Samenvatting Sociologie van Media en ICT:
Hoofdstuk 1: Inleiding mediasociologie:
Enkele belangrijke, inleidende termen:
Mediasociologie = De studie van de rol van media in relatie tot de samenleving. Het beant-
woordt de vraag hoe de relatie tussen media en maatschappij wordt gevat en hoe men deze
kan conceptualiseren.
Sociale structuur = Het georganiseerde, onderliggende patroon van sociale instituties die de
samenleving vormen. Dit is meest abstract begrip.
Sociale institutie = Door de samenleving ontworpen
en opgelegde handelingspatronen (vb.: gezin, onder-
wijs, politiek, media…) die de samenleving proberen
te ordenen door het vervullen van essentiële functies
(vb.: voortplanting, zingeving, sociale controle…).
Sociale categorie = Mensen die bepaalde kenmerken
delen (vb.: geslacht, beroep, geloof…). Dit is meest
concreet begrip.
Kenmerken van een samenleving:
- Leven in een samenleving heeft impact op actoren: het beïnvloed de manier waarop je
over bepaalde onderwerpen denkt.
- Samenlevingen evolueren
- Samenlevingen verschillen: vb.: in België is homohuwelijk oké, in andere landen soms niet
Vergelijking psychologie en sociologie (aan de hand van voorbeeld datingapps):
- Psychologie = de studie van individuele mentale processen (individueel)
- Wat trekt een individu aan in datingapps?
- …
- Sociologie = de studie van sociale processen in samenleving (overstijgt het individuele)
- Waar komt het fenomeen datingapps vandaan? Zijn er voorlopers?
- Welke sociale groepen maken gebruik van datingapps?
- …
3 heersende denkbeelden binnen mediasociologie:
- Media als vormende kracht
à Media-inhouden hebben potentieel om mensen te beïnvloeden in hun denken en han-
delen, en potentieel om de richting waarin de maatschappij evolueert te beïnvloeden.
Vb.: geseksualiseerde media-inhouden kunnen invloed hebben op de attitudes ten aan-
zien van intimiteit, de beleving ervan; geweld in de samenleving door geweld in films…
- Media als afspiegeling
à Media kan ook gezien worden als een spiegel voor de maatschappij. De denkbeelden
die reeds dominant zijn worden belicht. Vb.: als afbeeldingen van seksualiteit explicieter
worden in media, dan is dit omdat we leven in een maatschappij waarin de openlijke be-
leving van seksualiteit reeds een gegeven is.
,- Media als representatie
à De middenweg die de verhouding tussen media en maatschappij beschrijft als een cir-
culaire relatie. Bovenstaande 2 denkbeelden zijn extreem, deze derde zit er tussenin. On-
derwerpen die in media aan bod komen zijn het voorwerp van debat, of maken deel uit
van een maatschappelijke trend. M.a.w.: samenleving beïnvloedt media en omgekeerd.
De manier waarop iets wordt uitgebeeld in de media verandert onze mening erover.
Media-inhouden vormen representaties:
Dit zijn selectief geconstrueerde interpretaties van de werkelijkheid, die op hun beurt de sa-
menleving informeren. Dit kan leiden tot beïnvloeding. Daarom moeten er verschillende
keuzes gemaakt worden tijdens mediaproductie:
- Welke onderwerpen worden behandeld?
- Hoe worden de onderwerpen belicht?
- Welke meningen en interpretaties komen aan bod?
- …
Sociologie bevat stukjes van historie, maar hoe komen samenlevingen eigenlijk tot stand?
Toelichting bij het schema:
Feodaliteit = het ontstaan van een samenleving
Moderniteit = historische periode vanaf 17de eeuw tot minstens jaren 1980. Er zijn tal van in-
grijpende sociale processen die kenmerkend zijn voor deze periode (secularisering en ratio-
nalisering). In deze periode werd de religieuze autoriteit vervangen door rationeel weten-
schappelijk denken. Traditionele ideeën werden vervangen door methodisch denken en het
procedureel inzetten van kennis en middelen. Het gaat gepaard met post-feodale proces-
sen/sociologische metaprocessen (zie hieronder).
Postmoderniteit = de fase waarin we nu zitten
Vb. rationalisering: de Pest in de Middeleeuwen: de verklaring hiervoor was ‘het is een straf
van God’. De manier waarop de mensen hierop reageerden is een gevolg van rationalisering.
Post-feodale processen/sociologische metaprocessen die ontwikkeld werden in moderniteit:
1) Industrialisering 4) Kapitalisme
2) Urbanisering 5) Consumentisme
3) Bureaucratisering 6) Globalisering
1) Industrialisering
= Periode begin 18de eeuw (voornamelijk West-Europa) die gepaard gaat met fundamentele
technologische ontwikkelingen die impact hadden op talloze aspecten van het dagelijkse le-
ven. Oorspronkelijk was iedereen boer, zorgde iedereen voor eigen voeding… maar tijdens
deze periode kwamen er landbouwmachines die ervoor zorgden dat één persoon in het dorp
al het werk kon doen. Hierdoor konden de andere inwoners andere dingen doen (vb.: wer-
ken in fabriek). Dit had positieve impact op de welvaart.
