Mobiliteit
Doelen:
Je hanteert vakterminologie
Je herkent en benoemt de verschillende uitingsvormen van CP
Je neemt assessments af, verbetert deze en interpreteert de resultaten
Je beschrijft het onderzoek van het jonge kind naar houding en beweging met CP en geeft
voorbeelden van wat kan worden waargenomen
Je hanteert de bestudeerde methodieken bij het opstellen van een ergotherapeutisch
handelingsplan en toont hierbij inzicht in (inter)nationale theorieën en modellen
Je beheerst de nodige creatieve eb technische vaardigheden om de ergotherapeutische
behandeling in de praktijk uit te voeren. Je gradeert creatief en cliëntgericht, je vertoont
hierbij probleemoplossend denken
Je beschrijft de taak van de ergotherapeut (binnen een multidisciplinair team) bij deze
doelgroep
Je inventariseert de problemen van de hulpvrager en reikt eventueel hulpmiddelen of
oplossingen aan ivm verplaatsen, zelfredzaamheid
Je schetst de basisvaardigheden oriëntatie en mobiliteit voor blinde en slechtziende kinderen
Je situeert CVI, geeft de karakteristieken weer en beschrijft de opbouw van de therapie
1. Begripsomschrijving (HB. p. 194-198)
Mobiliteit = het veranderen en handhaven van lichaamshouding en uitvoeren van transfers.
Het dragen, verplaatsen, manipuleren van iets of iemand. Het optillen en meenemen. Het
nauwkeurig gebruik van hand en arm, lopen, zich verplaatsen tussen verschillende locaties
met of zonder speciale middelen vallen hieronder. Lopen, rennen of klimmen en het gebruik
van en zich verplaatsen met een vervoermiddel. (Het fluo = kom je zeker tegen bij kinderen
met CP)
Kahoot vragen (opfrissing)
Posturale controle = relatie tussen stabiliteit (houding behouden) en mobiliteit (bewegen).
Een kind leert kruipen tussen 8 en 10 maanden.
Kinderen die na 1 jaar nog niet zelfstandig kunnen lopen, hebben geen
ontwikkelingsachterstand.
Een kind kan zich adequaat verplaatsen met de fiets in complexe verkeersituaties vanaf een
leeftijd van 12 jaar.
Babinskireactie = de voetzool lateraal prikkelen dorsaalflexie grote + spreiding tenen
Moro reactie = halfzittende houding, plots laten zakken symmetrisch adbuctie-exyensie
Landoreactie = horizontale zweefhouding strekking wervelkolom+nek
Parachute = boven tafel vasthouden, snel laten zakken strekken van benen, armen en
vingers.
2. Cliënt in beeld
2.1. Wat is CP?
CP (cerebrale parese) = omvat een groep van blijvende aandoeningen in de ontwikkeling van
houding en beweging, die leiden tot beperkingen in dagelijkse activiteiten. De stoornissen
,worden toegeschreven in dagelijkse activiteiten. De stoornissen worden toegeschreven aan
een niet-progressief pathologisch proces dat de hersenen tijdens hun vroege ontwikkeling
heeft beschadigd. De houding- of bewegingsstoornis gaat vaak gepaard met stoornissen in
het sensorische systeem, perceptie, cognitie, communicatie en gedrag, met epilepsie en met
secundaire stoornissen van het spier-skeletstelsel (bv. verkortingen die kunnen optreden).
2.2. Classificatie:
Naar type houdings- of bewegingsstoornissen
Naar topografie
Naar ernst en grofmotorisch functioneren
Naar ernst op functie- en activiteitenniveau van de arm en hand
2.2.1. Naar type houdings- of bewegingsstoornissen
Spastische CP
Geen bewegingen hebben
Minstens 2 van de 3 symptomen moeten dan aanwezig zijn:
o Abnormale houding en/of beweging
o Verhoogde spierspanning: deze mag wisselend aanwezig zijn
o Pathologische reflexen: hyperreflexie of bv. voetzoolreflex volgens Babinski
Beeld dat je waarneemt bij spastische CP:
De stoornis in de spieractivatie (symptomen zeker kunnen toelichten op examen)
o Deficit symptomen = parese, afname selectiviteit van bewegingen, toename
vermoeidbaarheid, afname van behendigheid in bewegen (symptomen die er
moeten zijn, maar die dankzij de CP er niet zijn)
o Excess symptomen bij passief bewegen = teveel aan spiertonus zoals
spasticiteit en hypertonie
o Excess symptomen bij actief bewegen = co-contractie, tonische rekreflex-
activiteit, posturale reflexen, spiegelbewegingen, onwillekeurige synergieën
(excess symptomen = positieve symptomen, dus dat komt er bij, maar voor
kinderen met CP is dat negatief)
Stoornissen in biomechanische eigenschappen van de spier met spierstijfheid en
stoornissen in de spierlengte als gevolg
o Spasticiteit = snelheidsafhankelijke weerstand bij passief bewegen
o Hypertonie = niet-snelheidsafhankelijke weerstand bij passief bewegen
Dyskinetische CP
Vooral bewegingen doen die je niet wil maken
Volgende symptomen dienen aanwezig te zijn
o Abnormale houding en/of beweging, onwillekeurige bewegingen, ook in rust
, o Onwillekeurige, ongecontroleerde, repeterende en soms stereotype
bewegingen
Met andere woorden = kinderen maken bewegingen die ze eigenlijk niet willen
maken
Subtypes
o Dystone CP = langzame bewegingen met een verhoogde spiertonus
(constante spanning)
Hypokinesie = langzame torende beweging
Hypertonie = niet-snelheid afhankelijke verhoogde spiertonus bij
passieve bewegingen
o Hyperkinetische CP = snelle, heftige bewegingen met een lage spierspanning
Hyperkinesie = snelle grofslagige, heftige bewegingen
Hypotonie = verlaagde spierspanning
Atactische CP
Kenmerken:
Abnormale houding en/of beweging
Verlies van normale spiercoördinatie, zodat bewegingen met een abnormale kracht,
ritme en precisie worden uitgevoerd
Trillen en voorbijschieten als we iets willen grijpen
2.2.2. Naar topografie (lokalisatie)
Congenitale spastische CP – bilateraal, OL > BL (diplegie)
Bilateraal = aan beide zijde van het lichaam
Diplegie = onderste ledematen meer aangetast dan
bovenste ledematen
Typische beeld
o Flexie endorotatie adductiestand heup
o Flexiestand van de knieën
o Inversie of eversie stand van de voeten
Klinisch beeld:
Neonataal = hypotonie,lethargie, voedingsproblemen
Na 6 à 12 weken = tonusverhoging in de benen, verhoogde peesreflexen met
enkelclonus, persisterende babyreacties, in verticale positie een extensie aan de
benen met adductorenspasmen (schaarpositie)
Eind 1e levensjaar = toename van spasme met flexie in heupen en knieën
Bovenste ledematen zijn wisselend aangedaan = ontbreken van vloeiende en
geautomatiseerde bewegingen, coördinatieproblemen bij snelle bewegingen,
afwijkende patronen bij het fysiologisch meebewegen, de tonus en spierkracht zijn
vaak normaal, de peesreflexen zijn verhoogd
Bulbaire spieren = soms kleine dysfuncties van de mond- en slikspieren
Strabismus = scheelzien
Congenitale spastisch-atactische CP
Klinisch beeld:
Neonataal = hypotonie, verhoogde peesreflexen, persisterende babyreacties