige bacteriën bezitten over enzymen die lokaal weefsels oplossen
Onrechtstreekse schade = schade veroorzaakt door het immuunsysteem van het eigen lichaam. Het immuunsysteem
gebruikt chemische wapens en die doden/verteren niet alleen de MO maar ook de eigen lichaamscellen.
Tijdens het proces van ‘onrechtstreekse schade’ worden eigen lichaamscellen aangevallen waardoor er kankercellen
kunnen ontstaan.
3.2. Belangrijke begrippen bij infectieziekten
Incubatietijd = na een besmetting is er niet meteen spraken van ziekte dit kan enkele dagen, weken of jaren duren. Het
gevaar is dat de persoon niet weet dat hij/zij besmet is!
,Epidemie = (incubatietijd brengt gevaar voor de verspreiding mee) plotseling veel besmettingen
Pandemie = wereldwijde verspreiding
3.3. DNA = desoxyribonucleïnezuur
Bevat de erfelijke informatie van een organisme = genetisch materiaal.
3.4. Microbe
= micro-organisme, deze zijn meestal goed aangepast aan hun omgeving
3.5. Microbioom
= microben van een organisme
= geheel van microben die zich in/op het lichaam bevinden
Microben zijn nodig om te overleven, zonder microben is er geen leven mogelijk, heel veel microben zijn symbioten*. Bv
darmmicroben helpen mee met het verteren van voedsel, trainen je immuunsysteem, produceren hormonen en
beschermen je tegen schadelijke bacteriën.
3.6. Microbiotica
= verzameling microben op 1 plek
3.7. Verwekkers van infectieziekten
3.7.1. Bacteriën
Het zijn eencellige, kernloze, zelfstandig levende organismen met een enorm aanpassingsvermogen.
Denk aan de resistentie van bacteriën tegen vele antibiotica!
Er zijn ook vele goeie bacteriën die op het menselijk lichaam leven = commensalen: kokken, bacillen, spirillen of
schroefbacillen.
1. Commensalen
Commensalen leven van de afvalstoffen aan de buitenkant van onze weefsels (huid, slijmvliezen, mond en
spijsvertering), ze zijn dan ook specifiek aangepast aan deze specifieke plaatsen.
Zijn de commensalen nuttig?
Ja, ze zorgen voor de opbouw van immuniteit, de stimulatie van het afweersysteem en bezetten de beschikbare
plaatsen voor eventuele nieuwkomers zodat deze minder de kans krijgen om zich te bezetten.
Het afweersysteem zorgt ervoor dat commensalen buiten blijven = temmen van pathogenen!
, 2. Eigenschappen van bacteriën
Autotroof = zelfstandig leven, geen organische stoffen nodig
- Fotosynthese = licht als energie gebruiken om water en koolstofdioxide om te zetten naar glucose
- Chemosynthese = chemische energie gebruiken om water en koolstofdioxide om te zetten naar
energierijke stoffen
Heterotroof = organische stoffen nodig van andere organismen om te overleven.
3. Opbouw bacterie
Pilus = haarachtige structuur op het oppervlak van de bacteriën waarmee de bacterie zijn cytoplasma kan
verbinden met een andere bacterie waardoor het genetisch materiaal kan verbinden.
4. Metabolisme van bacteriën
1/5 bacteriën = autotroof
4/5 bacteriën = heterotroof
Symbionten = samenleven met andere micro-organismen zodat ze er beide voordeel uit halen bv E coli, voedsel
en produceren vit K
Saprofieten = leven van afgestorven organisch materiaal zoals afgevallen bladeren, mest en dode dieren
Keelontsteking:
= bacteriële infectie
Eerst wordt je besmet door een paar bacteriën, je wordt niet dadelijk ziek bij de besmetting. Afhankelijk van de
ziekteverwekker kan het enkele uren of maanden duren voordat je echt ziek wordt.
Tijdens de incubatietijd vermenigvuldigt de bacterie zich in je lichaam en kan je anderen besmetten. De bacteriën
scheiden gifstoffen af die via het lymfevatenstelsel over het lichaam worden verspreid.
De patiënt voelt zich ziek en krijgt meestal koorts als een reactie op de gifstoffen.
Herstel door antibiotica of door het eigen immuunsysteem.
5. Grampositieve- en gramnegatieve bacteriën
Gramnegatieve bacteriën hebben een celwand, celmembraan en een buitenmembraan.
Grampositieve bacteriën hebben een celwand en een celmembraan. Deze zijn makkelijker te bestrijden omdat ze
minder bescherming hebben.
Gramkleuring:
Bacterie wordt ondergedompeld in een purperen kleurstof en daarna in een jood-oplossing om een complex te
krijgen.