Psychologie
hoofdstuk babytijd (geboorte-1 à 1,5 jaar)
Lesdoelen
• Heb je inzicht in de gedragstoestanden volgens Prechtl; de blijvende en de archaïsche reflexen.
• Ken je het begrip adualisme.
• Heb je inzicht in de waarnemingmogelijkheden van de neonatus.
• Heb je inzicht in de sociale gerichtheid en de emoties van de neonatus.
• Heb je inzicht in de motorische ontwikkeling in de babytijd en kan je belangrijke mijlpalen herkennen bij een reële baby
(wordt getoetst ahv de examentaak).
• Heb je inzicht in de zes stadia van de sensorimotorische periode.
• Heb je inzicht in de waarnemingmogelijkheden van de baby.
• Heb je inzicht in hoe de baby leert en wat hij onthoudt.
• Heb je inzicht in het ontstaan van gehechtheid en in de verschillende hechtingsstijlen.
• Heb je inzicht in de dynamisch-affectieve behoeften en in het kernconflict volgens Erikson.
Inleiding
• Enorme evolutie
Bij geboorte: fysiologisch rijp, psychologisch nergens
Doorheen eerste levensjaar: drastische ontwikkeling doormaken.
Portmann → theorie van de fysiologische vroeggeboorte
= mens wordt te vroeggeboren in vergelijking met andere zoogdieren (niet letterlijk nemen).
• Kind moet geboren worden want door snelle hersenontwikkeling kan hoofd anders niet meer door baringskanaal.
• Kind heeft pas op einde eerste levensjaar een ontwikkelingsniveau bereikt dat zoogdieren al bij geboorte hebben.
Nestblijvers = krijgen doorgaans meerdere jongen tegelijk. Meerdere worden op de wereld gezet, deze zijn vaak onaf doordat
dit grote nesten zijn.
Nestvlieders= één jong → goed ontwikkeld en zelfredzaam exemplaar.
De mens neemt duidelijk een aparte positie in.
→ Meeste kenmerken van de nestvlieders
→ Maar baby is toch zo hulpeloos (hersenen zijn nog helemaal niet zo goed ontwikkeld)
In het eerste levensjaar komen belangrijke psychologische functies tot ontwikkeling.
9 maanden → fysiologische baarmoeder→ Vervolgens → psychosociale baarmoeder = in contact met medemensen, kunnen we
ten volle mens worden.
Psychologische geboorte = als het kind 1 jaar is, vindt volgens Portmann een soort psychologische geboorte plaats.
4.1 Uitrusting van de pasgeborene
De neonatus (1ste week) beschikt over aanpassingsmechanismen:
• Zintuigen functioneren
→ Maken het mogelijk om bepaalde indrukken op te vangen
• Motorische reactiewijzen: kunnen we nog niet zoveel bewegen, het is slechts een aanzet voor vele vaardigheden die
men komende maanden zal leren.
voedingsaspect is belangrijk vb. wenen → aandacht van verzorger.
• Instinctzwak maar leerdier.
Instinct = aangeboren gedragspatroon
• Zeer beperkte controlemechanismen
4.1.1 Motorische reacties
• Kind slaapt 2/3 van de tijd
• 6 gedragstoestanden van Prechtl:
→ rustige slaap
→ actieve REM-slaap
1
, → slaperigheid
→ rustig wakker
→ actief wakker
→ huilen
• Prechtl baseerde zich hiervoor op 4 criteria: open of gesloten zijn van de ogen, al of niet regelmatige ademhaling, mate
waarin het kind beweegt, of het al dan niet huilt.
• Percentage remslaap is de helft van de totale slaapduur, dit percentage daalt geleidelijk.
Toestand Omschrijving Kenmerken
1 Rustige slaap Weinig of geen lichaamsbewegingen, de ogen gesloten, rustige en regelmatige
ademhaling
2 Actieve slaap Geen grove bewegingen, wel snelle oogbewegingen achter gesloten oogleden,
onregelmatige ademhaling
3 Slaperigheid De ogen gaan soms open en dan weer dicht, weinig bewegingen, rustige ademhaling
4 Rustig wakker Ogen open en ontspannen gezicht, alert maar relatief weinig beweging, rustige
ademhaling
5 Actief wakker Ogen wijd open en gericht op de omgeving, krachtige bewegingen, actieve ademhaling
6 Huilen Felle ongecoördineerde lichaamsbewegingen, schokkerige ademhaling, ogen afwisselend
open en dicht.
Reden dat men zoveel slaap nodig heeft → de cortex van de grote hersenen voldoende stimulatie nodig heeft voor zijn
ontwikkeling.
