SIGNAALTRANSDUCTIE
1. ALGEMENE PRINCIPES
INLEIDING
o Definitie signaaltransductie:
– Principes van communicatie tussen verschillende cellen, die leiden tot ‘sociale samenleving’
– Moleculaire mechanismen die instaan voor communicatie tussen celmembraan en
intracellulaire locaties (of omgekeerd) en die cellulaire veranderingen teweegbrengen
– Circuits voor doorgeven van info en beïnvloeding van processen via ‘schakelaars’
o Oorsprong:
– Ontstaan bij evolutie van meercelligen? (= samenleving)
– Evolutie van verschillende compartimenten in cellen? (= samenwerking tussen organellen)
Endosymbiose?
– Waarschijnlijk is basis nog primitiever:
-> Ontstaan na omsluiting van celinhoud door celmembraan?
-> Kort na ontstaan ‘eerste’ cellen? (= communicatie met buitenwereld en voeding)
o Basisprincipes: gedrag beïnvloed door omgeving, inclusief andere cellen
– Chemotaxis, fototaxis, thermotaxis: reeds bij prokaryoten
-> Fototaxis: respiratie op basis van zwavel, energie bekomen door fotonen
- Vb. Ectothiorodospira1: positief in groen licht, negatief in blauw licht
- Signalen photo-sensorische ‘yellow proteins’ (Pyp) beïnvloeden migratie bacteriën
Verschillende domeinen: Pyp-domain absorbeerd blauw licht
Bilin binding domain absorbeerd rood licht
Histidine kinase domain geeft autofosforylatie van histidine
H door kinase domein
– Celherkenning: vb. tussen cellen van verschillend geslacht, voor uitwisseling DNA
-> Vb. cel-cel communicatie in gist: uitwisseling van ‘mating type’ factors (feromonen)
- Feromonen: chemische signalen tussen verschillende individuen van dezelfde soort
- Gist type a: a-factor secreteren en receptor voor α-factor
Gist type α: α-factor secreteren en receptor voor a-factor
– Communicatie tussen cellen voor opbouw van structuren, organen: ontwikkelingsbiologie
– Communicatie tussen cellen als basis voor metabole integratie, homeostase, gedrag bij dieren
-> Vb. Dictyostelium discoideum: van ééncellige amoebe naar meercellige samenleving
- Gedragswijziging bij deze amoebe bij voedselschaarste:
honderden amoebes die samenkomen om soort vruchtlichaam/kolonie te vormen
- Signaal verantwoordelijk voor gedragswijziging: cAMP (schaarste-signaal --> aggregatie)
- Aan 1 kant beweging actine-filamenten, aan andere kant geen beweging
– Cellulair metabolisme:
-> Verschillende signalen kunnen eenzelfde functie beïnvloeden
-> Vb. glycolyse door insuline
-> Vb. vetcellen: lipidesynthese geregeld door opname glucose
– Cellulaire functie:
-> Verandering in celfunctie o.i.v. signaal: relaxatie, contractie of secretie
- Verschillende effecten van eenzelfde signaalmolecule
- Gedrag soms te verklaren door verschillende receptor en soms door verschillend celtype
– Levenscyclus: groei, proliferatie, differentiatie, dood
-> Meeste dierlijke cellen hebben een minimumset aan signalen nodig om te overleven
1
,o Terugkerende thema’s:
– Moleculaire complexiteit van elke interactie
– Combinatorische eigenschappen:
-> Componenten kunnen signalen ontvangen en zelf multipele signalen uitzenden
-> Zelfde componenten worden aangewend in verschillende signaalwegen
– Integratie tot pathways en netwerken
SIGNALEN
o Fysische aard: vb. fotonen, geluid, vloeistofdruk, tijd
o Chemische aard:
– Communicatie tussen cellen berust meestal op chemische signalen
o Doel signalen: fysiologisch, farmacologisch, pathologisch