,2) Urbanisering
= Deze periode gaat hand in hand met industrialisering: doordat boeren in fabrieken gaan
werken, moeten ze dicht(er) bij fabrieken gaan wonen. Deze lagen vaak gelegen in de stad,
vandaar de naam urbanisering/verstedelijking. Er werden huizen gebouwd rond de fabrie-
ken. Men gaat van gemeenschappen (waar iedereen elkaar kent) naar stedelijke associatie.
3) Bureaucratisering
= Steeds meer mensen leven in een stad, dus administratie (en bijvoorbeeld achternamen)
worden belangrijker om overzicht te bewaren. Men registreert wie er allemaal woont. De
‘sociale machine’ draait op strikte regels zonder uitzonderingen. Vb.: de staat weet veel over
ons: zo is bijvoorbeeld de belastingbrief al deels ingevuld, als gevolg van bureaucratisering.
4) Kapitalisme
= De manier waarop economie georganiseerd wordt. Hierop zijn verschillende visies, gaande
van uitbuiting (Karl Marx) tot drijvende kracht (Max Weber). Dit systeem is gericht op winst-
maximalisatie binnen een vrije markt.
5) Consumentisme
= Staat gekend als de ‘motor van het hedendaagse kapitalisme’, want als wij (consumenten)
niks (geen auto, geen gsm…) zouden willen, zou er geen kapitalisme zijn. Men focust zich
niet langer op de beperkte elite, maar op een zo breed mogelijk consumentenpubliek. Het is
schijnbaar vervullend, maar met consequenties. M.a.w.: als we nieuwe iPhone willen, die
schijnbaar mooie voordelen heeft, heeft ook consequenties. Vb.: maatschappelijk: veel ar-
beid wordt uitbesteed naar lageloonlanden…
6) Globalisering
= Omvat het verkleinen van de afstand tussen geografisch verspreide populaties, wat leidt
tot een eengemaakte, globale samenleving. Vroeger duurde het 8 dagen om met de boot
naar New York te gaan, vandaag kan men met het vliegtuig op zo’n 8 uur daar geraken. We
kunnen in België naar Amerikaanse films en series kijken… Deze globalisering geldt op ver-
schillende dimensies: cultureel, politiek, economisch…
Postmoderniteit
= De overtuiging dat samenlevingen niet onvermijdelijk op een uniforme wijze in dezelfde
richting evolueren. Men stelt ook dat rationaliteit heeft geleid tot tal van uiterst negatieve
consequenties (vb.: milieuvervuiling, gewapende conflicten).
Anthony Giddens
= Socioloog die stelt dat het moderniteitsconcept, ondanks de kritiek, waardevol blijft. Hij
maakt onderscheid tussen late, hoge en reflexieve moderniteit. Giddens erkent dat er geen
eenduidige weg naar dé moderne samenleving bestaat, maar dat elke samenleving evolueert
via een uniek proces.
, Hoofdstuk 2: Decompositie van media:
Vandaag kan media benaderd worden als multidimensioneel:
Zender: media als Boodschap: Kanaal: media Ontvanger:
media als media als
industrie als technologie
inhoud publiek
à Elk van deze elementen heeft in de afgelopen decennia aanleiding gegeven tot een brede
waaier aan theorievorming en empirische studies.
Voorbeeld De Ideale Wereld:
à Zie ook voorbeeld dia 5 H2!
Media als industrie
De productie en distributie van media gebeuren binnen een economische logica die mogelijk
een impact heeft op de organisatie van die productie. Het domein in de communicatiewe-
tenschappen dat zich hierop richt wordt ingevuld door media-economie en het politiek-eco-
nomische perspectief op media.
DUS: er zijn 2 perspectieven over media en kapitalisme:
- Media-economie
= Schaarse middelen worden ingezet om te voldoen aan bepaalde noden. Men baseert
zich op vrijemarktprincipes. Het is voldoende om te weten dat dit bestaat, verder niet be-
langrijk.
à Dit perspectief streeft vanuit (neo)liberale logica naar welvaartscreatie, gebaseerd op
vrijemarktprincipes. Competitie is hierbij een belangrijk gegeven.
- (Kritische) politieke economie
= De studie van machtsrelaties die aan de basis liggen van productie, distributie en con-
sumptie van middelen. Aangezien de middelen schaars zijn, stelt de vraag zich wie be-
paalt hoe die middelen worden ingezet en wie controle uitoefent over de verdeling.
à Dit perspectief heeft een normatief karakter, waarbij gestreefd wordt naar positieve,
sociale verandering.