Aantal aangeboren reactiewijzen → hiermee kan men adequaat reageren op zijn omgeving.
voorbeeld: huilen → aandacht van volwassenen opeisen.
Blijvende reflexen versus voorbijgaande reflexen
Blijvende reflexen = die we ook bij de volwassenen terugvinden. Vb. pupilreflex
Voorbijgaande reflexen/archaïsche reflexen = reflexen die voorbijgaan. Sommige van deze functies hebben een vitale
betekenis. Vb. zoek-zuigreflex.
Grijp en loopreflex → functieloos
Reflex Erfelijk voorgeprogrammeerde reacties die uitgelokt
worden door een specifieke prikkel
Snuffel- of zoekreflex (= rooting reflex) Strelen van de wang in de buurt van de mond veroorzaakt
draaiing van hoofd in richting van aanraking (nuttig voor het
voeden).
Zuigreflex Vanaf iets in mond van basis plaatsvindt → begint baby
ritmisch te zuigen.
Grijpreflex Vinger in handpalm drukken van baby → baby sluit hand tot
stevige vuist.
Dit kan ook bij de voet.
Babinski-reflex Puntig voorwerp over buitenrand van voetzool strijken van
voren naar achteren → grote teen richt op, terwijl andere
teentjes spreiden.
Asymmetrische tonische nekreflex Wanneer kind in rugligging het hoofd naar één kant draait,
neemt het spontaan houden aan van een schermer (dit lijkt
zo)
Moro-reflex Bij bruuske positieverandering van hoofd worden armpjes en
handjes snel opengegooid en vervolgens weer naar het
lichaam toe gebogen.
Stap- of loopreflex Kind onder oksel vasthoudt en vervolgens beide voetzolen
neerzet, verschijnt er een soort van loopbeweging
Kruipreflex Kind op buik → kind neemt spontaan een foetaal gebogen
houding aan, druk uitoefenen.
Zwemreflex Gezicht met beneden in het water gehouden → armen
beginnen te peddelen en beentjes te trappelen. Zijn
ademhaling en hartritme verandert.
2
,4.1.2 Waarneming en cognitie
• Adualisme = Letterlijk: het ontbreken van een dubbelheid; geen subject-objectopsplitsing
Geen onderscheid tussen wat van onszelf komt en wat buiten ons ligt → het kind ervaart een stroomt van wisselende
impressies en heeft nog geen besef van eigen lichaam.
Pasgeborene is perfect in staat om zintuiglijke indrukken op te doen, maar dit is geen bewuste waarneming.
Er is enkel een continue opeenvolging van soms aangename, soms onaangename gewaarwordingen, zonder dat het de
herkomst ervan kent.
Verschillende zintuigen
Tastzin • Duidelijk voorkeur voor huidcontact → kalmerend
effect.
Temperatuurzin • Onderscheid maken tussen warme en koude
aanrakingen
• Vooral ter hoogte van handen en mond
Pijn • Gevoeligheid voor pijn is duidelijk aanwezig
Smaak & geur • Mond bevat groter aantal smaakreceptoren bij
volwassenen.
• Pasgeborene reageert vooral positief op zoete
smaken en uitgesproken negatief op zuur en bitter.
• Voorkeur voor bepaalde geuren zoals geur van hun
moeder.
Gehoor • Opgewonden bewegingen op intense en hoge
tonen. Bij zachte en lage tonen wordt hij rustiger.
• Voorkeur voor de menselijke stem.
• Kan snel onderscheid maken tussen blije of boze
stem, aantal lettergrepen…
Gezichtszin: ogen • Anatomisch is het oog nog niet helemaal klaar om te
functioneren.
• Ook de myelinisering van de gezichtszenuwen laat
nog wat te wensen over.
• Kind reageert wel op licht en heeft beperkte
kleurperceptie. Maar duurt nog viertal maanden
voor het alle kleuren kan zien.
• Convergeren gaat moeilijk = naar 1 punt kijken.
Gevolg hiervan? Scheel kijken
• Bezit geen flexibele accommodatie → blik enkel
richten op wat zich in onmiddellijke omgeving
bevindt
• Visueel contrast → trekt aandacht
• Meer beweging → trekt aandacht
• Speciale gevoeligheid voor menselijk gezicht
(mimiek & symmetrie) maar ook erfelijke
gevoeligheid voor gezicht. (Blijkt uit onderzoek)
Conclusie: gezichtszin is het minst goed ontwikkeld, maar baby’s zijn niet blind.
4.1.3 Sociale gerichtheid en emoties
Huilen als primitief communicatiemiddel
• Door te huilen → communiceren dat er iets niet in orde is
• Primitieve hulpkreet maar geen doelgericht gedrag (voorgeprogrammeerde fysiologische reactie)
• Pas na enkele maanden → doelgericht huilen → krijgt oog voor effecten van zijn gedrag.