COMMUNICATIE TUSSEN CELLEN
o Directe communicatie: koppeling
– Gap junctie tussen cellen, uitwisseling van signaalmoleculen, structuur van connexon1
-> Snelle modulatie gap juncties door allosterische regeling connexon
-> Trage modulatie gap juncties door regeling connexine gen expressie
– Fysiologisch:
-> Hartspier: gecoördineerde contractie door elektrische stroom via gap juncties
– Pathologisch:
-> Uitbreiding necrose naar buurcellen kan gevolg zijn van overmaat Ca+2 flux via gap juncties
o Indirecte communicatie: chemisch
– Signaliserende cel: meestal productie chemisch signaalmolecule
-> Signaalmolecule gedetecteerd door doelwitcel door receptor-eiwitten
– Endocriene signalisatie:
-> 1 celtype gaat ander celtype beïnvloeden over grotere afstand
-> Tussenkomst bloedstroom (hormonen), veel signaalmoleculen nodig
– Synaptische signalisatie:
-> Mogelijk door aansluitend contact met doelwitcel
-> 1 signaalmolecule nodig maar wel specifieke signaalcontacten, sneller dan endocrien
– Paracriene signalisatie:
-> 1 celtype gaat ander celtype beïnvloeden over beperkte afstand
-> Afgelegde weg in extracellulair vocht
– Autocriene signalisatie:
-> Ter hoogte van populatie identieke cellen
-> Elke cel antwoordt op een beperkte groep signalen, op een specifieke wijze
– Soorten signalisering:
-> Secretie signaalmolecule door signaliserende cel naar extracellulaire ruimte
-> Signaalmolecule gebonden aan oppervlak signaliserende cel:
- Ontstaan signaal in beide interagerende cellen
-> Signaalmolecule beïnvloedt in sommige gevallen doelcel zonder tussenkomst receptor
- Vb. Effect NO op guanylyl cyclase in gladde spier
-> Signalisatie (signaal + respons) soms binnen 1 cel:
- Vb. Wanneer verschillende processen of organellen elkaar beïnvloeden
-> Signaaltransductie (signaal + respons, over membraan) soms zonder ligand:
- Receptor kan constitutieve activiteit bezitten: vb. histamine H3-receptor op neuronen
-> Meerdere liganden kunnen binden op dezelfde receptor:
- Vb. Acetylcholine receptor
– Signaalmoleculen worden snel afgebroken in doelwit cel: vb. cGMP door PDE5
1. Connexon: bestaande uit 6 eenheden connexine (eiwit) 2
,o Diffusie signalen o.i.v. concentratieverschillen: gauss verdeling
– Hoeveelheid partikels = constant = oppervlakte onder curve
-> Vervlakking curve in functie van de tijd: sigma neemt toe in een parabool
-> D = diffusieconstante: afhankelijk van viscositeit, temperatuur, eigenschappen molecule
-> Sigma = meter, t = s, D = m2/s: σ = √4Dt
o Binding van ligand:
– Bindingskinetiek: reversibele binding ligand op receptor met vorming ligand-receptor complex
-> L + R ⇄ LR
-> Snelheid van voorwaartse reactie: k1[L][R] met k1 = associatie snelheidsconstante
Snelheid van omgekeerde reactie: k-1[LR] met k-1 = dissociatie snelheidsconstante
-> Evenwicht: associatie en dissociatie snelheden gelijk
k1[L][R] = k-1[LR] k-1/k1 = KD = [L][R]/[LR]
-> KD = de dissociatie constante: ratio van dissociatie- en associatie-snelheidsconstanten
evenwichtsconcentratie ligand waarbij 50% receptoren bezet zijn
-> Kleine KD: hoge affiniteit receptor, grote KD: slechte affiniteit receptor
– Scatchard plots voor bepaling KD:
-> Zeer hoge concentratie ligand: maximale hoeveelheid ligand gebonden = Bmax
-> Hoeveelheid gebonden ligand B bij gegeven hoeveelheid vrije ligand F: B = Bmax*F/(KD+F)
-> Scatchard: B/F = Bmax/KD – B/KD
o Effect van ligand:
– Agonisten: moleculen die receptor activeren en biologische respons opwekken
-> Full agonisten: biologische respons even sterk als natuurlijk ligand
-> Partiële agonisten: gedeeltelijke biologische respons
-> Adrenerge receptor bezetting:
- Biologisch effect = GTP*-binding door G-proteïne
- Dex, Clon en Mox: partiële agonisten want minder dan 100% respons
- Epi heeft toch niet beste affiniteit (3de beste binder aan receptor) maar wel 100% respons
Geen noodzakelijk rechtstreeks verband tussen affiniteit van ligand aan receptor en
biologisch effect bij binding
- Gevoeligheid cel afhankelijk van aantal receptoren: reden voor meerdere receptoren
– Antagonisten: stoffen die receptor binden maar geen activatie induceren
-> Competitieve antagonisten: bezetting van bindingsplaats van natuurlijke ligand
- Vb. IL-1Ra = IL1-receptor antagonist
-> Non-competitieve antagonisten: binding op andere plaats dan natuurlijk ligand
-> Biologisch effect of activiteit van receptor daalt
– Inverse agonist: molecule dat effect heeft op receptor maar in omgekeerde richting als agonist
-> Histamine receptor H2 kan actief zijn zonder histamine
- Er bestaan H-receptor antagonisten die deze constitutieve activiteit remmen
- Vb. CimetidineR inactiveert H2-R van pariëtale cellen in maag: remming maagzuur-secretie
-> Biologisch effect of activiteit van receptor daalt
– Verschil antagonist en inverse agonist:
-> Antagonist: enkel indien er reeds een agonist aanwezig is
-> Inverse agonist: effect in afwezigheid van agonist (alleenstaand effect)
3
, RECEPTOREN: EIWITTEN, GLYCOPROTEÏNEN
o Celmembraan receptoren: detecteren hydrofiele liganden die cel niet autonoom binnenkomen
– Ionkanalen: binding ligand opent of sluit een kanaal
– G-proteïne gekoppeld: binding ligand activeert G-proteïne dat afzonderlijk enzym of
ionkanaal activeert
– Enzym receptoren: binding ligand activeert enzym domein op receptor zelf of op een
geassocieerde molecule
o Intracellulaire receptoren: detecteren kleine hydrofobe liganden die membraan overbruggen
– Hormoon-receptor complex heeft geactiveerde DNA-binding site: stimulatie transcriptie
– Vb. Steroïde hormonen, vitamine D, thyroïd hormoon, retinoïnezuur
MOLECULAIRE INTERACTIES
o Proteïne-proteïne interacties:
Vaak beïnvloed door binding of dissociatie van kleine liganden
– Adaptors, scaffolds, chaperonines
– Vorming of verbreken van een eiwitcomplex: vb. G-proteïne, calmoduline
– Covalente modificatie: fosforylatie (Tyr, Thr, Ser)
– Conforme verandering: vb. ionkanaal
– Translocatie: vb. steroïde receptor
– Eiwit afbraak: vb. cliënteiwitten van Hsp-90
o Covalente en niet-covalente binding van fosfaatgroepen:
– Binding van fosfaatgroep op eiwit beïnvloedt de interacties of activiteit van het eiwit
-> Activatie van enzymatisch domein door conformatieverandering
-> Binding mogelijk maken door structuurverandering in bindingssite te induceren
-> Ontbinding van een complex en vrijzetting van de actieve vorm van een G-proteïne
– Zowel covalente als niet-covalente modificaties zijn reversibel, dus hun effecten ook
o Multi-State regeling van een eiwit:
– 4 verschillende activatie-toestanden:
-> Combinatie van proteïne binding, ion binding en fosforylatie toestand
-> Vb. Calmodulin-afhankelijk kinase II (CaM Kinase II)
4