Asociaal wezen
• Alles wat baby doet of voelt in teken van elementaire niet-sociale behoeften zoals honger.
• Mensen zijn in eerste instantie hulpmiddelen: kind maakt geen onderscheid tussen de verschillende verzorgers.
3
, Maar de basis voor de sociale gerichtheid is aanwezig: geur moeder, stem moeder, baby’s richten zich tot die persoon,
natuurlijke aanzet tot aanknopen van interacties worden steeds inniger.
• Spontane ontvankelijkheid voor menselijke stemgeluiden, kalmerend effect van huidcontact, visuele voorkeur van
menselijk gezicht, …
• Baby roept ook gevoeligheden op bij de volwassene (Door de babyface).
Beperkte gevoelswereld
• Lust-onlust afhankelijk van de bevrediging van de behoeften
• Eerste dagen weinig nuances in de gevoelsexpressie
• Solitaire glimlach = geen sociale glimlach, maar een glimlach van voldoening, uiting van louter zintuiglijk genoegen (=
gestrix smile)
• Sociale glimlach= als reactie op frontale aanblik van expressief menselijk gezicht (rond 6à8 weken)
• Glimlach zal later verschijnen bij kind telkens wanneer er contact mee aanknoopt, interacties worden toegenomen.
• Endogene reactie als gevolg van het aangename gevoel van verzadiging
4.2 De verdere motorische ontwikkeling
• Geweldige groei en snelle evolutie van het zenuwstelsel: we worden de helft groter op 1 jaar tijd & 3 keer zo zwaar.
• Snelle ontwikkeling van zenuwstelsel zorgt voor ontwikkeling van het gedrag
• Toch wordt er na de geboorte bijna geen nieuwe zenuwcellen meer gevormd. Maar er ontstaan wel synapsen of
verbindingen tussen de neuronen aan de voortgaande myelinisering (= daardoor verloopt de prikkelgeleiding sneller)
• Motorische vaardigheden lopen grotendeels parallel met fysiologische rijpprocessen.
• Erfelijkheid maar ook oefening en stimulatie vanuit de omgeving zijn bijzonder belangrijk om nieuwe mogelijkheden te
exploreren.
• Erfelijke fysiologische ontwikkeling verloopt volgens twee grote lijnen
→ cefalocaudale ontwikkelingslijn: van boven naar onderen (hoofd-staart: dicht bij ons hoofd ontwikkeld vlugger.)
→ proximodistale ontwikkelingslijn: van dicht bij de lichaamsas naar de extremiteiten toe (dichtbij lichaamsassen
ontwikkelt zich eerder dan verderaf gelegen van lichaamsassen.)
→ Aan de hand van deze twee ontwikkelingslijnen kan evolutie in motoriek in het 1 ste levensjaar worden ingedeeld in 4 stadia
van elk ongeveer 3 maanden.
4 stadia
Kijkstadium (0-3 • Bewegende voorwerpen volgen over breedte van gezichtsveld en hoofd te draaien.
maanden) • Oogspieren en halsspieren ontwikkelen
Grijpstadium (3-6 • Controle verworven over schoudergewricht
maanden) • Kan armpjes bewegen naar objecten toe
• Hier nog geen sprake van grijpen, enkel van reiken
• Ellebooggewricht en pols en vingers onder controle zijn → rijfgreep = een object naar binnen
rijven zonder het vast te pakken
• Rond 6 maanden: grijpen met volle hand
• Later meer geperfectioneerd: pincetgreep (= duim tegenover wijsvinger) & tanggreep (=alle
vingers omsluiten object)
Zitstadium (6-9 • Ondertussen al meer stevigheid verworven in romp en heupgewricht
maanden) • Horizontale positie zelf veranderen: van zij → rugligging →van rug ook opnieuw weer naar zij.
• Rond 8, 9 maanden zelfstandig zitten.
Kruip- en • Laatste spieren die onder controle komen → onderste ledematen
optrekstadium (9- • Doelgericht gebruik is nodig om vlot te leren kruipen en ook om rechtop te kunnen staan
12 maanden) • Rond 9 maanden: korte tijd met steun rechtop blijven
• Kort nadien: zelfstandig optrekken aan meubels
• 11à 12 maanden: zonder steun rechtop blijven
Loop (vanaf 12 • Nog voor kind zelfstandig stapt → met behulp van volwassene al passen zetten → 2 handen
maanden) naar 1 hand.
• Voor 15de maand meestal eerste zelfstandige stappen.
→ Dit zijn indicatiemaanden, niet alle baby’s precies op dat moment.
4